FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJD"
n
de woorden „brood en bloed" met een hoofdletter
geschreven werden. Rome leert immers uitdruk
kelijk dat brood, het vleesch en wijn, het bloed
des Heeren Jezus is geworden. Maar wat is nu
de afgoderij, die vervloekt is Deze dat men
neerknielt voor dit brood en het aanbidt, neer
knielt voor den wijn en dien aanbidt. En stel
zelfs, dat het vleesch en bloed van den Heere
Jezus zou zijn geworden, dan is het nog een
groote zonde, want niet vleesch en bloed van
den Heiland aanbidden we, we zijn geen schep
selaanbidders, maar we aanbidden den Heere
Jezus, onzen Borg en Heiland.
Dat nu deze afgoderij de plaats heeft ingeno
men van de prediking des Woords, en de predi
king geheel en al naar den achtergrond verscho
ven is, is wel zeer droef, temeer waar de Schrift
geheel andere voorbeelden geeft.'
Maar stel zelfs, dat de prediking bij Rome niet
op den achtergrond ware geschoven, dan is ze
wezenlijk verschillend met de prediking naar
Gods Woord. Want Rome heeft als kenmerk
van de reine zuivere prediking niet alleen maar
de Evangeliebediening, maar daarnaast heeft
Rome staan de traditie. Niet Gods Woord heeft
het te zeggen bij Rome, maar de kerk met haar
overlevering. Zie dit fundamenteele verschil, dit
wortelverschil maakt, dat Rome en de Kerk der
Reformatie nooit samen kunnen gaan. Tusschen
hen en ons staat Gods Woord in, waarvoor wij
buigen als eenigste gezagsbron, terwijl Rome
naast (en dikwijls in de plaats van) dit Woord
steltde kerk met haar traditie.
Zoo heeft men allerlei in de kerk kunnen in
voeren, waarover Gods Woord niet reptPaus,
priesterschap, biecht, 7 sacramenten, vagevuur,
aanbidding van brood en wijn enz. enz. En zeker
men tracht dan wel sommige texten zoo te wrin
gen en te draaien, dat ze een bedekking vormen
voor het zondige uitvindsel, de waarheid is, dat
Gods Woord niets van dit alles weet, waarom
men „niet wijzer dan God moet zijn en allerlei
stomme beelden eer moet bewijzen".
Het is zaak, dat we het gevaar dat van Rome's
zijde dreigt voor onze kerken, niet onderschat
ten. De practijk leert me, dat een alliantie met
Roomschen niet eens meer gezien wordt als een
onmogelijkheid. Het is van groot belang, dat
steeds weer gewezen wordt op de groote zonden
en dwaasheden, die Rome's kerk koestert.
De overgang van velen van het Protestantisme
zijn een bedreiging voor ons land. Wat de oor-
za.ak van dit overgaan is wil ik niet nagaan,
alleen wijs ik er op, dat etische en moderne pre
diking niet zoo heel ver van Rome af ligt. Maar
tevens wijzen de statistieken uit, dat indien de
geboortecijfers niet veranderen voor het Pro-
testantsch deel van Nederland, binnen niet al te
langen tijd Rome door zijn groot geboorteover
schot in de meerderheid zal zijn.
Toch hebben we op één punt waardeering
voor Rome we weten waaraan we toe zijn met
deze valsche kerk. Wanneer Rome propaganda
voert, dan is dit haar goed recht. Maar niemand
kan Rome verwijten, dat ze onder stoelen of
banken steekt wat nu precies haar belijdenis is.
Wanneer we zeggen Rome, dan staat die macht
tegenover ons waartegen we als Calvinisten ge
worsteld hebben en waarvoor duizenden gestor
ven zijn. En in wezen is die macht niets veran
derd. Dan staat tegenover ons die grootmacht
met haar machtige organisatie, met haar ge
weldig wetenschappelijk apparaat, waarvoor een
ieder respect moet hebben. Maar een macht en
organisatie, die Gods Woord verwerpt op de
cardinale punten, menschenwijsheid plaatst bo
ven de woorden Gods en alzoo vierkant tegen
over onze belijdenis staat met haar fiere uit
spraak dat het eerste kenmerk van de ware
kerk is de reine prediking des Evangelies.
Dat de opsteller van deze belijdenis, Guido de
Bres, het oog had op de Roomsche Kerk, spreekt
vanzelf. Deze vervolgde, verjaagde en tenslotte
gedoode priester, die zich met hart en ziel aan
de zaak der Reformatie heeft gegeven, kende
Rome door en door. En hij zag heel scherp dat
dit juist dé groote zonde van Rome was ze be
dient het Evangelie van den Heere Jezus niet
rein, niet zuiver, maar stelt daarvoor in de plaats
de vervloekte afgoderij van de mis. Wie dan ook
dit woord van hem leest, ruikt de rook van de
brandstapels en ziet de spionnen staan aan de
vensters en hoort de smartkreten van zoovelen,
die hun bloed moesten geven voor de zaak van
de Reformatie.
Maar dit moeten we altijd aan Rome toegeven:
Rome heeft klare wijn geschonken. Ieder die wil
weten wa^Roomsch is, wordt daartoe zelfs gra
tis in de gelegenheid gesteld. Maar met Gods
Woord in de hand moet als eindoordeel gelden
het eerste kenmerk van de ware kerkde reine
prediking des Evangelies bezit Rome niet.
We wenschten wel gaarne, dat we eenzelfde
oordeel konden uitspreken inzake de zoogenaam
de Hervormde Kerk. Wat nu echter bij Rome
zeer duidelijk en klaar is, n.l. dat tegenover ons
staat een groot massaal lichaam met een
nauwkeurig gedefinieerde belijdenis, dat is
geenszins het geval met de „Hervormde
Kerk". We schreven de vorige week, dat het
ons niet te doen is om personen, broeders
of zusters te kwetsen, maar dat het ons te doen
is om met al diegenen, die waarachtig willen bui
gen voor Gods Woord en de belijdenis te bidden
om eenheid. Welnu, dit nogmaals vooropstellen
de, moeten we dan als eerste vraag stellen wie
kan me zeggen wat het woord beteekent„Her
vormde Kerk". Nergens heb ik eenige scherp ge
formuleerde omschrijving kunnen vinden. Ik kan
wel teleer gaan bij een of andere voorstander
van de confessioneele richting in de Hervormde
„kerk" en dan zal deze zeggen Confessioneel is
Hervormd. Maar de „Bonder" zal hem haastig
in de rede vallen en zeggen, weineen, de Gerefor
meerde Bond is eigenlijk Hervormd. Neen, neen,
zal een Vrijzinnige zeggen, de Hervormde Kerk
is die kerk, die afgedaan heeft met die domperige
belijdenis en Vrijzinnig is Hervormd. Dan zal
echter de Barthiaan hen allen in de rede vallen
en beweren, dat ze allen achteraan komen en dat
Hervormd is de nieuwe theologie van Barth.
Meer conservatieve geesten zullen echter zeggen:
neen, neen, etisch is Hervormd, en zóó voort.
Ik wil maar zeggen, de kleuren van de rok van
Jozef waren nog weinige bij de vele kleuren, die
men in de Hervormde kerk kan aantreffen er is
geen éénheid, geen bepaaldheid, geen buigen voor
de oude belijdenis.
Nu meene men niet, dat alleen een Gerefor
meerde in staat is om zulke pijnlijke dingen neer
te schrijven. Zijn er niet tal van Hervormde,
welmeenende broeders en collega's, die zeggen
hopeloos, vreeselijk, droevig is de toestand in de
Hervormde kerk. Ik wil niet eens die harde klan
ken neerschrijven, die Hervormde broeders geuit
hebben in den laatsten tijd over de „Hervormde
Kerk". Men zou eens kunnen denken, dat zulke
innerlijke verdeeldheid ons niet stemt tot droef
heid. Temeer waar de tijden zoo van ons vragen
dat allen, die waarachtig buigen voor Gods
Woord en de belijdenis één zijn.
Neen, we willen alleen maar constateeren, dat
niemand scherp omlijnd kan zeggen wat nu eigen
lijk de Hervormde Kerk is.
Hoogstens kunnen we zeggen er is niet zooals
bij Rome één Paus, maar het Haagsche synodaal
bestuur bestaat uit meerdere opperbestuurders.
En voorts zooals de Kerk der Reformatie boog
voor Gods Woord en de belijdenis, zoo buigt de
„Hervormde Kerk" voor de reglementen.
Stellen we nu de vraag of de reine prediking
des Evangelies in de „Hervormde Kerk" nog
aanwezig is. En dan willen we dankbaar begin
nen te erkennen, dat inderdaad hier en daar,
zelfs in toenemende mate, er mannen zijn die met
woorden dit eerste kenmerk van de belijdenis
willen, waar maken. Waarover D.V. volgende
week verder.
HULP AAN FINLAND.
De volgende gelden kwamen deze week weer
bij me in
Donderdag 29 Februari van N.N. ƒ1.door
bemiddeling van den heer Panne, Zonnemaire,
een gift van 2.45 van een lid der gemeente
uit de collecte in de Geref. Kerk te Serooskerke
een gift van 2.terwijl ik dien dag ook nog
ontving een storting van 2.50 van Mej. R.
v. d. Velde, secretaresse van de M.V. „Ruth"
te Aardenburg, en als laatste en meest treffende
gift 4.50 van een scholiertje uit Serooskerke.
Vrijdag 1 Maart ontving ik een storting van
5.van L. F. te K., alsook 10.van N.N.
59)
Alleen Jane was volkomen nuchter. Zij wist wel,
dat zij op „Iepenhove" niet in de gunst was ge
komen dien dag. Ze was allesbehalve in een
feeststemming geweest. Als je pijn in het hart
hebt, kun je niet feesten. Je kunt in het glas ver
getelheid zoeken, maar daarvoor had zij zich
gewacht. Zoo hadden allen haar vast een „stijve
hark" gevonden. Haar vader had haar 'n schrob-
beering gegeven, die de meeste gasten hadden ge
hoord. Haar bleek gelaat had zich alleen even
diep rood gekleurd. Maar zij had gezwegen.
Nu reden zij voorbij „Sursum Corda", dat in
den donkeren nacht daar eenzaam en schijnbaar
verlaten lag. Jane had wel uit het Utrechtsche
wagentje willen stappen en zoo het erf oploopen,
om niet weer op „Levensstrijd" terug te keeren.
Dan was zij van het gesnauw van vader af en
van de vlijmende spot van Jan, die haar vaders
bondgenoot in deze zaak was. Voortaan was zij
aan die beiden overgeleverd, nu Kees een eigen
boerderij had betrokken. Kees had Jan nog wel
eens de metten gelezen, waardoor deze zich wat
inbond. Maar nu
Doch dan was daar onmiddellijk weer de over
weging ik kan vader toch niet verlaten.
Het was de oude strijd, die geen oplossing
scheen te zullen vinden God en haar vader
Toch was zij verder dan zij zichzelf realiseer
de. Want sinds het gebeuren met Jan, die daar
al lang overheen was, maar dat haar diep had
geschokt, was het haar gewoonte weer gewor
den, de knieën te buigen. En geen avond ging
voorbij, of voor het naar bed gaan bad zij. Ook
om inzicht in wat haar zelf verontrustte. En hoe
snakte zij er naar, geregeld in een bijbeltje te
kunnen lezen
Het rijtuig reed het erf van „Levensstrijd" op.
Zonder ongelukken was in dien donkeren nacht
de tocht volbracht. Dat lag waarlijk niet aan de
vaste hand van boer Louwers, die de teugels
hield. Het paard was verstandiger dan de mees
ter, die het glas meer aangesproken had dan ge-
wenscht was. Het paard wist den weg en stoorde
zich er niet aan, dat de teugels slap waren of
ook wel eens naar de verkeerde richting werden
aangetrokken. Job Louwerse bemerkte er niets
van. Hij praatte maar. Jane had haar vader haar
geheele leven nog niet zooveel hooren praten als
dien nacht. En het was alles onzin. Die meerma
len herhaald werd. Jan zei niets. En dat was
geen wonder. Want toen het rijtuig stil hield,
bleek hij in slaap gevallen te zijn. Job Louwerse
vloekte, maar Jan stoorde er zich niet aan. Min
of meer met geweld moest hij uit het rijtuig wor
den getrokken. Ze gingen onmiddellijk naar bed.
Alleen maakte Job Louwerse nog de opmerking,
dat het eens een ouderwetsche boerenbruiloft
was geweest en dat Kees een flink wijf kreeg,
geen oude zemel. Die kon Jane in haar zak ste
ken. Maar Jane hoorde het niet eens meer. Ze
te Meliskerke en 2.15 van een Middelb. M.V.
„Meisjesplicht".
Zaterdag 2 Maart werd in mijn brievenbus een
enveloppe gedaan met inhoud 5.
Zondag 3 Maart heb ik niets ontvangen, hoe
wel toen juist mijn brievenbus op menigeen het
oog gericht had.
Maandag 4 Maart ontving ik des te meer het
begon met 1.voorts door bem. van een
collega S. te A. 1.een girostorting uit Ril
land bedroeg 1.50, terwijl
Dinsdag mij door den secr. van de C.B.T.B.
5.werd ter hand gesteld, terwijl ik dien
zelfden dag van den Penningmeester van Spreu
ken 8 33a een collecte ontving van 6.05, ter
wijl ik van de M.V. kring Zierikzee nog een be
drag ontving van 9.69 „opbrengst spontane
collecte".
Treffend is bij al deze giften hoeveel jonge
menschen geofferd hebben Die kleine giften uit
kleine beurzen hebben ons veel te zeggen
Dezen morgen (Woensdag 6 Maart) bereikte
me nog een toezegging van een groote gift van
een klein dorp.
Allen wederom hartelijk dank namens Finland
en voortsD.V. tot de volgende week.
Totaal in de week van 28 Febr. tot 6
Maart 58.84
Vorige verantwoording 1156.14
Totaal 1214.14
Hoogachtend,
A. H. OUSSOREN.
6 Maart 1940. Giro 88855.
P.S. Verantwoording vorige week was 93.50.
„RONDOM
DE NIEUWE BIJBELVERTALING/'
III.
B, Nieuw licht is opgegaan in de laatste
3 eeuwen»
Er is nog een andere zeer belangrijke factor,
die de behoefte aan een nieuwe Bijbelvertaling
groot maakt.
Eerbied en liefde voor den Bijbel eischen van
ons, dat wij Gods Woord niet allen zoo sprekend
en verstaanbaar mogelijk, maar ook zoo zuiver
mogelijk trachten weer te geven.
En nu zal toch niemand kunnen ontkennen,
dat de Statenvertalers zijn uitgegaan van een
onzuiveren, onkritischen tekst.
Dit is niet als een verwijt aan hen bedoeld.
Integendeel.
Zij konden niet anders, want zij hadden niet
meer licht, en in het begin van deze artikelen
serie heb ik dan ook uitgesproken, dat zij met
het hun geschonken licht er van gemaakt hebben
wat er in hun eeuw van te maken was. Als men
bedenkt, zegt Prof. de Zwaan, hoe gebrekkig de
woordenboeken, commentaren en dergelijke hulp
middelen nog waren, wélk een moeite men zich
moest getroosten om kennis te nemen van het
Semitische taaleigen, dat b.v. achter de woorden
des Heeren ligt, dan gevoelt men eerbied voor
wat te Leiden, 3 eeuwen geleden, werd bereikt. A)
Sedert de invoering der Statenvertaling liggen
drie eeuwen van taalstudie en geschiedvorsching
achter ons.
Naar een teekenend woord van Prof. van
Veldhuizen zijn in die drie eeuwen golven van
nieuw licht geworpen op den tekst en de taal
van de Heilige Schrift. 2)
Wij hebben thans een Griekschen tekst van
het Nieuwe Testament, welke bijna 10 eeuwen
ouder is dan die, welke in 16121634 door onze
vaderen werd vertaald, want wij bezitten thans
het Grieksch, dat in de kerken van Alexandrië
in de derde eeuw op den kansel lag, maar de
Statenvertalers moesten genoegen nemen met een
Byzantijnschen tekst, die dateert uit de twaalfde
of dertiende eeuw onzer jaartelling.
De Statenoverzetters moesten zich behelpen
met allerlei gebrekkige hulpmiddelen, zoodat wij
hen ten zeerste moeten bewonderen om wat zij
daarmede tot stand wisten te brengen.
Wij mogen evenwel tegenwoordig de beschik
king hebben over tal van schitterende woorden
boeken, commentaren en dergelijke onmisbare
hulpmiddelen bij de vertaling, maar bovenal mo
gen wij ons dankbaar beroemen op de ontdekking
van tal van oudere handschriften van de Heilige
Schrift, papyri en documenten van de Hebreeuw-
sche en Grieksche volkstaal, welke aan hen on
bekend waren en een verrassend nieuw licht
was het vertrek al uitgeloopen. Zij moest het
zich bekennen, dat het haar vader en Jan en nog
een paar gasten geweest waren, die zich niet
behoorlijk hadden gedragen. Op de Freekes was
niets aan te merken geweest. Óp Kees ook niet.
Zij schaamde zich om haar vader
Toen zij geslapen hadden en veel later dan ge
woonlijk waren opgestaan, was de boer in een
ver van beste stemming. Jane zweeg in alle talen,
bij ondervinding wetend, dat één woord van
haar vader in woede kon ontsteken.
Maar de herrie kwam toch. Jan maakte een
opmerking over de bruiloft, waar hij zoo genoten
had. Maar Job Louwerse vond, dat hij te ver
gegaan was.
,,'t Had wel wat minder gekund", zei hij boos.
,,'t Is alles de schuld van Jane" die zette een
verbaasd gezicht „Ja, zeker jouw schuld",
donderde de boer haar toe. „Als jij daar niet als
dooie Hannes bijgezeten had, was ik niet zoo
nijdig geworden. Van nijdigheid maakte ik het te
bont. 'k Zal het Freeke zeggen ook. Zeg, wat
ben jij nu van plan
Jane was niets van plan. En zei dat ook.
„Je moet anders worden, hoor", zei de boer
dreigend." Je moeder was vervelend genoeg. Als
Jan brulde van den lach. Dat was weer eens
vermakelijk, ,,'t Lijkt nog wel bruiloft", zeide hij.
En dan tot Jane, die als een beeld der wanhoop
daar stond „Met bidden kom je er niet, hoor.
Bid je soms voor mij ook Aan mij is niks ver
beurd, hoor."
De boer vloekte vreeselijk. Ontzet verliet Jane
het vertrek. O, Heere, moet dat nu voortaan zoo
werpen over de grondtalen en den tekst van de
Heilige Schrift en over den tijd en de omstandig
heden, waarin deze ontstaan is.
Enkele voorbeelden mogen we noemen.
Hoe onduidelijk was vroeger Matth. 62, 5
en 16 Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon
weg. Maar hoe duidelijk wijst Prof. Dr. R. H.
Woltjer er op, dat dank zij ontdekkingen, bij de
opgravingen gedaan, deze teksten heel duidelijk
geworden zijnzij beteekenen, dat de Farizeën
hun loon reeds hebben, zij hebben niets meer te
vorderen en behoeven niet te rekenen op loon in
den hemel, het Grieksche werkwoord apechein,
dat hier staat, beteekenthet bedrag is ontvan
gen, de kwitantie daarvoor is afgegeven. 3)
En, om nog een tweede voorbeeld" te noemen,
waarop ook Prof. van Veldhuizen wijst in „Pro
en Contra" hoe onduidelijk was vroeger Marcus
6 20 want Herodes vreesde Johannes, wetende
dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en
hield hem in waarde, en als hij hem hoorde, deed
hij vele dingen. Wanneer wij evenwel bedenken,
dat in oudere en betere handschriften hier staat
en als hij hem hoorde, was hij in groote verlegen
heid, is deze tekst volkomen duidelijk.
Waar, gelijk uit het bovenstaande blijkt, gol
ven van nieuw licht4) over de grondtalen en den
tekst van de Heilige Schrift zijn gegaan in de drie
eeuwen na de Statenvertaling, zou het onze roe
ping niet zijn, dat nieuwe licht bij de vertaling
van den Bijbel met dankbaarheid aan te wenden,
en, met gebruikmaking daarvan, het Woord
Gods zoo zuiver mogelijk weer te geven
De Generale Synode van de Geref. Kerken,
vergaderd te Rotterdam (1917), sprak dan ook
uit, dat, hoewel een nieuwe vertaling of herzie
ning van de bestaande vertaling niet in dien zin
noodzakelijk is te achten, als zou de Statenover
zetting aan de gemeente het Woord Gods ont
houden, taal en stijl der Statenoverzetting echter
ten deele zijn verouderd, en er bovendien op het
gebied der Schriftstudie aangaande allerlei zaken
een vermeerdering van kennis is verkregen, die
het mogelijk maakt, de Heilige Schrift op ver
schillende plaatsen beter te vertalen.5)
Zeer velen maken de Statenvertaling tot een
historisch pronkstuk, waaraan afgodische eer
wordt bewezen, en achten nieuwe Bijbelvertaling
een aantasting van het Woord Gods, een te kort
doen aan de waarheid Gods, en spreken zelfs in
dit verband van heiligschennis.
Maar mag niet met het volste recht miskenning
en verwaarloozing van dit nieuwe licht, ons door
God in Zijn Voorzienigheid geschonken, een
aantasting van de eere Gods genoemd worden
En wat zou meer tot eere Gods zijn een plei
dooi voor het behoud van een gebrekkige men-
schelijke overzetting, uit zucht tot aesthetische-
religieuse genieting en bewondering van de
schrijfvormen, waaraan de roeping om te streven
naar zoo groot mogelijke juistheid en verstaan
baarheid der Heilige Schrift wordt opgeofferd,
of een arbeid, die zich ten doel stelt om door
aanwending van dat nieuwe licht ons den Bijbel
zoo juist en zuiver mogelijk weer te geven
De beantwoording van deze vraag is m.i. niet
moeilijk, en zeer velen hebben dan ook uitge
sproken, ook zeer vele vooraanstaanden in onze
Geref. Kerken, dat een nieuwe Bijbelvertaling,
welke dit nieuwe licht aanwendt om het Woord
Gods zoo juist en zuiver mogelijk weer te geven,
een broodnoodig en Godverheerlijkend werk is te
achten.
Eén voorwaarde moet hier evenwel uitdrukke
lijk gesteld worden.
Prof. Grosheide heeft het zoo keurig gezegd
(in ander verband is dit woord vroeger al aan
gehaald): „Niet moedwillig en onoordeelkundig,
zonder piëteit vooral, sla men de schennendc
hand aan wat niet alleen schoon en eerbiedwaar
dig, maar ook nog goed en bruikbaar is".
Sedert drie eeuwen zijn de taal, het geheugen
en het gevoel van het Nederlandsche volk ten
nauwste samengeweven met de Statenvertaling.
Onze belijdenisgeschriften, onze formulieren,
onze psalmenberijming, onze gebeden, onze stich
telijke lectuur en meditaties, onze liturgie en
concordanties van den Bijbel, zij zijn alle op de
Statenvertaling gegrond. Bovendien is door de
Statenvertaling onze Nederlandsche vertaling
veel rijker aan woorden geworden, door haar
hebben veel woorden een nieuwen inhoud gekre
gen en door haar is zelfs onze omgangstaal vol
van spreekwoorden, spreekwoordelijke gezegden
en uitdrukkingen, die aan den Bijbel ontleend
zijn.
Daarom blijve men bij nieuwe Bijbelvertaling
gaan? Dit was niet te dragen.
Des avonds zei haar vader„Die grappen haal
je niet weer uit, versta je. Je loopt niet meer de
kamer uit. Als je het hier niet bevalt, ga je maar
weg. Ik vertrouw je voor geen cent."
„Heb ik die opmerking verdiend, vader Heb
ik niet gedaan, wat u gezegd hebt
Er was niets steekhoudends tegen in te bren
gen. Job Louwerse voelde dat ook zoo. En hij
was zoo eerlijk, haar toe te geven „Nou ja, je
hebt gelijk. Maar doe dan niet zoo vervelend. Is
dat een leven hier Je loopt met een gezicht, of
je geen tien tellen kunt. Ik wil dat niet", heftig
werd hij weer, „versta je Met je moeder was
het al mooi genoeg."
Jane zweeg wijselijk. Maar haar .strijd werd
met den dag zwaarder. Zij snakte naar woorden
van troost. Kon zij tante Marie maar eens spre
ken. Of dominé Westwoud. Of Laarman. Laar
man had zij de vorige week nog ontmoet in de
stad. Hij had alleen gegroet. Natuurlijk, zij had
afgedaan. Zij had immers haar Heiland verloo
chend? Niemand wilde meer met haar te doen
hebben. Maar maar waar haalde zij dan woor
den van troost vandaan
't Werd haar te machtig. En in de stad, om
boodschappen te doen, hep zij een boekhandel
binnen en kocht een bijbeltje
De vroegere gewoonte werd hervateiken
avond las zij op haar kamertje een gedeelte uit
Gods Woord, daarna zorgvuldig het bijbeltje
wegbergend. En als zij dan opstond van de
knieën, voelde zij kracht, om verder te gaan en
te dragen het huiselijk leed.
(Wordt vervolgd)