FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" n de woorden „brood en bloed" met een hoofdletter geschreven werden. Rome leert immers uitdruk kelijk dat brood, het vleesch en wijn, het bloed des Heeren Jezus is geworden. Maar wat is nu de afgoderij, die vervloekt is Deze dat men neerknielt voor dit brood en het aanbidt, neer knielt voor den wijn en dien aanbidt. En stel zelfs, dat het vleesch en bloed van den Heere Jezus zou zijn geworden, dan is het nog een groote zonde, want niet vleesch en bloed van den Heiland aanbidden we, we zijn geen schep selaanbidders, maar we aanbidden den Heere Jezus, onzen Borg en Heiland. Dat nu deze afgoderij de plaats heeft ingeno men van de prediking des Woords, en de predi king geheel en al naar den achtergrond verscho ven is, is wel zeer droef, temeer waar de Schrift geheel andere voorbeelden geeft.' Maar stel zelfs, dat de prediking bij Rome niet op den achtergrond ware geschoven, dan is ze wezenlijk verschillend met de prediking naar Gods Woord. Want Rome heeft als kenmerk van de reine zuivere prediking niet alleen maar de Evangeliebediening, maar daarnaast heeft Rome staan de traditie. Niet Gods Woord heeft het te zeggen bij Rome, maar de kerk met haar overlevering. Zie dit fundamenteele verschil, dit wortelverschil maakt, dat Rome en de Kerk der Reformatie nooit samen kunnen gaan. Tusschen hen en ons staat Gods Woord in, waarvoor wij buigen als eenigste gezagsbron, terwijl Rome naast (en dikwijls in de plaats van) dit Woord steltde kerk met haar traditie. Zoo heeft men allerlei in de kerk kunnen in voeren, waarover Gods Woord niet reptPaus, priesterschap, biecht, 7 sacramenten, vagevuur, aanbidding van brood en wijn enz. enz. En zeker men tracht dan wel sommige texten zoo te wrin gen en te draaien, dat ze een bedekking vormen voor het zondige uitvindsel, de waarheid is, dat Gods Woord niets van dit alles weet, waarom men „niet wijzer dan God moet zijn en allerlei stomme beelden eer moet bewijzen". Het is zaak, dat we het gevaar dat van Rome's zijde dreigt voor onze kerken, niet onderschat ten. De practijk leert me, dat een alliantie met Roomschen niet eens meer gezien wordt als een onmogelijkheid. Het is van groot belang, dat steeds weer gewezen wordt op de groote zonden en dwaasheden, die Rome's kerk koestert. De overgang van velen van het Protestantisme zijn een bedreiging voor ons land. Wat de oor- za.ak van dit overgaan is wil ik niet nagaan, alleen wijs ik er op, dat etische en moderne pre diking niet zoo heel ver van Rome af ligt. Maar tevens wijzen de statistieken uit, dat indien de geboortecijfers niet veranderen voor het Pro- testantsch deel van Nederland, binnen niet al te langen tijd Rome door zijn groot geboorteover schot in de meerderheid zal zijn. Toch hebben we op één punt waardeering voor Rome we weten waaraan we toe zijn met deze valsche kerk. Wanneer Rome propaganda voert, dan is dit haar goed recht. Maar niemand kan Rome verwijten, dat ze onder stoelen of banken steekt wat nu precies haar belijdenis is. Wanneer we zeggen Rome, dan staat die macht tegenover ons waartegen we als Calvinisten ge worsteld hebben en waarvoor duizenden gestor ven zijn. En in wezen is die macht niets veran derd. Dan staat tegenover ons die grootmacht met haar machtige organisatie, met haar ge weldig wetenschappelijk apparaat, waarvoor een ieder respect moet hebben. Maar een macht en organisatie, die Gods Woord verwerpt op de cardinale punten, menschenwijsheid plaatst bo ven de woorden Gods en alzoo vierkant tegen over onze belijdenis staat met haar fiere uit spraak dat het eerste kenmerk van de ware kerk is de reine prediking des Evangelies. Dat de opsteller van deze belijdenis, Guido de Bres, het oog had op de Roomsche Kerk, spreekt vanzelf. Deze vervolgde, verjaagde en tenslotte gedoode priester, die zich met hart en ziel aan de zaak der Reformatie heeft gegeven, kende Rome door en door. En hij zag heel scherp dat dit juist dé groote zonde van Rome was ze be dient het Evangelie van den Heere Jezus niet rein, niet zuiver, maar stelt daarvoor in de plaats de vervloekte afgoderij van de mis. Wie dan ook dit woord van hem leest, ruikt de rook van de brandstapels en ziet de spionnen staan aan de vensters en hoort de smartkreten van zoovelen, die hun bloed moesten geven voor de zaak van de Reformatie. Maar dit moeten we altijd aan Rome toegeven: Rome heeft klare wijn geschonken. Ieder die wil weten wa^Roomsch is, wordt daartoe zelfs gra tis in de gelegenheid gesteld. Maar met Gods Woord in de hand moet als eindoordeel gelden het eerste kenmerk van de ware kerkde reine prediking des Evangelies bezit Rome niet. We wenschten wel gaarne, dat we eenzelfde oordeel konden uitspreken inzake de zoogenaam de Hervormde Kerk. Wat nu echter bij Rome zeer duidelijk en klaar is, n.l. dat tegenover ons staat een groot massaal lichaam met een nauwkeurig gedefinieerde belijdenis, dat is geenszins het geval met de „Hervormde Kerk". We schreven de vorige week, dat het ons niet te doen is om personen, broeders of zusters te kwetsen, maar dat het ons te doen is om met al diegenen, die waarachtig willen bui gen voor Gods Woord en de belijdenis te bidden om eenheid. Welnu, dit nogmaals vooropstellen de, moeten we dan als eerste vraag stellen wie kan me zeggen wat het woord beteekent„Her vormde Kerk". Nergens heb ik eenige scherp ge formuleerde omschrijving kunnen vinden. Ik kan wel teleer gaan bij een of andere voorstander van de confessioneele richting in de Hervormde „kerk" en dan zal deze zeggen Confessioneel is Hervormd. Maar de „Bonder" zal hem haastig in de rede vallen en zeggen, weineen, de Gerefor meerde Bond is eigenlijk Hervormd. Neen, neen, zal een Vrijzinnige zeggen, de Hervormde Kerk is die kerk, die afgedaan heeft met die domperige belijdenis en Vrijzinnig is Hervormd. Dan zal echter de Barthiaan hen allen in de rede vallen en beweren, dat ze allen achteraan komen en dat Hervormd is de nieuwe theologie van Barth. Meer conservatieve geesten zullen echter zeggen: neen, neen, etisch is Hervormd, en zóó voort. Ik wil maar zeggen, de kleuren van de rok van Jozef waren nog weinige bij de vele kleuren, die men in de Hervormde kerk kan aantreffen er is geen éénheid, geen bepaaldheid, geen buigen voor de oude belijdenis. Nu meene men niet, dat alleen een Gerefor meerde in staat is om zulke pijnlijke dingen neer te schrijven. Zijn er niet tal van Hervormde, welmeenende broeders en collega's, die zeggen hopeloos, vreeselijk, droevig is de toestand in de Hervormde kerk. Ik wil niet eens die harde klan ken neerschrijven, die Hervormde broeders geuit hebben in den laatsten tijd over de „Hervormde Kerk". Men zou eens kunnen denken, dat zulke innerlijke verdeeldheid ons niet stemt tot droef heid. Temeer waar de tijden zoo van ons vragen dat allen, die waarachtig buigen voor Gods Woord en de belijdenis één zijn. Neen, we willen alleen maar constateeren, dat niemand scherp omlijnd kan zeggen wat nu eigen lijk de Hervormde Kerk is. Hoogstens kunnen we zeggen er is niet zooals bij Rome één Paus, maar het Haagsche synodaal bestuur bestaat uit meerdere opperbestuurders. En voorts zooals de Kerk der Reformatie boog voor Gods Woord en de belijdenis, zoo buigt de „Hervormde Kerk" voor de reglementen. Stellen we nu de vraag of de reine prediking des Evangelies in de „Hervormde Kerk" nog aanwezig is. En dan willen we dankbaar begin nen te erkennen, dat inderdaad hier en daar, zelfs in toenemende mate, er mannen zijn die met woorden dit eerste kenmerk van de belijdenis willen, waar maken. Waarover D.V. volgende week verder. HULP AAN FINLAND. De volgende gelden kwamen deze week weer bij me in Donderdag 29 Februari van N.N. ƒ1.door bemiddeling van den heer Panne, Zonnemaire, een gift van 2.45 van een lid der gemeente uit de collecte in de Geref. Kerk te Serooskerke een gift van 2.terwijl ik dien dag ook nog ontving een storting van 2.50 van Mej. R. v. d. Velde, secretaresse van de M.V. „Ruth" te Aardenburg, en als laatste en meest treffende gift 4.50 van een scholiertje uit Serooskerke. Vrijdag 1 Maart ontving ik een storting van 5.van L. F. te K., alsook 10.van N.N. 59) Alleen Jane was volkomen nuchter. Zij wist wel, dat zij op „Iepenhove" niet in de gunst was ge komen dien dag. Ze was allesbehalve in een feeststemming geweest. Als je pijn in het hart hebt, kun je niet feesten. Je kunt in het glas ver getelheid zoeken, maar daarvoor had zij zich gewacht. Zoo hadden allen haar vast een „stijve hark" gevonden. Haar vader had haar 'n schrob- beering gegeven, die de meeste gasten hadden ge hoord. Haar bleek gelaat had zich alleen even diep rood gekleurd. Maar zij had gezwegen. Nu reden zij voorbij „Sursum Corda", dat in den donkeren nacht daar eenzaam en schijnbaar verlaten lag. Jane had wel uit het Utrechtsche wagentje willen stappen en zoo het erf oploopen, om niet weer op „Levensstrijd" terug te keeren. Dan was zij van het gesnauw van vader af en van de vlijmende spot van Jan, die haar vaders bondgenoot in deze zaak was. Voortaan was zij aan die beiden overgeleverd, nu Kees een eigen boerderij had betrokken. Kees had Jan nog wel eens de metten gelezen, waardoor deze zich wat inbond. Maar nu Doch dan was daar onmiddellijk weer de over weging ik kan vader toch niet verlaten. Het was de oude strijd, die geen oplossing scheen te zullen vinden God en haar vader Toch was zij verder dan zij zichzelf realiseer de. Want sinds het gebeuren met Jan, die daar al lang overheen was, maar dat haar diep had geschokt, was het haar gewoonte weer gewor den, de knieën te buigen. En geen avond ging voorbij, of voor het naar bed gaan bad zij. Ook om inzicht in wat haar zelf verontrustte. En hoe snakte zij er naar, geregeld in een bijbeltje te kunnen lezen Het rijtuig reed het erf van „Levensstrijd" op. Zonder ongelukken was in dien donkeren nacht de tocht volbracht. Dat lag waarlijk niet aan de vaste hand van boer Louwers, die de teugels hield. Het paard was verstandiger dan de mees ter, die het glas meer aangesproken had dan ge- wenscht was. Het paard wist den weg en stoorde zich er niet aan, dat de teugels slap waren of ook wel eens naar de verkeerde richting werden aangetrokken. Job Louwerse bemerkte er niets van. Hij praatte maar. Jane had haar vader haar geheele leven nog niet zooveel hooren praten als dien nacht. En het was alles onzin. Die meerma len herhaald werd. Jan zei niets. En dat was geen wonder. Want toen het rijtuig stil hield, bleek hij in slaap gevallen te zijn. Job Louwerse vloekte, maar Jan stoorde er zich niet aan. Min of meer met geweld moest hij uit het rijtuig wor den getrokken. Ze gingen onmiddellijk naar bed. Alleen maakte Job Louwerse nog de opmerking, dat het eens een ouderwetsche boerenbruiloft was geweest en dat Kees een flink wijf kreeg, geen oude zemel. Die kon Jane in haar zak ste ken. Maar Jane hoorde het niet eens meer. Ze te Meliskerke en 2.15 van een Middelb. M.V. „Meisjesplicht". Zaterdag 2 Maart werd in mijn brievenbus een enveloppe gedaan met inhoud 5. Zondag 3 Maart heb ik niets ontvangen, hoe wel toen juist mijn brievenbus op menigeen het oog gericht had. Maandag 4 Maart ontving ik des te meer het begon met 1.voorts door bem. van een collega S. te A. 1.een girostorting uit Ril land bedroeg 1.50, terwijl Dinsdag mij door den secr. van de C.B.T.B. 5.werd ter hand gesteld, terwijl ik dien zelfden dag van den Penningmeester van Spreu ken 8 33a een collecte ontving van 6.05, ter wijl ik van de M.V. kring Zierikzee nog een be drag ontving van 9.69 „opbrengst spontane collecte". Treffend is bij al deze giften hoeveel jonge menschen geofferd hebben Die kleine giften uit kleine beurzen hebben ons veel te zeggen Dezen morgen (Woensdag 6 Maart) bereikte me nog een toezegging van een groote gift van een klein dorp. Allen wederom hartelijk dank namens Finland en voortsD.V. tot de volgende week. Totaal in de week van 28 Febr. tot 6 Maart 58.84 Vorige verantwoording 1156.14 Totaal 1214.14 Hoogachtend, A. H. OUSSOREN. 6 Maart 1940. Giro 88855. P.S. Verantwoording vorige week was 93.50. „RONDOM DE NIEUWE BIJBELVERTALING/' III. B, Nieuw licht is opgegaan in de laatste 3 eeuwen» Er is nog een andere zeer belangrijke factor, die de behoefte aan een nieuwe Bijbelvertaling groot maakt. Eerbied en liefde voor den Bijbel eischen van ons, dat wij Gods Woord niet allen zoo sprekend en verstaanbaar mogelijk, maar ook zoo zuiver mogelijk trachten weer te geven. En nu zal toch niemand kunnen ontkennen, dat de Statenvertalers zijn uitgegaan van een onzuiveren, onkritischen tekst. Dit is niet als een verwijt aan hen bedoeld. Integendeel. Zij konden niet anders, want zij hadden niet meer licht, en in het begin van deze artikelen serie heb ik dan ook uitgesproken, dat zij met het hun geschonken licht er van gemaakt hebben wat er in hun eeuw van te maken was. Als men bedenkt, zegt Prof. de Zwaan, hoe gebrekkig de woordenboeken, commentaren en dergelijke hulp middelen nog waren, wélk een moeite men zich moest getroosten om kennis te nemen van het Semitische taaleigen, dat b.v. achter de woorden des Heeren ligt, dan gevoelt men eerbied voor wat te Leiden, 3 eeuwen geleden, werd bereikt. A) Sedert de invoering der Statenvertaling liggen drie eeuwen van taalstudie en geschiedvorsching achter ons. Naar een teekenend woord van Prof. van Veldhuizen zijn in die drie eeuwen golven van nieuw licht geworpen op den tekst en de taal van de Heilige Schrift. 2) Wij hebben thans een Griekschen tekst van het Nieuwe Testament, welke bijna 10 eeuwen ouder is dan die, welke in 16121634 door onze vaderen werd vertaald, want wij bezitten thans het Grieksch, dat in de kerken van Alexandrië in de derde eeuw op den kansel lag, maar de Statenvertalers moesten genoegen nemen met een Byzantijnschen tekst, die dateert uit de twaalfde of dertiende eeuw onzer jaartelling. De Statenoverzetters moesten zich behelpen met allerlei gebrekkige hulpmiddelen, zoodat wij hen ten zeerste moeten bewonderen om wat zij daarmede tot stand wisten te brengen. Wij mogen evenwel tegenwoordig de beschik king hebben over tal van schitterende woorden boeken, commentaren en dergelijke onmisbare hulpmiddelen bij de vertaling, maar bovenal mo gen wij ons dankbaar beroemen op de ontdekking van tal van oudere handschriften van de Heilige Schrift, papyri en documenten van de Hebreeuw- sche en Grieksche volkstaal, welke aan hen on bekend waren en een verrassend nieuw licht was het vertrek al uitgeloopen. Zij moest het zich bekennen, dat het haar vader en Jan en nog een paar gasten geweest waren, die zich niet behoorlijk hadden gedragen. Op de Freekes was niets aan te merken geweest. Óp Kees ook niet. Zij schaamde zich om haar vader Toen zij geslapen hadden en veel later dan ge woonlijk waren opgestaan, was de boer in een ver van beste stemming. Jane zweeg in alle talen, bij ondervinding wetend, dat één woord van haar vader in woede kon ontsteken. Maar de herrie kwam toch. Jan maakte een opmerking over de bruiloft, waar hij zoo genoten had. Maar Job Louwerse vond, dat hij te ver gegaan was. ,,'t Had wel wat minder gekund", zei hij boos. ,,'t Is alles de schuld van Jane" die zette een verbaasd gezicht „Ja, zeker jouw schuld", donderde de boer haar toe. „Als jij daar niet als dooie Hannes bijgezeten had, was ik niet zoo nijdig geworden. Van nijdigheid maakte ik het te bont. 'k Zal het Freeke zeggen ook. Zeg, wat ben jij nu van plan Jane was niets van plan. En zei dat ook. „Je moet anders worden, hoor", zei de boer dreigend." Je moeder was vervelend genoeg. Als Jan brulde van den lach. Dat was weer eens vermakelijk, ,,'t Lijkt nog wel bruiloft", zeide hij. En dan tot Jane, die als een beeld der wanhoop daar stond „Met bidden kom je er niet, hoor. Bid je soms voor mij ook Aan mij is niks ver beurd, hoor." De boer vloekte vreeselijk. Ontzet verliet Jane het vertrek. O, Heere, moet dat nu voortaan zoo werpen over de grondtalen en den tekst van de Heilige Schrift en over den tijd en de omstandig heden, waarin deze ontstaan is. Enkele voorbeelden mogen we noemen. Hoe onduidelijk was vroeger Matth. 62, 5 en 16 Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon weg. Maar hoe duidelijk wijst Prof. Dr. R. H. Woltjer er op, dat dank zij ontdekkingen, bij de opgravingen gedaan, deze teksten heel duidelijk geworden zijnzij beteekenen, dat de Farizeën hun loon reeds hebben, zij hebben niets meer te vorderen en behoeven niet te rekenen op loon in den hemel, het Grieksche werkwoord apechein, dat hier staat, beteekenthet bedrag is ontvan gen, de kwitantie daarvoor is afgegeven. 3) En, om nog een tweede voorbeeld" te noemen, waarop ook Prof. van Veldhuizen wijst in „Pro en Contra" hoe onduidelijk was vroeger Marcus 6 20 want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde, en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen. Wanneer wij evenwel bedenken, dat in oudere en betere handschriften hier staat en als hij hem hoorde, was hij in groote verlegen heid, is deze tekst volkomen duidelijk. Waar, gelijk uit het bovenstaande blijkt, gol ven van nieuw licht4) over de grondtalen en den tekst van de Heilige Schrift zijn gegaan in de drie eeuwen na de Statenvertaling, zou het onze roe ping niet zijn, dat nieuwe licht bij de vertaling van den Bijbel met dankbaarheid aan te wenden, en, met gebruikmaking daarvan, het Woord Gods zoo zuiver mogelijk weer te geven De Generale Synode van de Geref. Kerken, vergaderd te Rotterdam (1917), sprak dan ook uit, dat, hoewel een nieuwe vertaling of herzie ning van de bestaande vertaling niet in dien zin noodzakelijk is te achten, als zou de Statenover zetting aan de gemeente het Woord Gods ont houden, taal en stijl der Statenoverzetting echter ten deele zijn verouderd, en er bovendien op het gebied der Schriftstudie aangaande allerlei zaken een vermeerdering van kennis is verkregen, die het mogelijk maakt, de Heilige Schrift op ver schillende plaatsen beter te vertalen.5) Zeer velen maken de Statenvertaling tot een historisch pronkstuk, waaraan afgodische eer wordt bewezen, en achten nieuwe Bijbelvertaling een aantasting van het Woord Gods, een te kort doen aan de waarheid Gods, en spreken zelfs in dit verband van heiligschennis. Maar mag niet met het volste recht miskenning en verwaarloozing van dit nieuwe licht, ons door God in Zijn Voorzienigheid geschonken, een aantasting van de eere Gods genoemd worden En wat zou meer tot eere Gods zijn een plei dooi voor het behoud van een gebrekkige men- schelijke overzetting, uit zucht tot aesthetische- religieuse genieting en bewondering van de schrijfvormen, waaraan de roeping om te streven naar zoo groot mogelijke juistheid en verstaan baarheid der Heilige Schrift wordt opgeofferd, of een arbeid, die zich ten doel stelt om door aanwending van dat nieuwe licht ons den Bijbel zoo juist en zuiver mogelijk weer te geven De beantwoording van deze vraag is m.i. niet moeilijk, en zeer velen hebben dan ook uitge sproken, ook zeer vele vooraanstaanden in onze Geref. Kerken, dat een nieuwe Bijbelvertaling, welke dit nieuwe licht aanwendt om het Woord Gods zoo juist en zuiver mogelijk weer te geven, een broodnoodig en Godverheerlijkend werk is te achten. Eén voorwaarde moet hier evenwel uitdrukke lijk gesteld worden. Prof. Grosheide heeft het zoo keurig gezegd (in ander verband is dit woord vroeger al aan gehaald): „Niet moedwillig en onoordeelkundig, zonder piëteit vooral, sla men de schennendc hand aan wat niet alleen schoon en eerbiedwaar dig, maar ook nog goed en bruikbaar is". Sedert drie eeuwen zijn de taal, het geheugen en het gevoel van het Nederlandsche volk ten nauwste samengeweven met de Statenvertaling. Onze belijdenisgeschriften, onze formulieren, onze psalmenberijming, onze gebeden, onze stich telijke lectuur en meditaties, onze liturgie en concordanties van den Bijbel, zij zijn alle op de Statenvertaling gegrond. Bovendien is door de Statenvertaling onze Nederlandsche vertaling veel rijker aan woorden geworden, door haar hebben veel woorden een nieuwen inhoud gekre gen en door haar is zelfs onze omgangstaal vol van spreekwoorden, spreekwoordelijke gezegden en uitdrukkingen, die aan den Bijbel ontleend zijn. Daarom blijve men bij nieuwe Bijbelvertaling gaan? Dit was niet te dragen. Des avonds zei haar vader„Die grappen haal je niet weer uit, versta je. Je loopt niet meer de kamer uit. Als je het hier niet bevalt, ga je maar weg. Ik vertrouw je voor geen cent." „Heb ik die opmerking verdiend, vader Heb ik niet gedaan, wat u gezegd hebt Er was niets steekhoudends tegen in te bren gen. Job Louwerse voelde dat ook zoo. En hij was zoo eerlijk, haar toe te geven „Nou ja, je hebt gelijk. Maar doe dan niet zoo vervelend. Is dat een leven hier Je loopt met een gezicht, of je geen tien tellen kunt. Ik wil dat niet", heftig werd hij weer, „versta je Met je moeder was het al mooi genoeg." Jane zweeg wijselijk. Maar haar .strijd werd met den dag zwaarder. Zij snakte naar woorden van troost. Kon zij tante Marie maar eens spre ken. Of dominé Westwoud. Of Laarman. Laar man had zij de vorige week nog ontmoet in de stad. Hij had alleen gegroet. Natuurlijk, zij had afgedaan. Zij had immers haar Heiland verloo chend? Niemand wilde meer met haar te doen hebben. Maar maar waar haalde zij dan woor den van troost vandaan 't Werd haar te machtig. En in de stad, om boodschappen te doen, hep zij een boekhandel binnen en kocht een bijbeltje De vroegere gewoonte werd hervateiken avond las zij op haar kamertje een gedeelte uit Gods Woord, daarna zorgvuldig het bijbeltje wegbergend. En als zij dan opstond van de knieën, voelde zij kracht, om verder te gaan en te dragen het huiselijk leed. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2