FEUILLETON. DE BOER VAN „L E V E N S S T R IJ D" Gereformeêrdè Kerken soms droeve voorbeelden zijn van trouw, eerlijkheid enz. Is het geen reden tot diepe droefheid als we ook, gezien de statis tiek van het laatste jaarboekje, erkennen moeten, dat het Neo Malthusianisme onder onze men schen woelt en werkt, Met schaamte moeten we dit belijden, met schaamte erkennen, dat het ver achterlijk spreken over groote gezinnen zelfs in onze kringen doordringtdit is een schande voor ons en onze kerken. Zoo zijn er meerdere zonden te noemen. Ik denk aan het verschijnsel dat ook inderdaad voorkomt, dat sommigen in onze kringen inder daad zich Farizeastisch stellen boven den naaste en anderen verachten, omdat ze niet Gerefor meerd zijn. Zulk een houding is radicaal verschil lend met de houding van hem, die het enkel als groote genade ziet, dat God hem of haar ge plaatst heeft in den kring van de kerk des Hee ren en bidt voor de eenheid van allen, die de Gereformeerde belijdenis liefhebben. Dit alles nu mag ons niet verleiden tot de gevolgtrekking dan is er ook geen wezenlijk ver schil tusschen de Gereformeerden en Roomschen. oftusschen Gereformeerden en Hervormden. Wie zulk een gevolgtrekking zou maken, wij zend naar de gebreken van Gereformeerde men- schen, beoordeelt een boom naar enkele dorre bladeren. Er is op deze aarde geen boom te vinden of er zijn dorre bladeren aan. Maar om die dorre bladeren veroordeelt men een boom niet. De groote vraag is wat zijn de wortels van den boom. Heeft de boom zulke kenmerken, dat ze nog vruchtboom kan en mag heeten naar Gods Woord en de belijdenis. De vraag is niet of hier en daar nog wel iets goeds van den boom te zeg gen valt, of dat er enkele dorre bladéren aan zitten en doode takjes, maar de groote vraag die beslissend is, is deze hoe oordeelt de Heere over den boom. En als dan Gods Woord een vernietigend oor deel zou vellen over de Gereformeerde Kerken, dan moeten we dit met schaamte belijden. Zelfs, indien naar Gods Woord en de belijdenis zou blijken, dat we niet meer zijn de ware kerk, dan zijn we geroepen om zoo spoedig mogelijk de ware kerk te zoeken en ons met haar te ver eenigen. Maar omgekeerd indien zou blijken, dat de Roomsche-, Hervormde- of welke kerk ook, niet Lestaan kan voor het oordeel der H. Schrift, dan -moeten we dit erkennen en belijden en niet ko men aandragen met argumenten daar is ook nog veel goeds en bij de Gereformeerden is ook veel dat. niet. deugt enz. Dan vertroebelen we de be spreking. Dan werken we het zoeken naar een heid van allen, die Gods Woord en de belijdenis liefhebben niet in de hand, maar gaan daar tegen in. Over dit laatste nog een enkel woord doel van deze bespreking is eri blijft te zoeken de een heid van allen, die de Gereformeerde belijdenis liefhebben en nu nog gescheiden van elkander leven. Indien we een rustig leventje liefhadden, dan 'Zouden we over deze kwestie geen woord moeten reppen. Dan zouden we rustig ons eigen Gereformeerd leventje leiden. En anderen laten voor wat ze zijn. Maar de Heere Jezus bidt Vader, Ik wil, dat ze allen één zijn. En gezien de teekenen der tijden die ons oproepen tot een waarachtige eenheid van allen, die buigen voor Gods Woord en de belijdenis, moeten we niet de rust zoeken, maar moeten we gehoorzaamheid zoeken aan den Heere. En waar gehoorzaamheid aan den Heere altijd tiog 'meer waard is dan offerande, daar willen we als gehoorzame kinderen luisteren naar wat Hij tot ons zeggen wil in Zijn Woord en be lijdenis. Als dan nu de belijdenis als eerste kenmerk noemt de reine predikatie des Evangelies, wat .bedoelt de belijdenis dan met die uitdrukking 7 Duidelijk is het voor iedereen, dat het hier .gaat over den dienst des Woords. Maar wat is dat? We willen de Schrift laten spreken. En de H. Schrift zegt ons, dat het hart van de bediening des Woords is Evangelieverkondiging. Onze va deren hebben doorzien, waar het om gaat in Gods. huis niet om den mensch, die zijn ervarin gen. uitstalt, niet om de gemeente, die soms gaarne wij luisteren naar roomige zoetsappigheden, neen: niet de mensch in het middelpunt, maar de Heere Jezus en daarom Evangelieverkondiging. Daar- •w ii 0 58) „Ik ben in lang niet geweest", zei hij, zich 'ortbèhoïpen verontschuldigend. ,,Dat was ook maar beter, 't Was thuis niets. Maar 'k wil toch even komen vertellen, dat ik trouwen ga, voor je het van een ander hoort." „Heb ik zoov/at begrepen", verklaarde Arie Goedegebuure. En op het ietwat verwonderde gelaat van Kees „Wat moest Freeke anders met ^dat- -spul van Jansen in~ Kerkzand Goed spul, Kees. En je krijgt ook een flinke vrouw. Wan neer zal het zijn „Volgende maand", zei Kees. ,;Nou, geluk gewenscht, jongen. Hoe is het thuis Kees haalde de schouders op. ,-, 'k Ben blij, dat ik er uit loopen kan", zeide hij. ^,,'t Is alles met elkaar niets." Tante Marie luisterde. Welk een schrijnende tegenstelling, dacht zij, hier en op „Levensstrijd". „Botert het niet tusschen vader en Jane „Gewapende vrede", antwoordde Kees kort. ,,En Jane loopt als een dooie door het huis. Kom, ik ga weer opstappen." De boerin liep mede tot het hek. „Je moet Jane de meest hartelijke groeten van om spreekt de belijdenis in navolging van de Schrift van predikatie des Evangelies, want in dezen naam ligt uitgedrukt dat de bediening des Woords publieke mededeeling is van het heil in Christus, welke door den heraut des Konings in zijn naam tot de gemeente gebracht wordt. Iemand, die dus het Woord bedient, staat daar niet op eigen initiatief. Neen, opgedragen is hem dien taak door den Koning der kerk. Waarom de ouderling den dienaar des Woords namens Koning Christus de hand geeft en opdraagt het Evangelie te verkondigen. Dienst des Woords is geen uitvinding van menschen, maar taak, opc- dracht van den Heere. En omdat de dienaar des Woords op last van den Heere optreedt en namens den Heere het Woord brengt, krijgt zijn prediking gezag. Niet dus, omdat hij als mensch gezag heeft (of niet heeft), maar omdat hij het Woord bedient, omdat het Woord des Heeren goddelijk gezag heeft en alles over ons te zeggen heeft. Nu geldt van hem als hij het Woord brengtWie u hoort, dié hoort Mij en die u verwerpt, verwerpt Mij. In onmiddellijk verband hiermee staat dus, dat de vergaderde gemeente zich stelt onder het Woord. Zoowel de dienaar des Woords als de gemeente zijn subject, onderworpen aan het ge zag van het Woord des Heeren. Verwerpen zij dit gezag op welke wijze ook, dan stellen zij zich boveaa het Woord, dan heeft niet meer de Heere het te zeggen, maar de mensch, die zich niet onderwerpen wil, maar als Adam in het Paradijs het gezag Gods verwerpt. Niets mag dus tusschen het Woord Gods en den dienaar, of ook, tusschen 't Woord Gods en de gemeente worden ingeschoven. Geen men- schelijke inzetting, geen bepaling, geen bestuur, geen paus, geen synode of wat oolc. Aan Gods Woord zijn we onderworpen, allen, naar Gods Woord moeten we luisteren, allen, zoowel die naar des Woords als gemeente. Buig ik mijn nek onder menschelijke inzettingen met terzijdestelling van Gods Woord, dan ver kracht ik dit Woord. Dan zet ik eigenlijk mezelf af. Dan neem ik de kracht van eigen woorden weg, want ik kom namens den Heere en zie tegelijk verbreek ik Zijn Woord. Onze belijdenis zegt, dat het Woord Gods rein of zuiver gebracht moet worden. Wanneer ik een boodschap van een ander overbreng, dan doe ik dat met eigen woorden, maar ik moet zorgen, dat ik het zuiver doe. Zoo moet de die naar des Woords met zijn eigen woorden, zuiver weergeven wat God de Heere in Zijn Woord zegt. Doet hij dat niet, dan buigt hij niet voor het Woord van zijn Zender. Dan is hij feitelijk op standig onderdaan en vraagt van de gemeente wat hijzelf niet doet. Over dit punt volgende week verder. A. H. OUSSOREN. BIJBEL EN BIECHT, .X. De Armoede en Onmogelijkheid van de Biecht. Het is een lange weg, de vergeving der zonden in de Biecht. Een weg met allerlei hindernissen, die eerst genomen moeten worden, alvorens men aan het einde der baan genieten kan van de volle vergeving. De voorstelling, die men hier en daar wel eens in Protestantsche kringen vindt en waaraan op pervlakkige Roomschen ook meer dan eens voed sel geven, als zou de Biecht een gemakkelijk glij- weggetje zijn om van zijn zonden af te komen, is dan ook geheel en al onjuist. Met recht mag Rome daartegen protesteeren. Zij wil met haar biecht juist het tegendeel. Zij heeft stellig de bedoeling de menschelijke strijd tegen de zonde ernstig te houden en daarbij pae- dagogische leiding te geven. Daarom heeft Rome de zondevergeving in de Biecht gemaakt tot een lange weg met tal van contrölestations, welke de zondaar moet passeeren en waar hij zich voor de controleerende geestelijkheid dient te legimi- teeren. Aan twijfel omtrent de goede bedoeling van Rome hebben wij geen behoefte. Maar goede bedoeling en paedagogische wijsheid, hoezeer ook te waardeeren, mogen hier niet beslissen. In het stuk der vergeving der zonden is alleen beslissend wat de Bijbel ons leert. En de waar heid van Gods Woord mogen we in dezen ook niet opofferen aan onze goede bedoelingen en ons doen, hoor, Kees", zeide zij. ,,'t Zal gebeuren, tante. Anders niet „Wat, anders niet „Nou, ik dacht soms, dat ze nog weg moest loopen." „Je weet, hoe ik er over denk, Kees. Dat moet Jane zelf weten en met zichzelf uitmaken." „Wie weet, wat er nog gebeurt", zei Kees raadselachtig. „Ze heeft geen leven thuis." „Is vader „Hij zegt meestal geen stom woord. Maar- woedend is ie. Is ook Jane d'r schuld. Waarom kan zij niet zijn als vroeger Ze loopt door het huis met een doodbiddersgezicht Tante Marie wist genoeg. Jane had nog steeds geen vrede. „Ze heeft er nu met twee te doen", hoorde zij dan Kees nog zeggen. „Jan is nog erger dan va-f der. Hij is er achter gekomen en telkens moej Jane het hooren. Als die Jane nu maar eens giftig werd en hem een stevige muilpeer verkocht, maaj neen, hoor, ze laat hem maar doen. Maar ellendig is ze er van, dat staat vast. Nou tante, he'( beste. Ik ga gelukkig trouwen. Ben ik er van ah 't Zal me niet overkomen, dat van thuis." „Je zult het geluk niet vinden, Kees", zei zijri tante ernstig. „Ik wensch je alles goeds toe, maar zonder godsvrucht is niemand echt gelukkig, al meent hij van wel en al boert hij nog zoo goed." Kees gaf geen antwoord. Hij zag het zoo niet in. Hij dacht als het gros van de menschen van Zuidstad, die de kerk kerk lieten. Zemelaars zijn er genoeg op de wereld. En als je in ondertrouw bent en het heele leven ligt daar voor je wel, het is of er geen door- menschelijke paedogische wijsheid. Wie de waar heid Gods inzake de vergeving der zonden vast houdt, behoeft zich trouwens niet bezorgd te ma ken over de goede leiding des menschen in zijn strijd tegen de zonden. De opvoeding van den zondaar is nergens veiliger dan bij de goddelijke waarheid. De waarheid inzake vergeving der zonden is deze, gelijk Johannes dat zoo treffend zegtIn dien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige 1 Joh. 2:1). De weg van de Roomsche Biecht met haar drie contrölestations van verbrijzeling der harten, op somming der zonden en voldoening door goede werken hebben wij niet noodig. Een zondaar, zegt de Bijbel, kan volstaan met te roepen tot Jezus Christus. Gelijk Johannes zegtHij is een verzoening voor onze zonden (1 Joh. 2:2). En dat niet voor eenmaal, maar duurzaam. De Schrift wijst ons niet op de verbrijzeling des harten, noch op het opsommen onzer zonden, noch op de voldoening door goede werken, als middelen der verzoening. De Schrift zegt tot zon daren Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt (Joh. 1 29 Wij hebben aangetoond, dat het onmogelijk is door verbrijzeling des harten en door opsomming der zonden verzoening te verkrijgen. Immers in ons diepste berouw en in de meest nauwgezette opsomming, zondigen wij nog. Evenmin kan de voldoening door goede wer ken voor God bestaan. Hoe kan er aan den heiligen God eenige vol doening gegeven worden door goede werken, als de beste werken van den vroomsten mensch nog alle wormstekig zijn Wie het bladluis der zonde heeft gezien zelfs op de schoonste ranken van zijn geestelijk leven, die waagt het niet meer om te spreken van verdienstelijkheid der goede wer ken in de vergeving zijner zonden. Maar afgezien daarvan, Gods Woord is hier het einde van alle tegenspraak. Het snoert ieder mensch den mond om ook maar één woord te reppen van voldoening door goede werken. Verpletterend duidelijk is de taal der Heilige Schrift, als zij verkondigt dat de ver geving der zonden uit loutere genade geschiedt zonder eenige verdienste onzerzijds en alleen om de verdienste van Jezus Christus. Hoort de apostel Paulus getuigen God be vestigt Zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren (Rom. 5:8). Aan de Colossensen schrijft dezelfde apostel En Hij heeft u, als gij dood waart in misdaden, en in de voorhuid uws vleesches, mede levend gemaakt met Hem, al uwe misdaden u vergeven de (Col. 2 13) Tegenover deze uitspraken, die met vele soort gelijke kunnen worden aangevuld, zakt elke vol doening door goede werken als een ledige zak ineen. Trouwens, waarachtig vergeven sluit elke ge dachte aan voldoening en betaling uit. Waar nog iets betaald wordt, al is het maar een penning, daar is geen volledige kwijtschelding. Werkelijke vergeving, totale kwijtschelding is daar, waar er door heel de schuld een streep ge haald wordt, zonder dat er ook maar één penning is betaald. En zulk een radicale vergeving schenkt God om Christus' wille aan den zondaar. Bij monde van den apostel Paulus geeft de Schrift de ge- nadestoot aan Rome's leer der voldoening door goede werken. In Titus 3 4, 5 heet hetMaar wanneer de goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers en Zijne liefde tot de menschen verschenen is, heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hebben, maar naar Zijne barmhartigheid. Is er vernietigender vonnis denkbaar over de leer van de verdienstelijkheid onzer goede wer ken inzake de vergeving der zonden Weg daarom met de leer van de voldoening door goede werken. Jezus Christus alleen is een verzoening van onze zonden. De vergeving der zonden is niet een zaak, die Jezus in samenwerking met de geloovigen be werkt, maar zij is alleen vrucht van Zijn gehoor zaamheid. Wie in Zijn werk binnendringt met verdienste van de werken der vromen, die beleedigt strikt genomen den Naam van den Heiland. Hij heet Jezus, d.i. Redder, Zaligmaker, Ruim tegever, omdat Hij alleen zalig maakt. Die Naam Jezus is vol exclusiviteit en heilige onverdraag- komen aan is dan houd je je met zulke dingen niet bezig. Ze gingen in ondertrouw, 't Was vast. Ge schreven met mooie krulletters tjonge, wat konden die lui op het Stadhuis toch schrijven. Kees bewonderde het, toen hij eens opzettelijk een kijkje nemen ging op het papier, dat in het kastje aan den muur bij de deur hing. Dat was de publicatie. En twee Zondagen, om twaalf uur, luidde even de klok en dan werd er op de eerste etage van het Stadhuis een raam openge schoven en er verscheen een ambtenaar, zoo'n uitgedroogde pennelikker, zeiden de menschen, met een groot papier in de hand en die las voor met een stem, die niemand verstond maar dat gaf niet, want meestal stond er geen sterveling in die nauwe straat, waarin het Stadhuis gelegen was, het was een potsierlijke beweging, die den lachlust wel opwekken moest onder andere, dat ondertrouwd waren Kees Louwerse en Kee Freeke. Nu, dat wisten de menschen al lang. 't Had in de courant gestaan. En anders zouden zij het toch wel geweten hebben. Toen volgde het trouwen. Bruiloft op „Iepen- hove". Job Louwerse reed met zijn beide zoons en Jane naar de boerderij. Toen zij „Sursum Cor- da" voorbij stevenden er was niemand op 't erf en dat was inderdaad opzet van de Goede- gebuures keek Job Louwerse strak voor zich. Jan maakte een grol. Kees zweeg. Hij was onder den indruk van hetgeen dien dag te gebeuren ston. Alleen Jane zag tersluiks naar rechts, met pijn in het hart, hunkerend, iemand te zien. Maar er was niemand. Zoo reden zij naar „Iepenhove". Naar de brui- zaamheid. Hij sluit alle menschelijke prestatie en verdienste uit en duldt niet, dat wij ook maar op eenige wijze naast Hem een hulpzaligmaker con- strueeren. En dat doet Rome met haar leer der voldoe-" ning door goede werken in de Biecht. In haar biecht sanctionneert zij het systeem van hulpzaligmakers. De Naam Jezus Zaligmaker, is een heilig en blijvend protest tegen dit systeem. Jezus heeft het paleis der verzoening alléén en volledig opgetrokken. Het is af, het is volmaakt in alle onderdeelen en van een wonderschoone harmonie. Wanneer menschen aan dit paleis nu nog een vleugel bij gaan bouwen, dan moet dat uitloopen op een deformatie, een misvorming, een schending van de harmonie. Dat doet Rome in haar biecht en in haar voor waarde voor vergeving der zonden. Haar lëer der voldoening door goede werken is niets am ders dan menschelijke vleugelbouw aan het god delijk volmaakte paleis der verzoening door Jezus eenmaal opgetrokken. qsdn Vrede en rust heeft een zondaar niet, als hij zwoegt en ploetert aan die vleugelbouw. Zij da len alleen neer in zijn hart, als hij bij alle strui kelen en vallen onder tranen en gebeden door het geloof wonen blijft in het paleis der verzoe ning van Jezus Christus. Één dag hier is beter dan duizend elders, zwoegend en ploeterend doorgebracht bij de vleugelbouw der goede werken. In de vergeving der zonden door de Biecht buigt Rome af van den juisten weg. Waarom? Omdat zij niet eenvoudig bij Jezus is gebleven, die ook op het stuk van de vergeving der zonden, de weg, de waarheid en het leven is N. J. H. „RONDOM DE NIEUWE BIJBELVERTALING/' II. De behoefte aan een nieuwe Bijbelvertaling. Ondanks al deze hooggestemde lofspraak op de Statenvertaling, moge ik er toch in alle be scheidenheid op wijzen, dat voortreffelijk niet hetzelfde is als onfeilbaar en onvergelijkelijk niet synoniem is met onverbeterlijk. Trouwens, ook de geestdriftige bewonderaar Prof. Is. van Dijk spreekt in het aangehaalde citaat over „drfrahr gebreken". Men moet aan een gebrekkige men schelijke overzetting geen afgodische eer gaan bewijzen, hoe monumentaal die ook moge zijn. Wij Protestanten, die geen vleeschelijken Paus begeeren, moeten de Statenvertaling nièTf'tot een papieren Paus gaan maken. Ongetwijfeld zou men hun, zegt Roel Houwink, die het eerbiedwekken de werk van de Statenvertaling verrichten, geen waarachtige dankbaarheid betoonen, indien men hun arbeid voor feilloos hield en tot een schibbo- leth maakte, of, erger nog, tot een „heilige let ter", die den Heiligen Geest in boeien slaat.1) Ongetwijfeld heeft Prof. Is. van Dijk volko men gelijk als hij zegt, dat wij, die schatten uit geven voor bewaring en restauratie van oude monumenten, ook zeer zuinig moeten zijn op kos telijke dingen op onstoffelijk gebied. 2) Niettemin ben ik het volkomen eens met Prof. Dr. F. W. Grosheide, als hij er op wijst, dat de stad geen museum moet worden, zij moet geschikt blijven voor het verkeer dit geldt voor de tegenwoor dige stadsontwikkeling, dit geldt ook voor de Bijbelvertaling. Mits men dan maar als bij de steden niet moedwillig en onoordeelkundig, zon der piëteit vooral, de schennende hand slaat aan alles, wat niet alleen schoon en eerbiedwaardig, maar ook nog goed en bruikbaar is. 3) Toen de Statenvertaling is ingevoerd, was ze zoo sprekend mogelijkGods Woord in de taal, die dé men schen zelf spraken. Nu we drie eeuwen verder zijn, moet Gods Woord spreken in de taal, die de menschen van de 20e eeuw spreken, ook nu moet de vertaling zoo sprekend mogelijk zijn. De Heiland heeft ons bevolen: „Prèdïkt'het Evangelie aan alle creaturen", dus niet alleen aan de Nederlanders van de 17e eeuw, maar ook van de 20e eeuw, en eerbied en liefde voor de Heilige Schrift eischen, dat wij den Bijbel altijd zoo ver staanbaar mogelijk weergeven, in een vorm, die aantrekt en tot lezen lokt en niet door stroefheid en onduidelijkheid, door onbegrijpelijkheid en archaïsme afstoot en vervreemdt. Intusschen ont ken ik niet, dat niet de Bijbeltaal, maar vervreem ding van den Bijbel hier de voornaamste séhïild ding van den Bijbel de voornaamste schuld draagt, als voor den modernen mensch van te- loft. Die groot was opgezet. D'r waren de wereld gasten. Van „Sursum Corda" was er niemand. Kees had het graag gewild en de Freekes zouden geen enkel bezwaar hebben gemaakt, want de Goedegebuures waren beste buren, maar Kees had niet gedurfd om zijn vader. En de Freekes. zoo ongeveer op de hoogte nu, vonden het zoo ook goed. Op een bruiloft moet je geen ruzie hebben. Daarom hadden ze ook goed gevonden het voorstel van Kees om niet „over te trouwen" in de kerk. Ze wisten het welzijn vader was daar nu eenmaal niet voor. Nu, dan moesten ze Job Louwerse zija zin maar geven. Hij had het warempel met Kees zoo slecht nog niet genjaakt, al beweerde hij dan al zijn geld verloren te heb ben. Wel, het was een echte boerenbruiloft. Alles in het ordentelijke. Want 't waren alle nette lui. Er waren er des avonds slechts enkelen boven hun theewater. Onder hen behoorde natuurlijk Jan Louwerse, die genoot, dat hij weer eens los kon zijn. Diep in den nacht keerden de Louwersen, be halve Kees, huiswaarts. Jan had in de schuur van „Iepenhove" een uurtje geslapen en waar weer nuchter zoowat. Job Louwerse praatte het heele eind, wat ver dacht was. Wat de alcohol al niet uitwerken kan! (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2