FEUILLETON.
DE BOER VAN
„L E V E N S S T R IJ D"
Gereformeêrdè Kerken soms droeve voorbeelden
zijn van trouw, eerlijkheid enz. Is het geen reden
tot diepe droefheid als we ook, gezien de statis
tiek van het laatste jaarboekje, erkennen moeten,
dat het Neo Malthusianisme onder onze men
schen woelt en werkt, Met schaamte moeten we
dit belijden, met schaamte erkennen, dat het ver
achterlijk spreken over groote gezinnen zelfs in
onze kringen doordringtdit is een schande voor
ons en onze kerken.
Zoo zijn er meerdere zonden te noemen. Ik
denk aan het verschijnsel dat ook inderdaad
voorkomt, dat sommigen in onze kringen inder
daad zich Farizeastisch stellen boven den naaste
en anderen verachten, omdat ze niet Gerefor
meerd zijn. Zulk een houding is radicaal verschil
lend met de houding van hem, die het enkel als
groote genade ziet, dat God hem of haar ge
plaatst heeft in den kring van de kerk des Hee
ren en bidt voor de eenheid van allen, die de
Gereformeerde belijdenis liefhebben.
Dit alles nu mag ons niet verleiden tot de
gevolgtrekking dan is er ook geen wezenlijk ver
schil tusschen de Gereformeerden en Roomschen.
oftusschen Gereformeerden en Hervormden.
Wie zulk een gevolgtrekking zou maken, wij
zend naar de gebreken van Gereformeerde men-
schen, beoordeelt een boom naar enkele dorre
bladeren. Er is op deze aarde geen boom te
vinden of er zijn dorre bladeren aan. Maar om
die dorre bladeren veroordeelt men een boom
niet.
De groote vraag is wat zijn de wortels van
den boom. Heeft de boom zulke kenmerken, dat
ze nog vruchtboom kan en mag heeten naar Gods
Woord en de belijdenis. De vraag is niet of hier
en daar nog wel iets goeds van den boom te zeg
gen valt, of dat er enkele dorre bladéren aan
zitten en doode takjes, maar de groote vraag die
beslissend is, is deze hoe oordeelt de Heere over
den boom.
En als dan Gods Woord een vernietigend oor
deel zou vellen over de Gereformeerde Kerken,
dan moeten we dit met schaamte belijden. Zelfs,
indien naar Gods Woord en de belijdenis zou
blijken, dat we niet meer zijn de ware kerk, dan
zijn we geroepen om zoo spoedig mogelijk de
ware kerk te zoeken en ons met haar te ver
eenigen.
Maar omgekeerd indien zou blijken, dat de
Roomsche-, Hervormde- of welke kerk ook, niet
Lestaan kan voor het oordeel der H. Schrift, dan
-moeten we dit erkennen en belijden en niet ko
men aandragen met argumenten daar is ook nog
veel goeds en bij de Gereformeerden is ook veel
dat. niet. deugt enz. Dan vertroebelen we de be
spreking. Dan werken we het zoeken naar een
heid van allen, die Gods Woord en de belijdenis
liefhebben niet in de hand, maar gaan daar tegen
in.
Over dit laatste nog een enkel woord doel
van deze bespreking is eri blijft te zoeken de een
heid van allen, die de Gereformeerde belijdenis
liefhebben en nu nog gescheiden van elkander
leven. Indien we een rustig leventje liefhadden,
dan 'Zouden we over deze kwestie geen woord
moeten reppen. Dan zouden we rustig ons eigen
Gereformeerd leventje leiden. En anderen laten
voor wat ze zijn. Maar de Heere Jezus bidt
Vader, Ik wil, dat ze allen één zijn. En gezien
de teekenen der tijden die ons oproepen tot een
waarachtige eenheid van allen, die buigen voor
Gods Woord en de belijdenis, moeten we niet
de rust zoeken, maar moeten we gehoorzaamheid
zoeken aan den Heere.
En waar gehoorzaamheid aan den Heere altijd
tiog 'meer waard is dan offerande, daar willen
we als gehoorzame kinderen luisteren naar wat
Hij tot ons zeggen wil in Zijn Woord en be
lijdenis.
Als dan nu de belijdenis als eerste kenmerk
noemt de reine predikatie des Evangelies, wat
.bedoelt de belijdenis dan met die uitdrukking 7
Duidelijk is het voor iedereen, dat het hier .gaat
over den dienst des Woords. Maar wat is dat?
We willen de Schrift laten spreken. En de H.
Schrift zegt ons, dat het hart van de bediening
des Woords is Evangelieverkondiging. Onze va
deren hebben doorzien, waar het om gaat in
Gods. huis niet om den mensch, die zijn ervarin
gen. uitstalt, niet om de gemeente, die soms gaarne
wij luisteren naar roomige zoetsappigheden, neen:
niet de mensch in het middelpunt, maar de Heere
Jezus en daarom Evangelieverkondiging. Daar-
•w ii 0 58)
„Ik ben in lang niet geweest", zei hij, zich
'ortbèhoïpen verontschuldigend. ,,Dat was ook
maar beter, 't Was thuis niets. Maar 'k wil toch
even komen vertellen, dat ik trouwen ga, voor
je het van een ander hoort."
„Heb ik zoov/at begrepen", verklaarde Arie
Goedegebuure. En op het ietwat verwonderde
gelaat van Kees „Wat moest Freeke anders met
^dat- -spul van Jansen in~ Kerkzand Goed spul,
Kees. En je krijgt ook een flinke vrouw. Wan
neer zal het zijn
„Volgende maand", zei Kees.
,;Nou, geluk gewenscht, jongen. Hoe is het
thuis
Kees haalde de schouders op.
,-, 'k Ben blij, dat ik er uit loopen kan", zeide
hij. ^,,'t Is alles met elkaar niets."
Tante Marie luisterde. Welk een schrijnende
tegenstelling, dacht zij, hier en op „Levensstrijd".
„Botert het niet tusschen vader en Jane
„Gewapende vrede", antwoordde Kees kort.
,,En Jane loopt als een dooie door het huis. Kom,
ik ga weer opstappen."
De boerin liep mede tot het hek.
„Je moet Jane de meest hartelijke groeten van
om spreekt de belijdenis in navolging van de
Schrift van predikatie des Evangelies, want in
dezen naam ligt uitgedrukt dat de bediening des
Woords publieke mededeeling is van het heil in
Christus, welke door den heraut des Konings in
zijn naam tot de gemeente gebracht wordt.
Iemand, die dus het Woord bedient, staat daar
niet op eigen initiatief. Neen, opgedragen is hem
dien taak door den Koning der kerk. Waarom
de ouderling den dienaar des Woords namens
Koning Christus de hand geeft en opdraagt het
Evangelie te verkondigen. Dienst des Woords
is geen uitvinding van menschen, maar taak, opc-
dracht van den Heere.
En omdat de dienaar des Woords op last van
den Heere optreedt en namens den Heere het
Woord brengt, krijgt zijn prediking gezag. Niet
dus, omdat hij als mensch gezag heeft (of niet
heeft), maar omdat hij het Woord bedient, omdat
het Woord des Heeren goddelijk gezag heeft en
alles over ons te zeggen heeft. Nu geldt van hem
als hij het Woord brengtWie u hoort, dié
hoort Mij en die u verwerpt, verwerpt Mij.
In onmiddellijk verband hiermee staat dus, dat
de vergaderde gemeente zich stelt onder het
Woord. Zoowel de dienaar des Woords als de
gemeente zijn subject, onderworpen aan het ge
zag van het Woord des Heeren. Verwerpen zij
dit gezag op welke wijze ook, dan stellen zij zich
boveaa het Woord, dan heeft niet meer de Heere
het te zeggen, maar de mensch, die zich niet
onderwerpen wil, maar als Adam in het Paradijs
het gezag Gods verwerpt.
Niets mag dus tusschen het Woord Gods en
den dienaar, of ook, tusschen 't Woord Gods en
de gemeente worden ingeschoven. Geen men-
schelijke inzetting, geen bepaling, geen bestuur,
geen paus, geen synode of wat oolc. Aan Gods
Woord zijn we onderworpen, allen, naar Gods
Woord moeten we luisteren, allen, zoowel die
naar des Woords als gemeente.
Buig ik mijn nek onder menschelijke inzettingen
met terzijdestelling van Gods Woord, dan ver
kracht ik dit Woord. Dan zet ik eigenlijk mezelf
af. Dan neem ik de kracht van eigen woorden
weg, want ik kom namens den Heere en zie
tegelijk verbreek ik Zijn Woord.
Onze belijdenis zegt, dat het Woord Gods
rein of zuiver gebracht moet worden. Wanneer
ik een boodschap van een ander overbreng, dan
doe ik dat met eigen woorden, maar ik moet
zorgen, dat ik het zuiver doe. Zoo moet de die
naar des Woords met zijn eigen woorden, zuiver
weergeven wat God de Heere in Zijn Woord
zegt. Doet hij dat niet, dan buigt hij niet voor het
Woord van zijn Zender. Dan is hij feitelijk op
standig onderdaan en vraagt van de gemeente
wat hijzelf niet doet.
Over dit punt volgende week verder.
A. H. OUSSOREN.
BIJBEL EN BIECHT,
.X.
De Armoede en Onmogelijkheid van de Biecht.
Het is een lange weg, de vergeving der zonden
in de Biecht. Een weg met allerlei hindernissen,
die eerst genomen moeten worden, alvorens men
aan het einde der baan genieten kan van de volle
vergeving.
De voorstelling, die men hier en daar wel eens
in Protestantsche kringen vindt en waaraan op
pervlakkige Roomschen ook meer dan eens voed
sel geven, als zou de Biecht een gemakkelijk glij-
weggetje zijn om van zijn zonden af te komen,
is dan ook geheel en al onjuist.
Met recht mag Rome daartegen protesteeren.
Zij wil met haar biecht juist het tegendeel. Zij
heeft stellig de bedoeling de menschelijke strijd
tegen de zonde ernstig te houden en daarbij pae-
dagogische leiding te geven. Daarom heeft Rome
de zondevergeving in de Biecht gemaakt tot een
lange weg met tal van contrölestations, welke de
zondaar moet passeeren en waar hij zich voor
de controleerende geestelijkheid dient te legimi-
teeren. Aan twijfel omtrent de goede bedoeling
van Rome hebben wij geen behoefte. Maar goede
bedoeling en paedagogische wijsheid, hoezeer
ook te waardeeren, mogen hier niet beslissen.
In het stuk der vergeving der zonden is alleen
beslissend wat de Bijbel ons leert. En de waar
heid van Gods Woord mogen we in dezen ook
niet opofferen aan onze goede bedoelingen en
ons doen, hoor, Kees", zeide zij.
,,'t Zal gebeuren, tante. Anders niet
„Wat, anders niet
„Nou, ik dacht soms, dat ze nog weg moest
loopen."
„Je weet, hoe ik er over denk, Kees. Dat moet
Jane zelf weten en met zichzelf uitmaken."
„Wie weet, wat er nog gebeurt", zei Kees
raadselachtig. „Ze heeft geen leven thuis."
„Is vader
„Hij zegt meestal geen stom woord. Maar-
woedend is ie. Is ook Jane d'r schuld. Waarom
kan zij niet zijn als vroeger Ze loopt door het
huis met een doodbiddersgezicht
Tante Marie wist genoeg. Jane had nog steeds
geen vrede.
„Ze heeft er nu met twee te doen", hoorde zij
dan Kees nog zeggen. „Jan is nog erger dan va-f
der. Hij is er achter gekomen en telkens moej
Jane het hooren. Als die Jane nu maar eens giftig
werd en hem een stevige muilpeer verkocht, maaj
neen, hoor, ze laat hem maar doen. Maar ellendig
is ze er van, dat staat vast. Nou tante, he'(
beste. Ik ga gelukkig trouwen. Ben ik er van ah
't Zal me niet overkomen, dat van thuis."
„Je zult het geluk niet vinden, Kees", zei zijri
tante ernstig. „Ik wensch je alles goeds toe, maar
zonder godsvrucht is niemand echt gelukkig, al
meent hij van wel en al boert hij nog zoo goed."
Kees gaf geen antwoord. Hij zag het zoo niet
in. Hij dacht als het gros van de menschen van
Zuidstad, die de kerk kerk lieten. Zemelaars zijn
er genoeg op de wereld.
En als je in ondertrouw bent en het heele leven
ligt daar voor je wel, het is of er geen door-
menschelijke paedogische wijsheid. Wie de waar
heid Gods inzake de vergeving der zonden vast
houdt, behoeft zich trouwens niet bezorgd te ma
ken over de goede leiding des menschen in zijn
strijd tegen de zonden. De opvoeding van den
zondaar is nergens veiliger dan bij de goddelijke
waarheid.
De waarheid inzake vergeving der zonden is
deze, gelijk Johannes dat zoo treffend zegtIn
dien iemand gezondigd heeft, wij hebben een
voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den
Rechtvaardige 1 Joh. 2:1).
De weg van de Roomsche Biecht met haar drie
contrölestations van verbrijzeling der harten, op
somming der zonden en voldoening door goede
werken hebben wij niet noodig. Een zondaar,
zegt de Bijbel, kan volstaan met te roepen tot
Jezus Christus. Gelijk Johannes zegtHij is een
verzoening voor onze zonden (1 Joh. 2:2). En
dat niet voor eenmaal, maar duurzaam.
De Schrift wijst ons niet op de verbrijzeling
des harten, noch op het opsommen onzer zonden,
noch op de voldoening door goede werken, als
middelen der verzoening. De Schrift zegt tot zon
daren Zie het Lam Gods, dat de zonden der
wereld wegneemt (Joh. 1 29
Wij hebben aangetoond, dat het onmogelijk is
door verbrijzeling des harten en door opsomming
der zonden verzoening te verkrijgen. Immers in
ons diepste berouw en in de meest nauwgezette
opsomming, zondigen wij nog.
Evenmin kan de voldoening door goede wer
ken voor God bestaan.
Hoe kan er aan den heiligen God eenige vol
doening gegeven worden door goede werken, als
de beste werken van den vroomsten mensch nog
alle wormstekig zijn Wie het bladluis der zonde
heeft gezien zelfs op de schoonste ranken van
zijn geestelijk leven, die waagt het niet meer om
te spreken van verdienstelijkheid der goede wer
ken in de vergeving zijner zonden.
Maar afgezien daarvan, Gods Woord is hier
het einde van alle tegenspraak.
Het snoert ieder mensch den mond om ook
maar één woord te reppen van voldoening door
goede werken. Verpletterend duidelijk is de taal
der Heilige Schrift, als zij verkondigt dat de ver
geving der zonden uit loutere genade geschiedt
zonder eenige verdienste onzerzijds en alleen om
de verdienste van Jezus Christus.
Hoort de apostel Paulus getuigen God be
vestigt Zijne liefde jegens ons, dat Christus voor
ons gestorven is, als wij nog zondaars waren
(Rom. 5:8).
Aan de Colossensen schrijft dezelfde apostel
En Hij heeft u, als gij dood waart in misdaden,
en in de voorhuid uws vleesches, mede levend
gemaakt met Hem, al uwe misdaden u vergeven
de (Col. 2 13)
Tegenover deze uitspraken, die met vele soort
gelijke kunnen worden aangevuld, zakt elke vol
doening door goede werken als een ledige zak
ineen.
Trouwens, waarachtig vergeven sluit elke ge
dachte aan voldoening en betaling uit. Waar nog
iets betaald wordt, al is het maar een penning,
daar is geen volledige kwijtschelding.
Werkelijke vergeving, totale kwijtschelding is
daar, waar er door heel de schuld een streep ge
haald wordt, zonder dat er ook maar één penning
is betaald.
En zulk een radicale vergeving schenkt God
om Christus' wille aan den zondaar. Bij monde
van den apostel Paulus geeft de Schrift de ge-
nadestoot aan Rome's leer der voldoening door
goede werken.
In Titus 3 4, 5 heet hetMaar wanneer de
goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers en
Zijne liefde tot de menschen verschenen is, heeft
Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der
rechtvaardigheid die wij gedaan hebben, maar
naar Zijne barmhartigheid.
Is er vernietigender vonnis denkbaar over de
leer van de verdienstelijkheid onzer goede wer
ken inzake de vergeving der zonden
Weg daarom met de leer van de voldoening
door goede werken.
Jezus Christus alleen is een verzoening van
onze zonden.
De vergeving der zonden is niet een zaak, die
Jezus in samenwerking met de geloovigen be
werkt, maar zij is alleen vrucht van Zijn gehoor
zaamheid.
Wie in Zijn werk binnendringt met verdienste
van de werken der vromen, die beleedigt strikt
genomen den Naam van den Heiland.
Hij heet Jezus, d.i. Redder, Zaligmaker, Ruim
tegever, omdat Hij alleen zalig maakt. Die Naam
Jezus is vol exclusiviteit en heilige onverdraag-
komen aan is dan houd je je met zulke dingen
niet bezig.
Ze gingen in ondertrouw, 't Was vast. Ge
schreven met mooie krulletters tjonge, wat
konden die lui op het Stadhuis toch schrijven.
Kees bewonderde het, toen hij eens opzettelijk
een kijkje nemen ging op het papier, dat in
het kastje aan den muur bij de deur hing. Dat
was de publicatie. En twee Zondagen, om twaalf
uur, luidde even de klok en dan werd er op de
eerste etage van het Stadhuis een raam openge
schoven en er verscheen een ambtenaar, zoo'n
uitgedroogde pennelikker, zeiden de menschen,
met een groot papier in de hand en die las voor
met een stem, die niemand verstond maar dat
gaf niet, want meestal stond er geen sterveling
in die nauwe straat, waarin het Stadhuis gelegen
was, het was een potsierlijke beweging, die den
lachlust wel opwekken moest onder andere,
dat ondertrouwd waren Kees Louwerse en Kee
Freeke. Nu, dat wisten de menschen al lang.
't Had in de courant gestaan. En anders zouden
zij het toch wel geweten hebben.
Toen volgde het trouwen. Bruiloft op „Iepen-
hove". Job Louwerse reed met zijn beide zoons
en Jane naar de boerderij. Toen zij „Sursum Cor-
da" voorbij stevenden er was niemand op
't erf en dat was inderdaad opzet van de Goede-
gebuures keek Job Louwerse strak voor zich.
Jan maakte een grol. Kees zweeg. Hij was onder
den indruk van hetgeen dien dag te gebeuren
ston. Alleen Jane zag tersluiks naar rechts, met
pijn in het hart, hunkerend, iemand te zien. Maar
er was niemand.
Zoo reden zij naar „Iepenhove". Naar de brui-
zaamheid. Hij sluit alle menschelijke prestatie en
verdienste uit en duldt niet, dat wij ook maar op
eenige wijze naast Hem een hulpzaligmaker con-
strueeren.
En dat doet Rome met haar leer der voldoe-"
ning door goede werken in de Biecht.
In haar biecht sanctionneert zij het systeem
van hulpzaligmakers.
De Naam Jezus Zaligmaker, is een heilig
en blijvend protest tegen dit systeem.
Jezus heeft het paleis der verzoening alléén en
volledig opgetrokken.
Het is af, het is volmaakt in alle onderdeelen
en van een wonderschoone harmonie. Wanneer
menschen aan dit paleis nu nog een vleugel bij
gaan bouwen, dan moet dat uitloopen op een
deformatie, een misvorming, een schending van
de harmonie.
Dat doet Rome in haar biecht en in haar voor
waarde voor vergeving der zonden. Haar lëer
der voldoening door goede werken is niets am
ders dan menschelijke vleugelbouw aan het god
delijk volmaakte paleis der verzoening door Jezus
eenmaal opgetrokken. qsdn
Vrede en rust heeft een zondaar niet, als hij
zwoegt en ploetert aan die vleugelbouw. Zij da
len alleen neer in zijn hart, als hij bij alle strui
kelen en vallen onder tranen en gebeden door
het geloof wonen blijft in het paleis der verzoe
ning van Jezus Christus.
Één dag hier is beter dan duizend elders,
zwoegend en ploeterend doorgebracht bij de
vleugelbouw der goede werken.
In de vergeving der zonden door de Biecht
buigt Rome af van den juisten weg.
Waarom? Omdat zij niet eenvoudig bij Jezus
is gebleven, die ook op het stuk van de vergeving
der zonden, de weg, de waarheid en het leven is
N. J. H.
„RONDOM
DE NIEUWE BIJBELVERTALING/'
II.
De behoefte aan een nieuwe Bijbelvertaling.
Ondanks al deze hooggestemde lofspraak op
de Statenvertaling, moge ik er toch in alle be
scheidenheid op wijzen, dat voortreffelijk niet
hetzelfde is als onfeilbaar en onvergelijkelijk niet
synoniem is met onverbeterlijk. Trouwens, ook
de geestdriftige bewonderaar Prof. Is. van Dijk
spreekt in het aangehaalde citaat over „drfrahr
gebreken". Men moet aan een gebrekkige men
schelijke overzetting geen afgodische eer gaan
bewijzen, hoe monumentaal die ook moge zijn.
Wij Protestanten, die geen vleeschelijken Paus
begeeren, moeten de Statenvertaling nièTf'tot een
papieren Paus gaan maken. Ongetwijfeld zou men
hun, zegt Roel Houwink, die het eerbiedwekken
de werk van de Statenvertaling verrichten, geen
waarachtige dankbaarheid betoonen, indien men
hun arbeid voor feilloos hield en tot een schibbo-
leth maakte, of, erger nog, tot een „heilige let
ter", die den Heiligen Geest in boeien slaat.1)
Ongetwijfeld heeft Prof. Is. van Dijk volko
men gelijk als hij zegt, dat wij, die schatten uit
geven voor bewaring en restauratie van oude
monumenten, ook zeer zuinig moeten zijn op kos
telijke dingen op onstoffelijk gebied. 2) Niettemin
ben ik het volkomen eens met Prof. Dr. F. W.
Grosheide, als hij er op wijst, dat de stad geen
museum moet worden, zij moet geschikt blijven
voor het verkeer dit geldt voor de tegenwoor
dige stadsontwikkeling, dit geldt ook voor de
Bijbelvertaling. Mits men dan maar als bij de
steden niet moedwillig en onoordeelkundig, zon
der piëteit vooral, de schennende hand slaat aan
alles, wat niet alleen schoon en eerbiedwaardig,
maar ook nog goed en bruikbaar is. 3) Toen de
Statenvertaling is ingevoerd, was ze zoo sprekend
mogelijkGods Woord in de taal, die dé men
schen zelf spraken. Nu we drie eeuwen verder
zijn, moet Gods Woord spreken in de taal, die
de menschen van de 20e eeuw spreken, ook nu
moet de vertaling zoo sprekend mogelijk zijn.
De Heiland heeft ons bevolen: „Prèdïkt'het
Evangelie aan alle creaturen", dus niet alleen aan
de Nederlanders van de 17e eeuw, maar ook van
de 20e eeuw, en eerbied en liefde voor de Heilige
Schrift eischen, dat wij den Bijbel altijd zoo ver
staanbaar mogelijk weergeven, in een vorm, die
aantrekt en tot lezen lokt en niet door stroefheid
en onduidelijkheid, door onbegrijpelijkheid en
archaïsme afstoot en vervreemdt. Intusschen ont
ken ik niet, dat niet de Bijbeltaal, maar vervreem
ding van den Bijbel hier de voornaamste séhïild
ding van den Bijbel de voornaamste schuld
draagt, als voor den modernen mensch van te-
loft. Die groot was opgezet. D'r waren de wereld
gasten. Van „Sursum Corda" was er niemand.
Kees had het graag gewild en de Freekes zouden
geen enkel bezwaar hebben gemaakt, want de
Goedegebuures waren beste buren, maar Kees
had niet gedurfd om zijn vader. En de Freekes.
zoo ongeveer op de hoogte nu, vonden het zoo
ook goed. Op een bruiloft moet je geen ruzie
hebben. Daarom hadden ze ook goed gevonden
het voorstel van Kees om niet „over te trouwen"
in de kerk. Ze wisten het welzijn vader was
daar nu eenmaal niet voor. Nu, dan moesten ze
Job Louwerse zija zin maar geven. Hij had het
warempel met Kees zoo slecht nog niet genjaakt,
al beweerde hij dan al zijn geld verloren te heb
ben.
Wel, het was een echte boerenbruiloft. Alles
in het ordentelijke. Want 't waren alle nette lui.
Er waren er des avonds slechts enkelen boven
hun theewater. Onder hen behoorde natuurlijk
Jan Louwerse, die genoot, dat hij weer eens los
kon zijn.
Diep in den nacht keerden de Louwersen, be
halve Kees, huiswaarts. Jan had in de schuur van
„Iepenhove" een uurtje geslapen en waar weer
nuchter zoowat.
Job Louwerse praatte het heele eind, wat ver
dacht was. Wat de alcohol al niet uitwerken kan!
(Wordt vervolgd)