No* 9 Vrijdag 1 Maart 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE* A. B. W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GENADEVERWERPING EN GELOOFSO VERWINNING. I. En een der kwaaddoeners, die gehan gen waren, lasterde Hem, zeggende Indien- Gij de Christus zijt, verlos uzelf en ons. Maar de andere antwoordende, be strafte hem, zeggende Vreest gij ook God niet, daar gij toch in hetzelfde oor deel zijt En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn. Lucas 23:39—43. Het is op Golgotha een droevig muitgespan, dat den Heere Jezus tot prooi verkoren heeft, een treurige vergadering van spotters en lasteraars, een groot koor van smaders, die hun uiterste best doen om Jezus' fijngevoelige ziel zoo fel mogelijk te doorwonden. In de eerste plaats lasteren Hem de voorbij gangers, die hun hoofden over Hem schudden en zeggen ,,Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, verlos uzelfIndien gij de Zoon Gods zijt, zoo kom af van het kruis Maar al te gaarne sluiten de Overpriesters en Schriftgeleerden, de Farizeën en ouderlingen zich bij die spottende lastertaal aan en zeggen „An deren heeft hij verlost, hij kan zichzelf niet ver lossen, indien hij de koning Israëls is, dat hij nu afkome van het kruis en wij zullen Hem geloo- ven. Hij heeft op God vertrouwd, dat Hij hem nu verlosse, indien Hij hem wèl wil, want hij heeft gezegd „Ik ben Gods Zoon Ditzelfde, zegt Mattheüs, verwijten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd werden, wat niet zeggen wil, dat beide moordenaars aan deze spot en hoon hebben meegedaan, maar dat ook van de zijde der moordenaars, van Zijn mede-kruiselingen aan de smaadtaal der voorbij gangers en Farizeën is meegedaan. Welk een kracht der zonde zien wij, als een der moordenaars zich niet ontziet om mede den Heiland te lasteren Zijn handen en voeten zijn opengescheurd door de ijzeren nagels. Zijn hart klopt met dof dreu nende slagen. Duldelooze pijnen doortrillen zijn hersenen. In onuitsprekelijke smart en benauwd heid wringt hij zich aan de kruispaal. Hij heeft bijna geen enkel oogenblik de tijd om aan iets anders dan zijn gruwelijke foltering te denken, maar als hij nog één oogenblik van verademing heeft, gebruikt hij dat om Jezus te smaden en opent hij zijn moede, stervende mond om Hem te lasteren, zeggende „Indien gij de Christus zijt, verlos uzelf en ons". Nogmaals, welk een kracht der zonde Welk een droevig einde van een verbeuzeld, vergooid, door zonde verwoest leven Hoogstwaarschijnlijk is ook deze moordenaar een kind van het ver bond en heeft hij mede ontvangen het teeken van het verbond, is hij mede opgevoed in de leer van het verbond en onderwezen in de wet van het verbond. Maar dit verbondskind heeft in ijdele lichtzinnigheid zijn leven verspild en verspeeld. Vooraanstaande in brasserij en vechterij, heeft hij zijn handen met bloed bevlekt en overtrad het Goddelijk bevel„Gij zult niet doodslaan". En nu hij als straf voor al zijn schanddaden aan de schandpaal hangt, de leden uitgerekt, de smarten des doods in de aderen, en nu hij weet, dat hij over weinige uren de laatste snik zal ge ven en verschijnen moet voor den grooten Rech ter van hemel en aarde, nu siddert en beeft hij niet voor Diens rechtvaardig oordeel, nu rijzen hem zijn groote zonden niet voor den geest, nu is hij niet gebroken van hart bij de gedachte aan de veelheid van zijn misdaden en gebruikt hij zijn laatste oogenblikken om hoonend en spottend te spreken tot den Christus, Die bloedend en ziel togend naast hem hangt Doet zulk een vreeselijke kracht der zonde ons niet huiveren Wij huiveren, als wij denken aan Judas, dien trouweloozen verrader, een apostel van buiten, maar een duivel van binnen, die voor een hand vol zilverlingen zijn Meester aan Zijn beulen verkocht en Hem overleverde met een kus, het teeken der liefde, gelijk de sluwe Joab Amasa heeft gekust, vragende „Is het wel mijn broe der maar tegelijkertijd hem zijn zwaard stootte in zijn vijfde rib. Maar niet minder huiveren wij bij het zien van zulk een verstokten zondaar als dezen moorde naar, die vloekend en lasterend de eeuwigheid is ingegaan. Hoe noodig is het daarom, dat wij elkaar voor de vreeselijke macht der zonde ernstig waarschu wen, opdat wie staat, toch niet valle, en dat we elkaar wijzen op de Goddelijke waarschuwing tot den moordenaar Kaïn „Zoo gij niet wel doet, de zonde ligt aan de deur En weet gij, wat nog het meest aangrijpende is in deze droevige historie Dit, dat deze verharde zondaar verloren gaat in de onmiddellijke nabijheid van Jezus. Vlak bij de bron, en toch nog sterven van dorst is dat niet treurig Evenwel, zijn er niet duizenden die verloren gaan vlak bij den Heiland Geldt niet van zeer velen vlak bij het kruis des behouds, vlak bij het Evangelie der zaligheid, en toch naar het eeuwig verderf, omdat zij de dood boven het leven verkiezen, het oordeel boven de genade, de vloek boven de zegen Schuldige zondaar, als gij dan dicht bij Hem en Zijn genade legt, verwerp Hem niet, want die Hem versmaden, zullen licht geacht worden Kus den Zoon, van ouds u toegezeid, Eer u Zijn toorn verdelgt voor aller oogen Oud-V ossemeer. C. A. VREUGDENHIL. KERSTFEEST MAGELANG E.O. Mevrouw Van Nesde Putter verzocht me den hartelijken dank over te brengen aan alle vriendelijke gevers en geefsters, die door hun gaven het mogelijk maakten, dat aan vele zieken en armen een Kerstfeest bereid werd, waar hun het Licht der wereld is verkondigd. Aan de zie ken werd een feestavond bereid bij een Kerst boom onder Kerstgezang en Kerstverhaal. Met de armen hield men een feestmorgen, waarin hun naast de geestelijke gaven ieder een pak kleeren werd toebedeeld. Aan dit verzoek willen we hiermee zeer gaarne voldoen. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Nehemia 8. Honger naar Gods Woord blijdschap bij Gods Woord (II). Als Ezra zich begeeft naar.de volksvergade ring bij de Waterpoort, vindt hij daar beide mannen en vrouwen en allen, die al verstand ge noeg hadden, om te hooren. Met de laatsten worden bedoeld de grootere kinderen. Van deze vergadering wordt een interessante beschrijving gegeven. Er was een hooge houten stoel gemaakt een soort platvorm waarop Ezra plaats nam. En niethij alleen, maar met hem nog dertien andere personen, zes aan z'n rechterhand en zeven aan z'n linkerhand. Dat zich daar een gezelschap bij hem voegde, maakte meer indruk. Als Ezra daar op het platvorm staat, voor allen duidelijk zichtbaar, opent hij de wetsrol en allen nemen dan een eerbiedige houding aan. Ze zaten daar neergehurkt in een houding die bij de Oosterlingen gebruikelijk was maar bij de ope ning van de wetsrol gaan ze staan. Ezra opent dan het saamzijn met een lofzeg ging Geloofd zij de HEERE, de groote God en het volk antwoordt daarop met Amen met op heffing der handen. Dan neigen zich allen met de aangezichten ter aarde, om den Heere te aan bidden. Dan begint Ezra uit de wet te lezen. Hij leest niet alles achter elkaar, maar doet een keuze. En naar die voorlezing luistert het volk met ge spannen aandacht. In het slot van vers 4 staat en de ooren van het gansche volk waren naar het wetboek. De dienst duurde zes uur, van het licht tot den middag (vers 4). Bij die voorlezing uit de wet werd Ezra bijge staan door dertien Levieten. Waarschijnlijk moe ten we het ons zöö voorstellen, dat Ezra telkens een gedeelte las en dat het volk, in dertien groe pen verdeeld, door één der Levieten nader over de beteekenis van dat deel werd onderricht. Die onderrichting was ook daarom al noodig, omdat de wet in 't Hebreeuwsch was geschreven en het volk Arameesch sprak. Dus was noodig, dat de zin in het Arameesch werd vertaald, opdat ze den inhoud zouden begrijpen. En het doel was natuurlijk, dat de beteekenis zou worden verstaan. Blijkbaar verstonden ze ook heel goed wat er gelezen werd. Het gehoorde maakte op hen een overweldigende indriïk (vs 10b). Als zij de woor den der wet hoorden, weende al het volk. Ze verschrokken bij het hooren van de wet. Ezra heeft wel niet alleen die gedeelten uitgekozen, die een vermanend en onderwijzend karakter droegen, maar ook die gedeelten, waarin de vloek werd uitgesproken over de ongehoorzaam heid. Zoo'n gedeelte vormt Lev. 26 14 vlg. Maar indien gij Mij niet zult hooren en alle deze ge boden niet zult doen, en zoo gij Mijne inzettin gen smadelijk zult verwerpen, dan zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de oogen verteren en de ziel pijnigen, gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten. En dan volgt een heele reeks plagen, die het ongehoor zame volk zouden teisteren. Datzelfde is ook te vinden in Deut. 28 1568. Geen wonder dus, dat, als het volk deze ver vloekingen hoort, een groote beroering zich van hen meester maakt, omdat het beseft in onge hoorzaamheid van Gods wet te zijn afgeweken. Dan breekt het volk uit in jammerklachten. Opmerkelijk is dan echter, dat Nehemia (dat is de stadhouder) en Ezra en de Levieten die het volk onderwezen, aanstonds het volk opwekken om niet bedroefd te zijn, maar blijde. Dan zeggen ze „Deze dag is den Heere uwen God heilig, bedrijft dan geen rouw en weent niet". Het volk moet juist vreugde bedrijven. „Gaat, eet lekkernijen en drinkt zoete dranken zendt deelen aan degenen, voor wie niets bereid is, want deze dag is den Heere heilig, want de blijdschap des Heeren, die is uw sterkte". En de Levieten stilden al het volk, zeggende „Zwijgt stil, want deze dag is heilig en daarom bedroeft u niet". Een verklaring van deze opwekking tot vreug de is niet te zoeken in den weg van hen, die groote waarde hechten aan de vergelijkende godsdienst-wetenschap en zoo het geheel eigene van Israël vaak over 't hoofd zien. Hun verklaring is deze, dat een Nieuwjaarsdag doorgebracht in zoo'n stemming van droefheid dreigde het geheele jaar ongunstig te maken. Om dat te voorkomen grepen de leiders van het volk in en bevalen, God met blijdschap te dienen. Dit zou echter zuiver bijgeloof geweest zijn. En het is niet aan te nemen, dat mannen als Ezra en Nehemia zich door zulk een bijgeloovige vrees zouden hebben laten leiden. De verklaring moet een andere zijn. Zeker is opmerkelijk deze opwekking tot vreugde tot een volk, dat z'n zonden begon te zien en daarom vreezen ging voor Gods oordeelen. Moest zoo zijn we geneigd te vragen dat volk er niet op gewezen worden dat er reden was voor vrees en moest die ellendekennis niet nog verdiept wor den Ging het wel aan, dat volk aanstonds op te wekken tot blijdschap De verklaring zal wel hierin moeten gezocht worden, dat Nehemia en Ezra vreesden, dat door deze droefheid op een dag, die bestemd was tot vreugdedag, het karakter van den dienst des Heeren door het volk zou worden miskend. Die miskenning van den dienst des Heeren is er nog, vooral bij hen, wier geweten ontwaakt is. Ze meenen dan, dat er geen blijdschap mogelijk is voor iemand, die God dient, maar dat er alleen plaats is voor vrees. Maar die gedachte maakt den dienst des Heeren onmogelijk. Zoo is de dienst des Heeren niet. Waartoe God Zijn volk brengen wil, is niet angstige vrees, maar blijd schap. De blijdschap des Heeren, die is de sterkte van Zijn volk. Met die blijdschap des Heeren zou kunnen bedoeld zijn de blijdschap, die de Heere heeft over Zijn volk, wanneer het wan delt in Zijn wegen, zooals de H. Geest bedroefd wordt wanneer dat volk van den weg des Heeren afwijkt. Maar ook kan bedoeld zijn de vreugde, die God aan Zijn volk geeft. Als Gods volk ge niet van de vreugde, die het van Zijn God ont vangt, kan het sterk staan in den dienst des Heeren. En op dat karakter van den dienst des Heeren wijzen nu Nehemia en Ezra. Er was zeker ook plaats voor droefheid en verslagenheid. Het vol gend hoofdstuk spreekt van een dag, waarop het volk met zakken bekleed, vastte en zich veroot moedigde. Maar het eigenlijke karakter van den dienst des Heeren is blijdschap. Het kan toch niet, dat onder de volken, dat volk, dat Gods volk is, een treurig volk zou zijn, dat geen vreugde kende. Hierin vond de dienst des Heeren Zijn aanbe veling, dat, terwijl er onder de volkeren vrees was en gemis van ware blijdschap, het volk Is raël, Gods volk ware echte blijdschap mocht kennen. Bij hen was het Licht en waar licht is, daar is blijdschap. Het volk liet zich ook bewegen om blijde te zijn. Al het volk ging henen om te eten en om te drinken en om deelen te zenden en om groote blijdschap te maken, want ze hadden de woor den verstaan, die men hun had bekend gemaakt. HEIJ. DE KENMERKEN VAN DE WARE KERK. III. Onze belijdenis noemt als eerste kenmerk van de ware kerk zoo de kerk de reine predikatie des Evangelies beoefent. Wanneer we nu dit kenmerk bespreken, dan zal blijken, dat meerdere kerken dit kenmerk van de ware kerk niet bezitten. Om echter af te snijden de gedachte, dat wij ons boven andere menschen zouden willen verheffen, wil ik voorat zeggen, dat we hier niet schrijven over menschen, over bepaalde personen, maar over de kerk. Deze opmerking maak ik expres, omdat men zoo dikwijls hoort bij de bespreking van het vraagstuk der kerk „Maar in die en die kerk zijn toch ook wel vrome menschen". Laat ik dan mogen zeggen, dat ik geloof, dat er in de Roomsche kerk menschen zijn, die den Heere Jezus liefhebben, en vele Mohamme danen en Joden zijn ook „vrome" menschen en vele heidenen zijn ook beste menschen. Wanneer we menschen naast menschen stellen, menschen met menschen gaan vergelijken, dan is het gevaar zeer groot, dat we overschatten en onderschat ten. We weten zoo bitter weinig af van onszelf, laat staan van anderen. Hier gaat het dus over de kerk, zooals Gods Woord en de belijdenis die ziet. Niet over wat wij wenschen te zien, of wat ons behaaglijk is, maar over wat God de Heere behaaglijk is, over wat Hij ons voorschrijft. We willen om alle misverstand te voorkomen nog dit er aan toevoegen le. dat we gelooven, dat er nog sporen van de ware kerk bij andere kerken aanwezig zijn. We erkennen b.v. de doop van de Hervormde „Kerk" en van de Roomsche „Kerk" en van verschillende secten zelfs, altijd, wanneer die doop geschied is in den Naam van den Drieëenigen God en wanneer de doop be diend is door een geordineerd persoon. Met deze erkenning spreken we dus uit, dat we nog sporen van de ware kerk aanwezig zien in de kerken, om ons heen. We zouden meerdere punten kun nen noemen we erkennen, dat bij velen nog wei een Evangelie gepredikt wordt, al schrijven we hier opzettelijk „een" Evangelie. Maar voorts willen we nog meer toegeven, om de gedachte af te leiden, dat we ons hooghartig boven andere menschen zouden willen verheffen we hebben open oog voor de gebreken in eigen kerk. Mis schien dat iemand het eerste denkt aan het dik wijls inderdaad kleinzielig twistgeschrijf. Toch meenen we, dat al dit geschrijf en getwist niet zonder meer veroordeeld mag worden. In de eer ste plaats is dit polemiseeren een bewijs van le ven, een bewijs dat we niet leven in een doode orthodoxie, dat de kerk niet geworden is een petrofact, en anderzijds, al is formeel dit schrij ven dikwijls door het persoonlijk karakter ons niet aangenaam, toch moeten we ons verblijden, dat door dit schrijven over allerlei onderwerpen wordt nagedacht en de belijdenis daardoor ver diept wordt. Neen, dit achten we niet de grootste zonde van onze kerken. Integendeel. Kerkhofrust zou verderfelijker zijn. Maar wat we wel erkennen moeten met schaamte is een toenemende ver wereldlijking, een overbuigen naar de heidensche cultuur en zoeken van de kringen der wereldlin- gen, een poging om een synthese te zoeken tus- schen kerk en wereld. Indien de Heere ons niet bewaart, dreigt m.i. hier het grootste gevaar. Misschien minder op de dorpen dan in de steden, maar ook in de dorpen verspreidt de radio naast veel zegen ook veel verderf. We willen nog meer in ootmoed erkennen, opdat men wel versta, dat het schrijven over dc kenmerken niet beteckent ons hooghartig verhef fen boven den naaste we zien, dat leden van de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1