No* 8 Vrijdag 23 Februari 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. DADERS DES WOQRDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs, A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D, W. M, LE COINTRE, F* J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Fó OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 WEENT weent over Uzelve en over Uwe kinderen." Lucas 23 28c. Jezus wil onze tranenbeken leiden in de rechte bedding. In welke bedding In de bedding, die naar onszelven en naar onze kinderen gericht is. Jezus zegt niet maar tot Jeruzalems dochters „Ween nietmaar „Ween niet over Mij Maar Hij zegt: „Ween". „Ween over Uzelven, doch ters van Jeruzalem, en over Uwe kinderen." De Heiland heeft toch een dankbewijs voor de weenende en klagende vroouwen Hij spreekt tot hen. Dat zegt veel, nadat Hij voor Kajafas, Herodes, Pilatus gezwegen heeft, bij tijd en wijle. Hij waardeert hun tranen welmaar Hij stelt ze op den rechten prijs. „Weenzegt Hij. En dan denkt Hij in groo- ten weedom des harten aan de stad Jeruzalem, uit welker poort Hij juist uitgeleid wordt. Want Jeruzalem werpt haar Koning uit. En die Koning, Hij strekt, als voor 't laatst Zijn liefhebbende armen naar de stad uit, en Hij spreekt tot Jeru zalem, als Hij tot haar dochters spreekt, tot haar inwoneressen, tot de dochter Sions, en Hij waar schuwt haar. En daarbij keert Hij Zich om. Hij keert Zich alzoo nog eenmaal naar de stad toe, met Zijn aangezicht. Terwijl het lijden als een ondraaglijke last op Hem drukt, loont Hij de menschelijke deelne ming nog met Zijn koninklijken dank, en gaat tot Jeruzalem een laatste waarschuwing uit„Weent over Uzelven en over Uwe kinderen". Haar lot en dat harer kinderen gaat Hem ter harte. Hij heeft Jeruzalem zoo lief, en Hij denkt aan den vloek, die voor het rechthuis van Pilatus de va ders over hun kinderen hebben ingeroepen. Als Hij aan die dagen denkt, die komen zullen, dan vergeet Hij in grooten angst schier Zijn eigen leed. Hij ziet de toekomst van het volk en van de stad nauwkeurig vooruit. Hij ziet het gericht ko men, en Hij kan het niet afwenden. Hij ziet de adelaars kringen in de luchten, en zich storten op de doode lichamen. Hij ziet de Romeinsche legioenen aanschrijden tot ijzeren omklemming der stad Hij ziet het Heiligdom verwoest, en de Stad vertreden. Hij zag het eens, toen bij den intocht de avond zon de gouden tinnen des tempels in bloedrooden gloed doopte en Hij weende toen over de stad. Zoo lief had Hij de stad. En nu, als Hij de vrouwen weenen ziet, komt het weer over Hem„Weent niet over Mij zoo roept Hij in erbarming en in Heilands angst weent over Uzelven en over Uwe kin derenNu moeten ze nog weenen, want de dagen zullen komen, waarin de tranen zullen verdrogen in de brandende oogen der ellende. Dagen, waarin men hen, die nu de smaad der onvruchtbaarheid dragen, zal prijzen en tot de bergen roepen zal„Bergen, valt op ons en heuvelen, bedekt ons „Weent niet over Mij, maar weent over Uzel ven en over Uw kinderen." Het was een laatste poging, om het gericht af-te-wenden een laatste roepstem tot bekeering. „Want indien dit ge schiedt aan 't groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden Als Jezus, die onschuldig is, het Groene Hout dit ondergaat, wat zullen dan de dorre takken, het dorre hout, wanneer de groote beproeving over Jeruzalem komt, en de stad in het verterende vuur zal op- en ondergaan? Als God zoo de ernst Zijner genade openbaart, dat Hij Zijn Eeniggeboren Zoon niet gespaard heeft, maar dat Groene Hout heeft laten verdor ren aan den kruisstam, opdat zondaren zouden gered worden, die dien Zoon geloovig aannemen wat zal God doen met den goddelooze, die ook deze reddende Hand versmaadt Daarom, dochters van Jeruzalem, weent over Uzelve en over Uwe kinderen. Het medelijden met het Groene Hout is misplaatst. Jezus komt er weer door want Hij is sterk als Gods Zoon. Gij zijt het dorre hout. En het dorre hout komt er niet weer door, als eenmaal het strafgericht Gods losbreekt. Het vergaat eeuwig in 't eeuwige vuur, zonder ooit te vergaan. Dat is de ernstige prediking van dit Schrift woord. Wat wilt ge nu zijn een groenend hout of een dor hout Een groenend hout, dat met Jezus, door Jezus, er doorgekomen is of een dor hout, dat eeuwig vergaan zal in een straf gericht, waar 't bloedig, angstvolle eind van Je ruzalem nog maar kinderspel bij is? Jezus wenscht geen medelijden Hij wil ook niet met LI mee lijden neen Hij wil voor U lijden. Dor hout zijn wij allen van nature groen hout worden wij alleen door het geloof in Hem, Die Zichzelven 't Groene Hout genoemd heeft. Ween zegt Hij. Want daar zit nog redding in. Het weenen over Zichzelf, het weenen met tranen der boete, dat is pas een weenen, en dat zijn tranen ter zaligheid. Petrus-tranen zijn noodig„Petrus, dan ging uit, en hij weende bitterlijk". Want ook hier 't oog van Jezus had op hem gerust met een droevigen reddenden blik. En hebben wij ook het oog op onze kinderen gerichten over Uwe kinderenOnze tijd heeft noodig vaders en moeders, die op de toekomst van hun kinderen bedacht zijn. Maar dan moeten het vaders en moeders zijn, die meer hebben dan tranen van aandoening en weemoed over het lijden van Jezus. Vaders en moeders, wier ziel vervuld is van den grooten nood van onzen tegenwoordigen bangen tijd, waarin het ergste in het naaste verschiet ligt voor de kin deren. Ouders, die oog hebben bovenal voor het groote eindgericht, als kleinen en grooten moeten verschijnen voor een witten, vlammenden, heili gen Troon. Ouders, die zelf boete gedaan heb ben, en die omtrent hun kinderen met Hagar zeggen „Ik kan het sterven van den knaap niet aanzien". Lezer, lezeres Ween over Uzelven en over Uw kinderen. Maar ween tranen van berouw en bekeering. Tot Uw zaligheid. Doe het om Uzelf en doe het om Uw kinderen. Anna Jacoba Polder. JOH. SPOELSTRA. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Nehemia 8. Honger naar Gods Woord blijdschap bij Gods Woord (I), De bouw der muren was dan voltooid en door het aanbrengen van de deuren in de poorten was de stad weer in staat van verdediging gebracht. De pogingen der vijanden om Nehemia door voorgewende vriendschap of door vroom be drog van het werk te doen afzien waren mislukt. Zoo brak de dag aan, dat er feest kon worden gevierd en met een plechtigen ommegang over de muren zich elk overtuigen kon, dat het ge- heele werk gelukkig was volbracht. Voor de weerbaarheid van de stad was echter niet voldoende, dat de muren en poorten hersteld waren. Dan moest er ook een krachtige bevolking zijn om de muren te verdedigen. Van Jeruzalem moest echter worden gezegd, dat de stad was wijd van ruimte en grooot, doch des volks was weinig daarbinnen en de huizen waren niet gebouwd (7:4). De bevolking van Jeruzalem was niet in evenredigheid met haar grootte. Dit deed Nehemia zinnen op middelen om daarin verbetering te brengen, en toen gaf God hem in 't hart om de edelen en de overheden en het volk te verzamelen om ze in geslachtsregisters in te schrijven. Hij wilde een overzicht hebben van de bevolking. En toen vond men een lijst van hen, die in 't eerst uit Babel waren teruggekeerd. Die lijst is opgenomen Neh. 7:6 vlg. en komt ook voor in Ezra 2. Toen bleek hem, dat een goede maatregel zou zijn, een deel van de Joden, die buiten Jeruzalem woonden naar de stad over te brengen. In Neh. 11 is te zien, dat hij daartoe ook overging. Van elke tien Israëlieten, die bui ten Jeruzalem woonden werd door het lot één aangewezen om naar Jeruzalem te verhuizen en de bevolking daar te versterken. Geprezen wer den, die vrijwillig aanboden in Jeruzalem te wo nen (Neh. 11 2). Deze uiterlijke middelen waren echter niet vol doende. Dan alleen zou Jeruzalem sterk zijn. wanneer daar een volk woonde, dat zijn God vreesde en wandelde in Zijn wegen. Zijn groote beteekenis ontleende Jeruzalem daaraan, dat het de stad was, waar de tempel stond, het Huis, waar God gediend werd. Ook dit werd bedacht. Aan het slot van hoofd stuk 7, wordt melding gemaakt van giften, om den tempeldienst te doen doorgaan. Goud en zilver werd geofferd, sprengbekkens en priester rokken, tot een waarde van plm. 600.000. Maar zou het volk in den tempel den Heere dienen, dan moest het ook weten, hoe de Heere gediend wil zijn. En het achtste hoofdstuk spreekt nu van de onderwijzing van het volk door Ezra en verhaalt dan ook van een met groote vreugde gevierd Loofhuttenfeest. De maand Elül, waarin de bouw van den muur was voltooid, was de zesde maand van het jaar. In de volgende maand was het volk uit alle ste den weer in Jeruzalem vergaderd. Die maand de zevende dus was de zgn. sabbatsmaand, dan was er een maandfeest in Israël en in die maand viel de groote verzoendag en het Loof huttenfeest. Lev. 23 24 spreek tot de kinderen Israëls, zeggende in de zevende maand op den eersten der maand zult gij een rust hebben, een gedachtenis des geklanks, een heilige samenroe ping, geen dienstwerk zult gij doen, maar gij zult den Heere vuurofferen offeren. Zoo wordt verklaard, wat vermeld wordt in 8 12, dat het volk uit alle steden van Israël in Jeruzalem was saamgekomen en een groote vergadering zich bevond op het groote plein vóór de Waterpoort. Uit die vergadering werd toen een deputatie gezonden naar Ezra, den ouden priester-Schrift geleerde, met de vraag, of hij het. volk uit de wet wilde onderwijzen. Ineens duikt hier, in 't boek Nehemia de naam Ezra op. Omdat die naam tot nu toe niet werd vermeld is de meening uitgesproken, dat dit stuk hier verkeerdelijk ingevoegd is, omdat het zou thuis hooren in een vroegere periode. Die mee ning moet afgewezen worden. Dat Ezra's naam in dit boek nog niet werd genoemd is goed te verklaren. Dertien jaar voor Nehemia, in het zevende jaar van Artahsasta, kwam hij naar Jeruzalem. Aanstonds begon hij toen ook reformatorisch te werken. Hij begon het volk in de wet te onderwijzen (Ezra 7 10). Ver keerde toestanden trachtte hij weg te nemen. De herbouw van den muur werd dooor hem aange vat. Hij vond echter bij het volk niet genoegzaam steun. En op aanstoken van vijanden gaf Artah sasta bevel den herbouw van de muren te staken, omdat men hem had gezegd, dat daarachter school een plan tot afval van den koning. Daardoor kwam Ezra op den achtergrond en werd hij, hoewel hij in Jeruzalem bleef wonen, een bijna vergeten burger. Toch was hij niet geheel vergeten. Als nu het volk in de sabbatsmaand, in grooten getale bijeen is bij de Waterpoort, denkt men aan hem en gaat men tot hem met de vraag, het volk uit de wet te onderwijzen. Over die vraag aan Ezra wordt door een be paalde theologische richting een verklaring ge geven, die niet aanvaard kan worden. Men redeneert dan zöö, dat die vraag eigen lijk niet bij het volk leefde, maar dat handlangers van Ezra die zaak op touw hadden gezet en het nu deden voorkomen, alsof het initiatief van het volk zelf uitging. Het was een handige truc om het zóó voor te stellen, dat het volk zelf zóó vroeg, om het volk door die verheerlijking er toe te brengen naar de voorlezing van de wet te luis teren. Zij hadden er immers zelf om gevraagd Diezelfde redeneering is meer gevolgd. Als in de jaren van den schoolstrijd van een groep men- schen het verzoek uitging om een Christelijke school, werd dan beweerd, dat die begeerte niet leefde bij de menschen, maar dat daar de domi nees achter zaten, die de menschen presten en het dan wilden laten voorkomen, dat de men schen uit zichzelf om zulk een school vroegen Wij weten, dat die redeneering dan foutief was. Dat is hier ook zoo. Niet aan een handige truc van handlangers van Ezra hebben we hier te denken, maar aan een begeerte, die spontaan bij het volk was gewekt. En dat die begeerte opkwam is goed te verstaan. De herbouw van den muur deed bij het volk ontwaken het besef, dat zij één volk waren. Ze deden immers allen één werk. En dat besef van eenheid was toen zöö sterk, dat een ernstige sociale misstand in korten tijd werd weggenomen. Maar dat werk was dan ook een werk aan de stad Gods, door het volk Gods. Dat besef werd ook krachtig, dat ze als Gods volk bouwden aan de muren van Gods stad. En als het volk zich bewust wordt, dat het Gods volk is, komt er plaats voor de begeerte om de wet van hun God te kennen, en dan denken ze aan den ouden Schriftgeleerde Ezra, die nog in hun midden woonde. Het moet voor Ezra wel heerlijk zijn geweest, dat het volk met deze vraag tot hem kwam. Voor hem is het wel geweest een verhooring van z'n gebeden. Als het volk niet naar hem wilde hoo ren, wanneer hij het wilde onderwijzen uit de wet, bleef hij spreken tot God om voor dat volk te bidden. En God verhoorde die gebeden. Er kwam een omkeering bij het volk. En met groote vreugde zal hij zich begeven hebben naar de volksvergadering bij de Water poort. HEIJ. HULP AAN FINLAND. Het is me een aangename taak deze week wederom verantwoording te doen van de inge komen gelden voor Finland. Donderdag 15 Febr. werd me de eerste gift ter hand gesteld na de verantwoording van de vorige week (zie hieronder) 2.50per giro van de Fam. I. te K. 5.50 uit de collecte van de Geref. Kerk te Serooskerke 0.50. Vrijdag 16 Februari vond ik in mijn brieven bus een gift van 25.Ik mag niet zeggen van wie, maar ik wensch de geefster beterschap. 25.Daarna kwam op dienzelfden dag een niet geringe verrassing toen een jongen van klas lib van de Chr. Mulo aan de N. Haven me een flinke som van 15.ter hand wilde stellen. Ik heb de ijveraars in school mogen bedanken. Flink zoo jongens en meisjes. Flink zoo Zaterdag 17 Februari van N.N. 1.Uit de collecte van de Geref. Kerk te St. Laurens een rijksdaalder die aan twee kanten met een postzgelstrookje beplakt was met het opschrift Finland, St. Laurens. Ter Navolging, 2.50 van N.N. 2.50 van N.N. 2. Zondag 18 Februari van J. B. ingesloten in een kaart 1.van N.N. 1. Maandag 19 Februari kwam een man met een stralend gezicht me 98.overhandigen het prachtige resultaat van de collecte in de Geref. Kerk te Veere. Wat zit er een geld in dat Veere! Van N.N. in mijn brievenbus 3. Dinsdag 20 Februari van N.N. 2.50 van R. 1.van A. 1.van de J. V. te Vrouwen polder een prachtig bedrag door jongens op eigen initiatief verzameld, 6. Woensdag 21 Februari gireerde Ds J. Meester van Brouwershaven me van N.N. te Brouwers haven 1.50. En tenslotte nog een prachtig be drag van de Middelb. Melkslijtersvereeniging 25.met het verzoek er bij te zetten ter na volging. Wat ik bij deze doe. Totaal van 1421 Februari 196.50. Vorige verantwoordingen samenkomst Hofpleinkerk 617.42 2e verantwoording 56.15 3e verantwoording 136.97 4e verantwoording 55.60 5e verantwoording 196.50 Totaal 1062.64 Giften kunnen in mijn brievenbus gedaan wor den of gegireerd worden op postrekening 88855. De gelden worden primair gezonden naar het Finsche Roode Kruis, doch dienen voorts tot hulpverleening aan de actie van den Finschen hoogleeraar Prof. Gulin van de Theol. Fac. te Helsinki, die ijvert voor de 500.000 geëvacueerde vrouwen en kinderen en ouden van dagen, wier mannen en zonen ten strijde trokken. Zij zijn aangewezen op steun van den staat, doch boven al op de hulp van barmhartige menschen in de geheele wereld. A. H. OUSSOREN. Middelburg, Hofplein 11 BIJBEL EN BIECHT. IX. De Armoede en Onmogelijkheid van de Biecht. De tweede voorwaarde, waaraan Rome in de Biecht de vergeving der zonden bindt, n.l. de belijdenis des monds, maakt de Biecht al even arm en onmogelijk als de eerste de verbrijzeling des harten. Zoomin als een zondaar ooit klaar komt met zijn tranen en berouw, zoo min zal hij ooit in staat zijn een juiste en nauwkeurige opsomming te geven van al zijn zonden. Trouwens, reeds de gedachte aan zulk een op somming ontspringt niet aan diep zondebesef. Zoolang een mensch in het stuk van zijn zonden nog met optelsommen denkt klaar te komen, zoo lang heeft hij den nood des levens niet gepeild. Waar het echte zondebesef gevonden wordt, daar leeft ook de belijdenis Hoe dieper ik poog te delven, Hoe meer verderf ik ontmoet.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1