No. 7 Vrijdag 16 Februari 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD, VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D,D. W. M. LE COINTRE, F, J. v. d. ENDE, A. B* W, M. KOK, F, STAAL Pznu, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 „WEENT NIET OVER MIJ Lucas 23 28b. Het is een droevige zaak voor de mannen, dat zij in de geschiedenissen van Jezus' lijden, wat het medelijden betreft, zoo ver bij de vrouwen achterstaan en, wat de vijandschap tegen Jezus betreft, zoo ruw op den vóórgrond treden. Zoo is 't gebeurd, en zoo zou het weer gebeuren, als deze geschiedenis nog gebeuren moesten het is klaarblijkelijk uit dit alles, dat het openlijk zonde ver val zich meer bij de mannen, dan bij de vrou wen geopenbaard heeft. Mannen hebben aan Jezus wel veel -alles goed te maken. En toch de groote golf van haat, die nog altijd in de wereld over Jezus' naam uitgestort wordt, komt voornamelijk open lijk uit hart en mond en pen van mannen. Het komt ons dikwijls bij 't lezen of hooren van de lijdensgeschiedenis van Jezus voor, alsof de man nen, die bij het lijden van den Heiland handelend optreden, in wilde beesten en duivels veranderd waren, zoo vreeselijk slaan de vlammen van den haat naar buiten. Het is bekend, dat, als vijanden van Jezus, in de Schrift niet de vrouwen geteekend worden. Terwijl Pontius Pilatus in de artikelen van ons algemeen, ongetwijfeld, christelijk geloof als aan een eeuwige schandpaal staat„geleden onder Pontius Pilatus", is het zijne gemalin, die in haar slaap door 't beeld van Jezus vervolgd werd en, ontwaakt zijnde, haar man waarschuwt „Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige, want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil". Een vrouw heeft Hem te Betha- nië gezalfd tot Zijne begrafenis vrouwen volgen Hem tot aan Zijn graf. En als een verademing komt ook tot ons het bericht van de vrouwen, de dochters van Jeruzalem. En hoor nu het woord, het zeldzame antwoord van Jezus op de deelneming der vrouwen. Geen woord van dank voor hun medelijden, geen woord ook tot hun vertroosting. Geen echo op hun klagen om zijn lot. Berispt Jezus hen Verwijt Hij hen, omdat zij Hem beweenen Neen, daar is geen enkel zweem van verwijt in deze woorden van groote smart. Ook niet de geringste toon van bitterheid tegen Zijn vijanden. Maar een ding treedt klaar in lichtJezus wil niet hebben, dat ge medèlijden met Hem hebt dat ge Hem bewèèntHij wil niet bejammerd zijn. Al het andere kan Hij ver dragen hoon, spot, geeselstriemen, vuistslagen, dorst, en wonden maar geen tranen van mede lijden. Hun tranen waren wel goed gemeend, wa ren wel echt, en hebben Hem wel geëerd, maar „Weent niet over Mij zegt de Heiland. Waarom zegt Hij dat Omdat de tranen der vrouwen, hoe ook komende uit een gevoelig hart, zulke gevaarlijke tranen zijn. Er steekt een groot gevaar in, om van nature een gevoelig hart te hebben, zooals deze vrouwen hebben. Zooals er een groot gevaar in steekt, om van nature deugdzaam te zijn om los aan zijn geld te zitten en zoo den naam te hebben goedgeefsch te zijn zooals er zelfs een groot gevaar in steekt om in 't register der kerk als lid te zijn ingeboekt. Omdat men licht meent, dat men er dan met dit alles is. Omdat men die alge- meene genade gaat aanzien voor de ware, bi- zondere, zaligmakende genade. Die vrouwen, die weenen bij 't gezicht op den vermoeiden en ver zwakten en bebloeden en geplaagden Heiland, loopen dit gevaar, dat ze zichzelve zoo zacht en zoo goed en zoo waarlijk meelijdend vinden, nu ze tranen storten. Dat ze dunk van hun eigen meevoelendheid en hartelijkheid krijgen en niet aan hun verlorenheid ontdekt worden aan het werkelijke feit, dat ze van nature hateressen van God en van den naaste zijn. Onze tranen doen ons ook zoo licht rijzen in de achting van onze medemenschen, als ze ons niet zoo goed kennen. En als wij tranen geschreid hebben, worden we zelf zoo ontlast en zoo rustig. Wij denken danóf, dat wij nog zoo slecht niet zijn voor God óf, dat wij niet meer zoo slecht zijn voor God dat er genade in 't hart is uitgestort, en dat wij er dus al zijn. En daar komt dan nog dit bij. Jezus' lijden met onze tranen begieten, beteekent, dat wij van Zijn lijden niets begrijpen en dat wij daardoor Zijn lijden verzwaren zouden, zoo wij 't nog verzwa ren konden. Deze vrouwen, ze hebben ontroerd gestaan aan ziekbedden, waar zij niets aan hel pen konden bij armoede, die ze niet lenigen konden bij verdriet, dat ze niet verlichten kon den. Ze weenen nu ook om Hem, zooals ze vroe ger bij den jammer van anderen geweend heb ben. En ze begrijpen niet, dat hier een smart is, een pijn, een lijden, dat geheel eigensoortig is een geheel eenig karakter draagt waar niemand in medelijden kan, omdat het zoo verschrikkelijk is. Zoo ééuwig verschrikkelijk, dat ze dat eerder verplettend, ten diepste verwonderd, verstomd en verbaasd aanschouwen moeten, dan door weenen en doodenklacht het tot een van de vele gevallen te maken, die zij al vaker hadden mee gemaakt. Die vrouwen weenen hier zoo, zooals zij altijd gewoon waren in een sterfhuis te wee nen als klaagvrouwen. Maar Jezus' lijden, Jezus' doodengang is van geheel eenig karakter. Het is 't vergaan in 't strafgericht Gods het levend onder gaan van den eeuwigen dood zooals geen mensch op aarde ooit lijdt en sterft. Daarom ontdeed Hij Zich in Gethsemané ook van Zijn jongeren, om dat Zijn lijden een geheel eenzaam lijden is, waar niemand in medelijden kan, zonder er zelf in om-te-komen en waar niemand der menschen Hem troosten kan en troosten mag, want Hij moét van God en menschen verlaten worden Dat behoort bij Zijn straf. En nu op dezen kruis weg gaat Jezus Zijn laatste smartengang in vol slagen eenzaamheid. Hij zal de pers alleen moeten treden en niemand der volkeren kan met Hem zijn en 't is een eenzaamheid, die nie mand zich voorstellen en indenken kan. En in deze lijdenseenzaamheid, waarin niemand Hem verstaat en verstaan kan, waarin Hij nie mand en niets meer heeft, geen vriend, geen trooster, zoeken deze vrouwen Hem te storen met hun oppervlakkige gevoeligheid. Niet in staat, om de grootheid van Zijn lijden te meten, roepen ze Hem, door hun tranen in de kleine aardsche wereld terug, die Hij reeds achter Zich gelaten heeft, nu Hij te worstelen ligt met den eeuwigen dood in 't strafgericht Gods. Jegens Jezus in zijn laatste lijden inzonder heid past ons heilig zwijgen, eerbiedig zwij gen verwonderd en verstomd toezien over zulk een eeuwige Liefde, Die voor ons zulk een eeuwig Godsgericht doorlijdt en doorworstelt op vreeselijke wijze, in volkomen eenswillendheid. En daarom ook moet de Heiland deze tranen afwijzen. Het zijn gevaarlijke tranen, die bij ons de waarachtige schuldkennis en 't ware schuld besef verhinderen; maar 't zijn ook oppervlakkige tranen, waardoor Jezus' lijden van de eeuwige straf verkleind wordt naar aardsche maat en naar aardsch gehalte. En zoo wordt dit afwijzen van de tranen en van de doodsklacht der vrouwen een daad van redding-aanbrengende liefde. Hij wijst de tranen over Zich af, opdat wij zouden komen tot de onderscheiding van een natuurlijke droefheid, die tot niets nut, en een geestelijke droefheid, die alleen tot behoud leidt. Opdat wij oog zouden ontvangen voor het geheel eenige, het geheel eeuwige van Zijn lijden, en komen zouden tot tranen en klagen over eigen jammerstaat. Vergeef mij al mijn zonden, Die Uwe hoogheid schonden. Ik ben verzwakt, o Heer, Genees mij, red mijn leven, Gij ziet mijn beendren beven, Zoo slaat Uw hand mij neer. Anna Jacoba Polder.JOH. SPOELSTRA. KERKBESEF. II. Vorige week schreven we iets over Kerkisme. Thans willen we iets schrijven over kerkbesef. Niemand zal me tegenspreken wanneer we beweren, dat het kerkbesef zinkende is. Verschil lende oorzaken zouden te noemen zijn. Vooral zie ik als oorzaak, dat gedurende vele jaren er een jeugd is gevormd, die in strijd met de uit spraak van de belijdenis geleerd heeft te spreken van „zuivere" kerk. Van een „zuivere" kerk weet onze belijdenis niet af. Wel van een ware kerk. Wie even over deze woorden doordenkt, wordt het duidelijk, dat dit niet maar een verschil is in zegswijze. Er is groot verschil tusschen de woor den „waar" en „zuiver". Dat verstaat men het beste, als men probeert deze woorden in de vergelijkende trap te plaatsen. En dan lukt dat wél bij het woord zuiver we kunnen spreken van een zuiverder klank, een zuiverder woord, een zuiverder uitspraak, maar dat lukt niét bij het woord „waar". Niemand kan zeggen Wat Piet zei was waar, maar wat Jan zei was „waar der". Wat is de oorzaak dat men wél kan zeg gen „Wat Piet zei is zuiver, maar wat Jan zeide is zuiverder", en dat men ditzelfde niét kan zeggen van het woord waar Met andere woorden hoe komt het, dat men het woord „zuiver" wel in de vergelijkende trap kan plaatsen en het woord „waar" niet. Het ant woord is omdat de waarheid absoluut is. Om dat tegenover waar staat valsch, omdat tegen over waarheid de leugen staat. Maar het woordje zuiver is juist niet absoluut, staat toe gradaties. Tegenover zuiver water staat onzuiver water. Maar dan blijft het nog water. Zoo is- het echter niet met iets, dat waar is. Te genover de waarheid staat niet iets, dat minder waar is, maar de leugen. Wie dit cardinale verschil van deze twee be grippen in zich heeft opgenomen en gezien heeft, dat het begrip „waar" een absoluut begrip is, die verstaat ook, dat het niet maar iets bijkomstigs is als we spreken van een ware kerk of zuivere kerk. Wie spreekt van zuivere kerk, wel, die kent allerlei gradaties. Die kan schipperen. Die weet van min of meer. Maar die staat tegenover de belijdenis. Onze belijdenis spreekt van ware kerk Arti kel 28 heeft tot opschriftdat een iegenlijk schuldig is zich bij de ware kerk te voegen, en Artikel 29van het onderscheid en de merk- teekenen der ware en valsche kerk. Met de belijdenis in de hand willen we dus niet spreken van zuivere of minder zuivere of meer zuivere kerk. Guido de Brés heeft zoo heel goed gevoeld, dat op het terrein der waarheid niet te schipperen valt. Een andere vraag is deze of er in de valsche kerken en scheurkerken geen sporen van de ware kerk aanwezig zijn en dan geven we dit grif toe, alsook dat men bij de bepaling van de ware kerk moet rekenen met Gods voorzienig bestel, dat hij gehad heeft met een bepaald land. Daarover willen we in een volgend artikel meer zeggen, maar hier willen we ons eerst re kenschap geven, waarom we de belijdenis willen handhaven en niet willen meedoen met de o.i. verderfelijke leer van zuivere kerk, die tenge volge moet hebben, dat men vergelijkenderwijs de kerken behandelt, zooals men spreekt over min of meer zuiver water enz. Meenen we hiermede één van de grootste oor zaken te hebben aangeduid, van het zinkend kerk besef, ook willen we niet ontkennen, dat mede oorzaak is, dat de afstand van de doleantie en nog meer de afscheiding zoo groot is geworden, dat men niet meer gevoelt welke groote beteeke- nis deze reformatorische bewegingen gehad heb ben en hebben. En nu geldt in het algemeen, dat een volk, dat zijn historie vergeet, ten gronde gaat. Maar dit geldt in nog sterkere mate van de leden van de kerk des Heeren. De beteekenis van deze groote reformaties in de vorige eeuw worden veel te weinig gekend, geleerd en ge waardeerd. Men zegge niet, dat de jeugd er geen belangstelling voor heeft. Dat hangt voor 90 af van diegenen, die de jeugd leiden. Ik meen uit eenige ervaring te mogen spreken als ik zeg, dat met zeer groote belangstelling geluisterd wordt naar datgene, wat God de Heere in de vorige eeuw gedaan heeft, maar onder één voorwaarde dat men zelf bezield is met dank aan den Heere voor de weldaad in vrije kerken te mogen leven en lid te mogen zijn van de ware kerk des Heeren. Meerdere oorzaken zou ik kunnen noemen van het zinkend kerkbesef, maar met deze twee de uitdrukking „zuivere" kerk en de weinige kennis van de reformaties in de vorige eeuw, zijn wel het meest schuldig aan dit kwaad. Om nu echter alle persoonlijk gevoelen hier de pas af te snijden en enkel de belijdenis te laten spreken, willen we aanhooren wat deze zegt. Letterlijk staat in Art. 29 De merkteekenen om de ware kerk te kennen zijn deze le. zoo de kerk de reine predikatie des Evan gelies oefent 2e. indien zij gebruikt de reine bediening der sacramenten, gelijk ze Christus heeft inge steld 3e. zoo de kerkelijke tucht gebruikt wordt om zonden te straffen. Aangaande de valsche kerk die schrijft aan zich en hare ordinantiën le. meer macht en autoriteit toe dan den Woot- de Gods, en wil zich aan het juk van Chris tus niet onderwerpen 2e. zij bedient de sacramenten niet gelijk Chris tus in zijn Woord verordent heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goed dunkt 3e. zij grondt zich meer op de menschen dan op Christus 4e. zij vervolgt degenen, die heilig leven naar het Woord Gods en die haar bestraffen over hare gebreken, gierigheid en afgoderijen. Deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen én van elkander te onderscheiden. Zóó spreekt onze belijdenis, in Artikel 29. En wie belijdend lid is van de kerk, heeft op deze woorden „Ja" gezegd voor God en de gemeente. Indien hij die woorden herroepen wil, dan ligt dit voor zijn/haar rekening. Hier geldt het öf... öf. Het één of het ander. Ook hier geldtwe kunnen niet twee heeren dienen. Echter zij men op zijn hoede voor dit gevaar uit te spreken als de Farizeër in den tempelik dank U God, dat ik beter ben dan anderen. Dat staat hier niet. Dat zeggen we ook niet en denken we ook niet. Wil men ons qualificeeren als Farizeërs, dat ligt voor rekening van dengene, die zich verlaagt tot zulk werk, laten wij in alle ootmoed den Heere prijzen, dat Hij ons zulke genade gaf, dat Hij ons bracht in Zijn kerk, de ware kerk, die we liefhebben, die we willen dienen en verdedigen tegenover alle aanvallen, zoowel van buiten als van binnen. HULP AAN FINLAND. Direct na het verzenden van de vorige verant woording is het weer begonnen met het binnen komen van giften. Zooals hieronder zal blijken, zijn er treffende blijken van liefde bij. Donderdag 8 Februari door bemiddeling van Ds. Koning 1. van N.N0.50 van N.N0.50 van een zuster, die niet naar de kerk kon 50 ct. kerk en 25 ct. collecte 4-2 voor Finland 0.75 van N.N. te A10. Vrijdag 9 Februari van N.N1. van een catechisantje, die door eigen actie 12.10 bij elkander bracht... 12.10 Zaterdag 10 Februari terwijl ze den volgenden dag nog eens 4.25 bij me bracht 4.25 Flink zoo, en zijn er nog meer zulke jongelui van N.N3.50 van J. N1. van N.N. te K. gegireerd 7.50 Zondag 11 Februari in de bus van de kerk van N.N. 1. Maandag 12 Februari van N.N1. Na opwekking voor Finland op J.V. „Dr. Lützen Wagenaar" van twee J.V.ers 2. Prachtig jongens, zulke liefdes uitingen van onze jongens doen mijn pastorale hart goed van N.N1. Woensdag 14 Februari door bem. van Ds Koning 3 giften, samen 2.50 van O. te A2.50 In de diaconale collecte 4. van iemand, die niet in de kerk kon komen 1. van N.N1. van N.N2. 55.60

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1