No* 4 Vrijdag 26 Januari 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS, ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs, A, C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fb OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ZIJN AMBT NIET TE BUITEN GEGAAN. En Jezus zeide tot haar Zoo ver oordeel Ik u ook niet ga heen en zon dig niet meer. Joh. 8:11b. Wat een buitenkansje voor de Farizeën en Schriftgeleerden, dat zij een meisje tot den Heerc Jezus konden voeren, dat in den laatsten nacht van het feest in overspel gegrepen was. Ze zullen haar bij dien Jezus brengen en eens zien, wat Hij er van zegt. Het is een prachtkans om dien gehaten Rabbi eens schaakmat te zet ten. Ze zullen Hem vragen, hoe Hij oordeelt, dat dat meisje gestraft moet worden. Dan kan het niet anders, of Hij werkt zich in een strik Immers, als Hij verklaart, dat zij geoordeeld moet worden naar de wet van Mozes, die zegt, dat zoo'n meisje gesteenigd moet worden Deut. 22 23, 24 dan zullen ze heengaan naar de Romeinsche overheden en Hem aanklagen als een revolutionair. Israël zuchtte toen toch ond*r het juk der Romeinen en zij straften zulke zonden veel lichter dan in de wet van Mozes was ver ordend. Veroordeeling naar de inzettingen van Mozes is dus revolutie-maken, aantasten van het Romeinsche gezag En, als Hij uitspreekt, dat zij geoordeeld moet worden naar Romeinsche verordeningen, dan kunnen ze zeggen, en dan moet het volk het wel gelooven, dat Hij Mozes achteruitzet, niet vol doende eerbied heeft voor de wet van Mozes, de wet des HEEREN, dan kunnen ze Hem zelfs beschuldigen, dat Hij den nationalen godsdienst en de nationale zaak verraadt. Neen, hoe het ook loopt, nu komt Hij in den strik hier zal Hij zich niet uit kunnen redden. Hoe wordt de klacht van David in Hem ver vuld De hoovaardigen hebben mij een strik ver borgen, en koorden zij hebben een net uitge spreid aan de zijde des wegs valstrikken hebben zij mij gezet (Ps. 140:6). Maar hoe wordt ook hier bevestigd, dat de HEERE de Zijnen uit alle strikken bevrijden kan. De Heiland laat het hun duidelijk zien, dat de zaak Hem niet aangaat. Wie heeft Hem tot een rechter over deze vrouw aangesteld Hij teekent op hun vraag wat figuurtjes in het zand, precies als iemand op een vergadering doen kan, als hij geen belangstelling voor een punt van het agendum heeft. Maar daarmede zijn zijn tegen- partijders niet tevreden. Ze houden aan, dringen om een antwoord. Dan krijgen zij een antwoord. „Die van u zonder zonde is, werpe eerst den stee;n op haar." Een recht antwoord. Het herinnert aan de wet van Mozes, aan zijn eisch, dat getuigen den eer sten steen moeten werpen. Hij is geen revolutio nair, die de wet van Mozes kapot wil maken. Maar het herinnert er ook aan, dat Hij en zij hier niet als rechters bezig zijn, dat hier niet is de rechterlijke sfeer. En als iemand dan oordee- len wil, dan mag hij wel zonder zonde zijn. Dit rechte antwoord slaat in. Beschaamd drui pen zijn vijanden af. De oudsten voorop, de an deren volgen. Ze zijn weer overwonnen door dien Jezus. God heeft naar Zijn toezeggingen Hem weer bewaard van de handen des godde- loozen (Ps. 140:5). Zoo heeft deze zondares dan geen beschuldi gers meer, die haar als rechter durven veroordee- len. En de Heiland wil het niet. Hij is immers geen rechter. Als niemand u veroordeeld heeft, dan veroordeel Ik u ook niet.. Hij is nu slechts een eenvoudige rabbi, Hij heeft niet eenige pre tentie in dezen. Hij, Die Zich naar Zijn heerlijk heid op aarde alles toeëigenen mag, Hij is niet als Rechter aangesteld en wil dus geen rechter lijken arbeid verrichten. Zijn oogen zijn niet hoog, zijn hart is niet verheven, Hij wandelt niez in dingen, Hem te groot en te wonderlijk. Hij gaat Zijn ambt niet te buiten. Nog is Hij geen rechter. Maar, zijn ambt niet te buiten gaan de, doet Hij wel naar Zijn ambt. „Ga heen en zondig niet meer." Daartoe is Hij wel geroepen. Hij moet Israël brengen tot de gehoorzaamheid aan Gods gebod. Ook dit meisje moet wandelen in de wegen des verbonds. Haar als rechter ver.- oordeelen, daartoe heeft Hij geen bevoegdheid. Maar Zijn bevoegdheid is wel, haar op te roepen tot de gehoorzaamheid des verbonds. Dies laat Hij na, de grenzen Hem gesteld te overtreden, en verricht Hij alleen het werk, dat Hem op de handen gelegd is. „Zoo veroordeel Ik u ook niet." Straks zal Hij als Rechter optreden, in den grooten dag, om te oordeelen de levenden en de dooden. Kunnen wij dien Rechter verwachten, die dan over alle menschen oordeelen mag en zal „Zoo veroordeel Ik u ook niet." Vragen wij ook steeds, welke de grenzen van ons ambt zijn Ach, hoe vaak gaan wij onzen last niet te buiten, bijv. in het veroordeelen van onze broeders en zusters zonder dat wij eenige bevoegdheid heb ben, in het oordeelen zelfs over hun eeuwig be houd of verderf Hij, die in Zijn ambt bleef, zal allen veroordeelen, die hun ambt te buiten gin gen, die wandelden in dingen, hun te groot en te wonderlijk. „Zoo veroordeel Ik u ook niet." Zij het toch ons gebed en ons worstelen, om in ons ambt te blijven En daarbij, getrouw te doen, wat ons ambt vraagt. Zou het welbehagen des HEEREN onder ons niet gelukkiger voortgaan, als wij allen wandel den in den weg, dien de Heere Jezus, de groote Ambtsdrager, ons wijststipt blijven in de gren zen van onze bevoegdheid en trouw verrichten, waartoe wij geroepen zijn Meliskerke. M. VREUGDENHIL. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Nehemia 6 en 7: 13. (Nieuwe moeilijkheden het werk voltooid) II. Sanballat c.s. moesten, wanneer zij hun poging dan nog niet wilden opgeven, er wel wat anders op verzinnen. Dat doen ze dan ook. Ze sturen dan een boodschap, waarin ze mee- deelen wat het onderwerp zou zijn van de be sprekingen, die ze met hem zouden willen hou den. Nehemia zal dan zien, dat het een voor hem gewichtige zaak betreft. Er gaat n.l. een gerucht, dat hij plan heeft te rebelleeren tegen den koning en dat hij daarom zoo ijverig in de weer is om Jeruzalems muren te herstellen. Dat gerucht spreekt er zelfs van, dat hij profeten zou hebben besteld, opdat deze hem tot koning zouden uit roepen en alzoo daaraan den schijn geven, alsof hij op goddelijken last de koninklijke waardig heid aannam. En dat dit gerucht rondgaat kan Gasmu (of Gesem), die met Sanballat de uit- noodiging zond (vs 2) bevestigen. Nehemia zoo willen ze zeggen moet dus wel begrijpen, dat het in z'n eigen belang is, dat hij eens met hen komt praten. Doet hij dat niet, om zich alzoo te rechtvaardigen en dringt dat gerucht tot den koning door en vraagt deze hen om inlichtingen, dan zullen zij niets kunnen doen om dat tegen te spreken en dan kan Nehemia het slot wel raden. Dan zal het er niet zoo best voor hem uitzien. Nu zoo meenen ze zal Nehemia wel komen. Want ze hebben nog een listigheidje be dacht. De brief met deze boodschap, door een knecht van Sanballat overgebracht, is niet verzegeld Ieder kan dien dus lezen. En dat velen dat wel graag zullen doen, is duidelijk. Als er weer een bode van Sanballat naar Nehemia gaat, zal bij velen de vraag opkomen, wat voor boodschap die man zou hebben ze zullen het hem allicht vragen. En dan zal hij kunnen zeggen lees maar, ge behoeft mij niet te gelooven, maar hier staat het. Dan zal het spoedig door heel de stad be kend zijn en dan zal men in Jeruzalem zelf er bij Nehemia op aandringen, dat hij zal gaan. Want ook de boodschap is listig gesteld. San ballat en Gesem beschuldigen Nehemia niet van plannen tot rebellie. Zulk een beschuldiging zou de verontwaardiging van de menschen in Jeru zalem kunnen gaande maken, als laster tegen hem, die het goede voor Jeruzalem zocht. In toorn over dien laster, zouden ze dan Nehemia gaan waarschuwen tegen Sanballat. Niet met een beschuldiging komen ze verre vandaar maar met bericht over een algemeen verbreid gerucht, dat Nehemia plannen van op stand zou koesteren en daartegen wilden ze hem, in vriendschap, waarschuwen. Als toch die ge ruchten niet waar zijn, wat kan Nehemia dan al beter doen dan zich rechtvaardigen. En nu rekenen ze er op, dat men in Jeruzalem tot Nehemia zal zeggen, dat hij naar die confe rentie moet gaan. Dë koning toch zal veel waarde hechten aan het getuigenis van zijn an dere stadhouders in diezelfde buurt, zoodat het in 't belang is van Nehemia en van het werk, dat hij eens met hen gaat praten. Het plan was dus wel goed in elkaar gezet en ongetwijfeld hebben ze verwacht, dat Nehe mia nu wel zou komen. Dan hebben zij zich echter vergist. Nehemia liet zich ook nu niet bewegen om de uitnoodiging, hoe dringend ook gesteld en hoe schijnbaar goed gemotiveerd ook, aan te nemen. Hij doorzag heel goed hun booze bedoeling. Zij wilden hem en z'n medebouwers bevreesd maken, zoodat ze van het bauwen zouden aflaten. Nehemia geeft een duidelijk antwoord. Dat gerucht, dat zij zouden gehoord hebben, en dat reeds overal zou verspreid zijn dat hij n.l. plan had zich tot koning te laten uitroepen berustte op louter fantasie. En ten bewijze, dat hij hen doorziet, voegt hij er bij, dat zij dat alles zelf verzonnen hadden. „Gij verzint dat uit uw hart" (vs 8b). Dit alles maakte echter wel het leven van Nehemia moeilijk. Zoo'n al maar aanhoudende tegenstand drukt op den duur ook den sterkste. Het was alleen door het gebed, dat Nehemia kracht vond om dat alles te dragen en zich daar door niet te laten ontmoedigen. Hij bad, dat God zijn handen sterken mocht (vs 9b). Zulke moeilijkheden, als waarmee Nehemia te worstelen kreeg, doen zich ook nu wel voor. Één van de wapenen, die worden aangewend om ons af te houden van den dienst Gods en van den arbeid voor Zijn Koninkrijk, is de dui delijk uitgesproken vijandschap daartegen. Maar als die openlijke vijandschap dan geen resultaat heeft, gebeurt het ook nu wel, dat, die zich eertijds vijandig betoonden, vriendelijk wor den en veinzen het o zoo goed met ons te be doelen. Die vriendschap doet dan eerst wel wat won derlijk aan ze is wat verdacht. Maar dan kan de overweging opkomen, dat het toch niet goed is, die vriendschap te verdenken dat toch moet gerekend met de mogelijkheid, dat iemand ten goede verandert en het niet aardig is, dat niet te gelooven. Dat kan zelfs leiden tot de vraag, of het wel Christelijk is, omdat we toch het goede van onzen evenmensch moeten denken. En als dan die nieuwe vrienden zich bezorgd toonen over onzen goeden naam en ons komen waarschuwen voor een gerucht, dat dien goeden naam in opspraak brengt, dan is men allicht ge neigd die vriendschap te aanvaarden en naar haar raad te luisteren. Deze voorgewende vriendschap is nog veel gevaarlijker dan de openlijke vijandschap. Bij openlijke vijandschap zet men zich vanzelf in de houding van afweer. Als Sanballat dreigt, wordt het zwaard aangegespt. Maar bij aangeboden vriendschap maakt het zwaard een vreemden in druk dat hoort niet bij vriendschap en moet dus weg. Het wordt o zoo gevaarlijk, als een ongeloo- vige met een vriendelijk gezicht tot u komt en zegtik wou eens met je praten in je eigen be lang 'k wou je raden hou je niet altijd zoo apart je kunt toch wel vroom blijven, als je dat wilt. Doe eens mee met ons. Denk ook aan je toekomst. De geschiedenis van menig kind des Verbonds, dat afdwaalde, bewijst dat ze verlokt werden door de valsche vriendschap der wereld. In de vorige eeuw heeft eens een ongeloovige gezegd laten we toch ophouden met die fijnen altijd te bestrijden, dat baat niet. Geef ze cham pagne. Deze geschiedenis» waarschuwt ons, dat we tegen zulk een voorgewende vriendschap op onze hoede moeten zijn. Maar zoo vraagt iemand hoe is nu uit te maken of die vriendschap voorgewend is of echt. Allereerst is zeker al noodig, wat gereserveerd te staan tegenover een vriendschap, die verwon dering brengt omdat ze zoo onverwacht komt. En een goed criterium ter beoordeeling ligt dan hierin, of zij, die zich zoo voordoen als vrienden, u ook zoeken af te houden van den dienst Gods en van het wandelen in Zijn vreeze. Zoo ze dat zoeken, weest dan verzekerd dan zijn het de ware vrienden niet. Laat dan uw antwoord zijn als dat van Nehe mia ik heb geen tijd, ik heb ander werk te doen. Een Christen heeft metterdaad een ander werk, een groot werk. Blijf bij het werk dat door God u is opgelegd. En wanneer dan die pogingen om u af te trek ken van den dienst Gods vermoeiend worden, omdat ze maar aanhouden, doe dan ook als Ne hemia, die bad God sterk mijne handen. HEIJ. BIJBEL EN BIECHT. VII. Rome's biecht onbekend in de Oude Kerk. Uit de voorafgaande beschouwingen is dit wel onomstootelijk komen vast te staan, dat de ver plichte oorbiecht, gelijk die in 1215 door de kerk werd voorgeschreven, vroeger niet heeft bestaan. De oude boetedoeningen en de huidige biecht toonen diepgaande verschillen. Na onze histo rische toelichting, willen we met een resumé van de bestaande tegenstellingen besluiten. 1°. De Oude Kerk heeft geen verplichte biecht voor de geloovigen gekend. Haar boete doeningen legde zij alleen op aan bedrijvers van doodzonden. Van een biechten van alle geloovi gen heeft zij nooit geweten. De tegenstelling met Rome, die op het Concilie van Trente de biecht noemt „in den waren en eigenlijken zin een sacrament, door onzen Heer Christus ingesteld voor de geloovigen", is wel zeer groot. Indien dit juist zou zijn, dan heeft de Oude Kerk eeuwen lang dit Sacrament veracht. Zij heeft evenwel van zulk een door Christus ingestelde biecht niets geweten. Haar boetedoeningspractijk was enkel bedoeld als tuchtmaatregel over grove zonden. Zij wilde daarmede zooveel mogelijk de teedere gods vrucht in de Kerk veilig stellen en bloedige ernst maken met de belijdenis der brutale zonden, waardoor 's Heeren Naam en Zijne gemeente smaadheid was aangedaan. 2°. Rome leert, dat de macht om zonden te vergeven, welke de Zoon des menschen tot ver bazing der Schriftgeleerden uitoefende, is over gedragen op den priester. De Oude Kerk heeft een dergelijke absolutie macht nooit toegepast. In haar boetedoenings practijk was de verzoening ën de vergeving ge heel afhankelijk van berouw, dat zich in zware en langdurige boetewerken openbaarde. De door ons gememoreerde vier boetestations bewijzen ten overvloede, hoe zwaar de Oude Kerk het accent op de boete liet vallen. Van een verge ving der zonden door een geestelijke na de be lijdenis der zonden wilde zij niets weten. De gedachte overheerschte geheel, dat het berouw de verzoening bewerkte. Van een vergeving van zonden zonder boete doening, alleen door een uitspraak van een priester, was geen sprake. Dat blijkt wel heel duidelijk uit het tolerantie-edict van bisschop Calixtus te Rome uit 217. Deze verklaart daarin tot groote ergernis van de zeer strenge Christe nen, de zonden van ontucht en overspel vergeef lijk, alleen nadat de schuldigen boete gedaan hebben (paenitentia functis). Niet de uitspraak van den priester, maar het berouw van den boeteling bewerkte de verzoe ning. De functie van den priester zag men veel meer als van den geestelijken arts, onder wiens behandeling de zondaar zich stelde. De gedachte, dat de geestelijke de macht had om iemand de zonden te vergeven, is in de Oude Kerk niet te vinden. Daarvoor leefde te diep de overtuiging, dat God alleen de zonden vergeven kan. De verzoening met de Kerk geschiedde door zware boetedoening via den bisschop, omdat de bisschop de Kerk vertegenwoordigde. Zooals onder Israël de priester stond tegen over den melaatsche, zoo stond de geestelijke tegenover den zondaar. Zijn werk was het con- stateeren van de genezing van het kwaad. De priester in Israël genas niet melaatschheid, maar constateerde alleen of iemand genezen was. Zoo constateerde ook de geestelijke op grond van de ernstige boetedoening der gevallenen, dat het kwaad was verzoend. De Oude Kerk heeft er nooit aangedacht de vergeving der zonden te leggen in de hand van een priester. Het feit, dat de absolutieformule tot de 12de eeuw toe in de geheele Kerk het karak ter had van een gebed, spreekt in dezen boek- deelen. Eerst rondom 1250 krijgt de absolutie de vorm van een volstrekte declaratie. De invloed van Thomas van Aquino is zeer groot geweest op de nu geldende formule Ego te absolvo ik scheld u kwijt. Voordat deze formule trium- pheerde, zien we hoe in de Middeleeuwen eerst nog een tijdlang de betere opvatting heerschte, dat God alleen binden en ontbinden kan en dat de kerkelijke sleutelmacht slechts een verklaring is van de door God voltrokken daad. Deze meening wordt door mannen als Ansel-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1