FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJD"
KERKNIEUWS.
Zij hebben dat gedaan niet uit zucht naar
scheurmaking, maar uit innerlijke overtuiging, dat
zij niet anders konden. Zij hebben gehandeld uit
gehoorzaamheid aan Gods Woord. In ons bezit
zijn de brieven, waarin zij den toenmaligen Ker-
keraad gesmeekt hebben de Kerk weer in te rich
ten naar de oude belijdenis.
Eerst toen zij op hun smeekbedes geen gehoor
vonden, hebben zij als geloovigen zelf gehandeld
in de overtuiging, dat wij Gode meer gehoorzaam
moesten zijn dan de menschen.
Deze daad viel hun niet gemakkelijk. Immers
zij wisten de consequentie daarvan. Zij wisten,
dat ze er duur voor moesten betalen en ze heb
ben er ook duur voor betaald. Die daad van
gehoorzaamheid aan en terugkeer naar de oude
belijdenisgeschriften, beteekende voor hen breuk
met de traditie breuk met het bestaande, waarin
veel liefs en vertrouwds was breuk met een
kerkgebouw, waarin ook hun geslacht en zij zelf
een plaats hadden breuk met vele vrienden en
familie. Zij hebben al dit smartelijke aanvaard
omdat zij niet langer ongehoorzaam durfden zijn
aan Jezus Christus, den Koning der Kerk, Die
in Zijn Woord ons duidelijk onderwijst hoe Hij
Zijn Kerk geregeerd wil hebben.
De doorbraak van hun gehoorzaamheid aan
den Koning der Kerk, beteekende de geboorte-
stonde van onze Kerk. Waar een Kerk staat en
valt met wat zij belijdt, waar haar karakter van
haar belijdenis afhangt, daar gelooven wij, dat
onze Kerk de voortzetting is van de oude Kerk.
die in de 16e eeuw in ons vaderland tot open
baring kwam. Onze Kerk wil niets anders als
leven in gebondenheid aan wat de Kerk hier te
lande eenmaal als haar geloof heeft vertolkt.
Op den strijd onzer ouders zeggen wij heden
ons „amen" en wij zien hun strijd als de vrijma
king der Kerk. Met onze ouders weenen wij om
de breuk die er toen geslagen is tusschen U en
ons en dat toen niet heel de gemeente is vrijge
maakt.
Hier ligt een taak voor U en ons. Het geding
van toen is er nog en wij mogen het niet ont
wijken. Gij zijt er ook zeer nauw bij betrokken.
Daarom wenden wij ons ook tot LI. Wij weten,
dat Gij den kerkstrijd voor 50 jaren anders be
ziet en beoordeelt.
Wat wij noemen de vrijmaking der Kerk,
noemt Gij misschien haar verscheuring wat wij
noemen een daad van gehoorzaamheid aan Gods
Woord, dat qualificeert Gij mogelijk als een daad
van revolutie wat wij noemen de openbaring
van de ware Kerk, dat houdt Gij wellicht voor
den uitweg van de Secte. Zoo staan wij tegen
over elkander en is goed beschouwd het geding
nog in vollen gang. Het gevaar dat wij het twist
geding tusschen U en ons zoo langzamerhand als
een normaal verschijnsel gaan beschouwends van
beide kanten niet denkbeeldig. De menschen ra
ken aan de situatie gewoon en gaan ongemerkt
denken, dat de verdeeldheid van het Lichaam
van Christus zoo bij het Leven hoort. Dat mag
toch niet. Het is trouwens een onvruchtbare
methode, waarbij niemand wint en niemand wijkt.
Wij moeten hier tot de kern der zaak terug
gaan en wel voor Gods Aanschijn. De Doleantie
is een zaak die ons allen raakt, Uw Raad en de
onze, onverschillig of wij h'aar aanvaarden of
verwerpen. Als wij uit de bast van alle bijkom
stigheden de kern, de pit der zaak uitpeilen, dan
staan we voor dit dilemma óf onze ouders heb
ben voor 50 jaar gehoorzaam naar Gods Woord
gehandeld en dan leeft Gij in ongehoorzaamheid,
óf Gij zijt gehoorzaam aan het Woord van God
en dan is daarmede onherroepelijk onze Kerk
gemeenschap geoordeeld.
De alles beslissende vraag, de zeer ernstige
vraag is dus voor U en ons, aan welke zijde is
de gehoorzaamheid. Op deze allesbeheerschende
vraag kan een antwoord worden gegeven en
moet om Gods wil en des gewetens wil een ant
woord gegeven worden. Dit antwoord moet eer
lijk, zuiver, objectief en vrij van alle menschelijk
vernuft zijn.
Daarom verwijzen wij U en onszelf naar Gods
Woord en de drie Formulieren van Eenigheid.
Zij liggen op Uw kansel en op de onze. Wij ver
trouwen, dat ze op Uw kansel evenmin als op
de onze liggen als eerbiedwaardige oudheden, die
slechts dienen om het heden te versieren, maar
dat zij ook voor U de volkomen leer der zalig
heid vertolken.
Welnu op grond van dat Woord van God
en die Formulieren van Eenigheid, meenen wij,
dat de Daad van onze ouders voor 50 jaar een
daad was van gehoorzaamheid aan God. In een
dier geschriften, die op Uw en op onze kansel
liggen, de Ned. Geloofsbelijdenis, lezen wij
Artikel 29
50)
„Ja. Het verbaast mij ook niet, dat Jane hier
niet meer komen zal. Zij durft niet. Ik neem het
haar ook niet kwalijk en zal dat schrijven. Zij
mag niet het gevoel hebben, dat zij van ons ver
laten is. Hier is een briefje van haar. Lees dat
eens. Zij heeft geen vrede met haar besluit."
Arie Goedegebuure las het briefje van Jane.
„Wat heeft dat kind het zwaar", zeide hij.
En dan opeens „Dat blijft niet zoo, moeder."
„Wat bedoel je
„Wel, zij heeft er spijt van. Dat lees je. Zc
houdt het niet vol, wat ik je zeg."
„Wat moeten we nu doen vroeg de boerin.
„Niets, vrouw. Alleen wat je daareven zei.
Schrijven. Ze moet weten, dat met haar meege
leefd wordt. Je weet zelf wel, wat je schrijven
moet."
Ja, dat wist tante Marie wel. Zij kon heel wat
beter met de pen omgaan dan haar man en zette
met gemak haar gedachten op papier.
Nog dienzelfden avond schreef zij een langen
brief, zoo hartelijk mogelijk. Van ook maar eenig
verwijt was geen sprake. Zij schreef, heel goed
te kunnen verklaren, dat Jane voor haar vader
was gezwicht. Of dat goed was, was een tweede.
„De merkteekenen om de ware Kerk te ken-
„nen zijn deze zoo de Kerk de reine zuivere
„predikatie des Evangelies oefent indien zij ge
bruikt de reine bediening der Sacramenten gelijk
„ze Christus ingesteld heeft, zoo de kerkelijke
„tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen".
In Artikel 31 van diezelfde Geloofsbelijdenis
lezen wij, dat de predikanten in de Kerk moeten
zijn „allegader Dienaars van Jezus Christus, des
„eenigen algemeenen Bisschops en des eenigen
„Hoofds der Kerk".
In Artikel 32 van diezelfde belijdenis onzer
Vaderen, hooren wij hen zeggen van de regeer
ders der Kerk „dat zij nochtans zich wel moe-
„ten wachten af te wijken van hetgene ons Chris
tus, onze eenige Meester, geordineerd heeft.
„En daarom verwerpen wij alle menschelijke
„vonden en alle wetten, die men zoude willen
„invoeren om God te dienen en door dezelve de
„consciënties te binden en te dwingen, in wat
„manier het zoude mogen zijn".
In een ander geschrift, de Heidelberger Cate
chismus, die ook op beider kansel ligt, lezen wij
de geloofsuitspraak „Dat wij God in geenerlei
„wijze afbeelden (dus ook niet met onze denk
beelden en beschouwingen) en op geen andere
„wijze vereeren dan Hij in Zijn Woord bevolen
heeft" (Zondag 35).
Het zou ons niet moeilijk vallen meerdere
soortgelijke uitspraken te citeeren uit Gods
Woord en onze belijdenisgeschriften, die ons alle
aanwijzen, hoe men in de Kerk, dat is het Huis
Gods, moet verkeeren.
Op grond van bovengeciteerde uitspraken on
zer belijdenisgeschriften, hebben onze ouders ge
meend voor 50 jaar niet anders te mogen hande
len gelijk zij gedaan hebben. Zij behoeven onze
rechtvaardiging niet. Wat beslissend is, waar het
op aankomt, dat is de vraag of zij getrouw ge
weest zijn aan wat de belijdenis der oude Gere
formeerde Kerk hier was. Wij meenen bij het
licht van Gods Woord en onze belijdenis, dat
wij daarin trouw geweest zijn.
Indien Gij, Kerkeraad der Ned. Herv. Ge
meente, van andere meening zijt en alles ver
oordeelt wat onze ouders toen gedaan hebben,
hun vrijmaking der Kerk ziet als een droeve ver
scheuring, hun daad van gehoorzaamheid ver
werpt als daad van revolutie, hun strijd voor de
openbaring der ware Kerk beschouwt als een
vluchten in de Secte, dan bidden wij U, Kerke
raad der Ned. Herv. Gemeente, die verantwoor
delijk zijt voor de volle ontvouwing en uiteen
zetting van het Woord Gods, draalt dan niet
langer om ons uit het Woord Gods en uit onze
Belijdenis aan te toonen, dat onze ouders en wij
met hen 50 jaar lang gedwaald hebben.
Indien de Doleantie in Uw oogen in strijd met
de waarheid Gods is en een schadelijke onge-
hoorzamen weg, overtuigt ons dan broeders en
leidt ons bij het licht van Gods Woord op den
eenigen waren weg. Wij mogen dit toch van U
vragen. De Schrift wekt ons toch ook op tot
deze dingen. Het is Jacobus, die vermaant
„Broeders indien iemand onder U van de waar-
beid is afgedwaald en iemand hem bekeert, die
„wete, dat degene, die eenen zondaar van de
„dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den
„dood zal behouden en menigte der zonden zal
„bedekken" (Jac. 5:20).
Laten wij met dit woord van Jacobus ook ernst
maken in het twistgeding der Kerk, dat nu tus
schen U en ons reeds 50 jaar duurt. Er is hier
een „dwaling des wegs" inzake de Kerk. Zij is
bij ons of bij U. Wij meenen op grond van Gods
Woord en onze belijdenisuitspraken, door ons
geciteerd, dat de dwaling des wegs er bij U is.
Naar onze diepste overtuiging is Uw Kerk in
ernstig conflict met onze belijdenisgeschriften,
die ook op Uw kansel zijn. Indien Gij van tegen
overgesteld gevoelen zijt, bewijst het dan en
overtuigt ons dan, broeders, uit den Woorde
Gods en uit de Belijdenis.
Wij zijn bereid ten allen tijde voor dat Woord
te buigen. Onze ouders waren bereid voor 50
jaar om de volle erkenning van dat Woord Gods
alles prijs te geven. Wij zijn het heden nog. Wij
willen gaarne ons eigen kerkgebouw, onze eigen
traditie opgeven, als onder ons Gods Woord en
de Belijdenis maar gehandhaafd blijft.
Hoe heerlijk zou het zijn, indien er onder ons
weer zou komen een gemeenschappelijk aanvaar
den van en leven naar Gods Woord en de Be
lijdenis en dat dit leven tot openbaring mocht
komen in een waarachtige eerlijke kerkelijke een
heid. Ons verlangen gaat daarnaar uit. Het kerk
vraagstuk, broeders, wordt niet opgelost door
zwijgend naast elkaar te leven en het twistgeding
onder ons op den achtergrond te dringen. Het
wordt niet opgelost door elkaar uit den weg te
Dat was een vraag, waarover zij nu nog niet
wilde schrijven. Mogelijk kwam dat later wel
eens. Alleen Jane moest bedenken, dat zij
nooit iets tegen haar geweten moest doen. Aan
het slot van het schrijven verzekerde tante, dat
er op „Sursum Corda" voor haar gebeden zou
worden. En zelf moest Jane het gebed niet na
laten. Voor het overige diende er, althans voor-
loopig, niets te geschieden. Wilde Jane schrijven
en Kees als bode fungeeren, tante vond het best.
Meende zij dat niet te kunnen doen, omdat zij
haar vader zou ontstemmen, ook goed. Tante
wist wel, dat de bewoners van „Sursum Corda"
een blijvende plaats in Jane's hart hadden inge
nomen. Zij zou dan niet worden vergeten. En
't was ook mogelijk, dat eenmaal de tijd aanbre
ken zou, dat Jane geregeld komen kon. Hoe, dat
zou vanzelf wel blijken.
Terwijl zij die woorden neerschreef, schouwde
de boerin als het ware in de toekomst.
De mededeelingen van Kees, maar vooral het
veelzeggende briefje van Jane zeiden haar duide
lijk, wat haar man ook had opgemerkthet kan
zoo niet blijven, de tijd komt, dat Jane berouw
heeft van haar besluit en inziethierin kan ik
vader niet gehoorzaam zijn ik mag dat niet. En
dan was haar vonnis geveld. Dan joeg haar eigen
vader haar het erf af. Daarmee-deed Job een zeer
domme daad, maar in zijn kortzichtigheid zou hij
dat niet inzien. Zelfs al zag hij het later in, dan
nog gaf hij niet toe. Daarvoor kende zij hem te
goed.
Des avonds om ongeveer tien uur 's Zater
dags gingen de boeren gemeenlijk wat later naar
bed dan in de week stapte Kees nog even van
gaan of met leuzen te werken. Er kan alleen een
oplossing komen als we elkander eerlijk tegemoet
treden, Gods Woord en de Belijdenis tusschen
ons in leggen en dan vragen wat is Gods Wil.
Wij gevoelen dat er een groote leemte in onze
herdenking van de Doleantie zou zijn, een schul
dig tekort voor den Heere en voor den Koning
der Kerk, indien wij deze dingen niet in Uw
midden zouden neerleggen. Wilt dit adres broe
ders, aanvaarden als een uiting van heimwee naar
herstel van de geslagen breuk.
De wonde is voor 50 jaar geslagen door on
gehoorzaamheid, door ontrouw aan Gods Woord
en de belijdenisgeschriften, die op onze kansels
liggen. Zij kan ook alleen weer geheel genezen
door wegneming van die ongehoorzaamheid en
ontrouw. Wij wenschen niets vurige.rs dan de
openbaring van de eenheid van allen die Jezus
Christus in onverderflijkheid liefhebben. Daaraan
heeft onze verscheurde wereld ook groote be
hoefte. Maar daartoe kan het alleen komen als
onder ons eerst vastgesteld worde, waar de on
gehoorzaamheid en ontrouw gelegen is. Wij on
zerzijds hebben daarover in dit adres ons oordeel
naar we meenen duidelijk gezegd.
Met Gods Woord en de oude belijdenisge
schriften in de hand, kunt Gij dit naar ons ge
voelen eveneens duidelijk en klaar uiteenzetten.
Wij bidden U, broeders, uit liefde voor de Kerk
van Christus, uit liefde voor de waarheid, geeft
ons op de basis van Gods Woord, Uw antwoord.
Wij zijn met de Doleantie óf op den rechten weg
óf dwalenden. De waarheid is in de 16e eeuw te
duur gekocht dan dat een ernstig conflict over
de waarheid in de 20ste eeuw onder ons mag
worden ontweken of doodgezwegen.
Met de bede, dat de Koning der Kerk U door
Zijn Woord en Geest moge regeeren en ons
adres mede moge helpen tot de eenheid van alle
ware Christgeloovigen, verblijven wij met heil
bede,
De Raad der Geref. Kerk te Ijlst.
A. H. OUSSOREN.
TOT DANKBAARHEID GEROEPEN.x) -
II (Slot).
Tenslotte bespreekt Ds. Vreugdenhil uitvoerig
de behandeling van het wetsontwerp in de beide
Kamers der Staten-Generaal en de aanneming
der wet door deze beide lichamen.
Wat is er in de Kamers nog over gedebatteerd!
In de Tweede Kamer ongeveer een week lang,
te beginnen op 23 Augustus 1889 in de Eerste
Kamer drie dagen, van 3 December 1889 af.
Hoe kwamen de oude liberale gevoelens naar
voren bij meerdere Kamerleden Ds. Vr. geeft
verschillende voorbeelden. Bij alle liberalen was
verzet tegen de gedachte, dat de bijzondere scho
len op gronden van recht zouden worden gesub
sidieerd. Men achtte subsidieering niet als
vroeger in strijd met de Grondwet, evenmin
had men veel bezwaar tegen het verleenen van
subsidie aan de bijzondere scholen op grond van
billijkheid en Staatsbelang, maar men wilde geen
rechtsgelijkheid tusschen openbaar en bijzondér
onderwijs.
Ds. Vr. verhaalt, hoe eenerzijds zeer scherpe
uitdrukkingen van liberale zijde werden gehoord
(zoo van den heer Lieftinck, die zeide „...wan
neer men twist gaat steken tusschen kinderen
van hetzelfde volk en daarmede zelfs op een zoo
jeugdig mogelijken leeftijd wil beginnen, dan ben
ik onverzoenlijk" dit was in de Tweede Kamer;
in de eerste Kamer was de heer Kappeyne van
de Coppello, de vroegere minister, die de School
wet van 1878 ontwierp, zeer scherp, toen hij
zeide „Zij, die plachten er zich op te beroemen
kinderen der fiere Geuzen te zijn, zij houden van
hun. wakkere voorvaderen niets over behalve
den bedelnap"), maar ook, hoe anderzijds ver
schillende liberale voormannen een heel ander
geluid lieten hooren.
Waardig en talentvol was Minister Mackay's
verdediging in de beide Kamers. Hij wees op de
noodzakelijkheid van de rijksbijdragen aan hen,
voor wie de overheidsschool niet bruikbaar was
en die wel goed onderwijs voor hun kinderen
nastreefden, maar tegelijkertijd dit onderwijs wil
den geven zóó, dat hun kinderen er niet voor
eeuwig verloren bij zouden gaan
En het resultaat
Op 24 September 1889 stemde de Tweede Ka
mer. Er waren 71 stemmen vóór en 27 tégen
In de Eerste Kamer, waar op 6 December 1889
werd gestemd, waren 31 stemmen vóór en 18
tégen.
de fiets en nam het briefje voor Jane in ont
vangst. Met nog eenige hartelijke woorden van
tante, speciaal voor Jane bestemd.
„U hebt toch niet geschreven, dat Jane van
besluit veranderen moet?" vroeg hij. „Want dan
geef ik het briefje niet af en bezorg ik nooit geen
brieven meer."
Ongemeen heftig klonk zijn stem.
„Wees gerust, Kees. Dat heb ik niet geschre
ven. Dat zou heel dom zijn. Je moogt den brief
gerust lezen, als je mij niet gelooven wilt. Ik heb
alleen gezegd, dat Jane niets tegen haar geweten
moet doen. Als zij het met haar geweten kan
overeen brengen, thuis te blijven en precies te
doen, wat vader zegt, dan moet zij dat doen. En
als zij dat niet kan
„Dan moet zij gaan zeker Hebt u het zóó ge
schreven
„Neen, jongen. Lees den brief maar, als je thuis
bent. Jane moet het zelf uitmaken. Niemand van
ons zal daarop invloed uitoefenen."
„Dan zal zij het ook niet doen", meende Kees
opgelucht.
„Dat weet ik niet, jongen. Jane kan tot andere
gedachten komen. Dat maken wij niet uit. En..."
heel ernstig klonk nu tantes stem. Kees was er
verbaasd van en keek haar, voorzoover dat mo
gelijk was in den avond, zij stonden bij het hek
van die boerderij, onderzoekend aan„en dat
maakt Jane ook niet uit."
„Wie zal dat dan doen vroeg Kees verwon
derd. „De dominé soms
De boerin van „Sursum Corda" lachte stil
voor zich heen.
„Neen, een dominé heeft hierin ook niets te
Hierbij mag bedacht, dat de Eerste Kamer in
meerderheid linksch was en dat in de Tweede
Kamer 16 liberalen vóór de wet stemden.
Op 8 December teekende de Koning de wet
reeds. Het onrecht van 1878 was hiermee voor
een groot deel goed gemaakt.
De eerstelingen mochten zoo binnengehaald
worden van de rijke oogst, die God erop deed
volgen in de geschiedenis van de laatste vijftig
jaar.
Door deze wet was immers naar Ds. Vr.
opmerkt de schoolstrijd in beginsel in ons
voordeel beslist, daar ze aan de bijzondere school
de subsidieering en het begin der vrijmaking gaf.
En naar hetgeen Ds. Vr. aanhaalt van den
liberalen hoogleeraar Prof. Krabbe „met de
schoolwet van 1889 werd de afgod van "de "libe
rale partij de neutrale overheidsschool
verbrijzeld en de eerste stap gezet op den weg
naar de vrije school". If
Is het wonder, dat deze brochure eindigt met
een hoofdstukje „Dankbaarheid en waakzaam
heid", waarin de schrijver nog eens even wijst
op de verhooring der gebeden, die in dit stukje
schoolstrijdgeschiedenis uitkomt en op de bloei
van onze Christelijke scholen van thans en hoe
het tenslotte voor het Christelijk onderwijs werd:
algeheele gelijkstelling (Wet-de Visser, 1920)?
Met de dankbaarheid, waartoe we door den
schrijver dan ook worden aangespoord, waar we
mogen zien op bijna 4500 bijzondere scholen met
bijna 800.000 leerlingen, beide meer dan 60u
van het totaal, moet zich ook voortdurende
waakzaamheid paren.
Strijden, werken, waken en bidden, omdat er
is de antithese, de groote tegenstelling tusschen
het rijk van Satan en Gods Rijk. Deze tegenstel
ling blijft, ook in het onderwijs op de lagere
scholen ook hier moet Gods Koninkrijk alméér
komen.
Den schrijver hartelijk dank voor zijn geschrift,
dat de Christelijke School wil dienen en voor
haar vrijheid en gelijkheid, voor haar behoud en
versterking ons allen mobiliseert.
W. G. F. VAN HERWIJNEN.
Ds. J. B. Vogelaar te Scharendijke, neemt
7 Januari afscheid van zijn gemeente, om 21 Ja
nuari d.a.v. intrede te doen te Hillegersberg-
Terbregge, waarbij Ds -A. J. W. Vogelaar van
Lemelerveld hem bevestigen zal.
De Heer J. L. Schouten Jr. te Arnhem,
theol. cand., zal thans een eventueel beroep in
overweging kunnen nemen. Zijn adres is Van
La wick van Pabstraat 29, Arnehem'telef. 21200.
In 1939 zijn overleden de predikanten
G. J. Wissink, em.-pred. van Zwammerdam,
te Hilversum, 63 jaar W. J. J. Velders te Rot
terdam, 56 jaar F. Wiersma, em.-pred. van
Oosterbierum, te Dokkum, 63 jaar K. Minnema
te Garijp, 56 jaar F. H. van Loon, em.-pred. te
Wolfheze, 54 jaar C. Chr. Karssen te Hattem,
51 jaar N. G. Kerssies, em.-pred. van Wezep,
te Zwolle, 64 jaar G. van Velzen, em.-p5e,ds^an
Middelharnis, 87 jaar J. C. Balhuizen, tq A#gqs-
tinusga, 85 jaar G. van Setten, em.-pred. van
Beekbergen, te Amsterdam, 78 jaarG. Bax,
em.-pred. van Holten, 72 jaar C. H. Ph. Krohne,
em.-pred. van Zoutkamp, te Groningen, 89 jaar
G. Verrij, em.-pred. van Hardenberg, te Zeist,
66 jaar J. Duursema, em.-pred. van Uithuizen,
te Groningen, 92 jaar C. Goote, em.-pred. van
Oud-Beyerland, te 's-Gravenhage, 79 jaar.
In 1939 gingen met emeritaat de predikanten
Dr A. Kuyper te Rotterdam H. Brinkman te
Harmeien Dr W. A. van Es te Leeuwarden
F. H. van Loon te Wolfheze G. Verrij te=-Har-
denberg K. Bakker te Lutten Dr B. Wielenga
te Amsterdam D. Hogenbirk te Charlois Dr J.
van Lonkhuizen te Zierikzee J. D. Heersink te
Oude Pekela E. Schouten te Amersfoort M.
Meyering te DelfzijlH. Meyering te Katwijk
a. d. Rijn H. Ph. Ingwersen te Katwijk aan Zee
en K. v. d. Veen te Maarssen.
De kerk in Finland. In de Utrechtsche
Kerkbode schrijft Dr Kaajan o.a. het volgende
„Finland staat heden meer dan ooit in het mid
delpunt der belangstelling.
„Finland ligt hoog in het Noorden en is groo-
ter dan Nederland en Engeland tezamen. Ge
vindt er moderne verkeerswegen, die u laten ge
nieten van het schoone van Finlands natuur en
voor de beste in Europa niet behoeven onder
te doen.
zeggen. Dat maakt God uit, Kees. Ik zal eerlijk
met je spreken. Wat Jane heeft gedaan, is niet
goed. Dezen eisch van vader had zij niet mogen
inwilligen. En dat weet Jane wel. Ik kan begrij
pen, dat zij gezwicht is. Het is ook hard. Je moet
eigenlijk geloof als een berg hebben, om clan
sterk te staan. Maar het zou toch kunnen gebeu
ren, dat Jane haar verkeerd doen inziet dat God
haar laat voelen je hebt tegen Mijn wil gehan
deld. En als Jane dat inziet, dan keert zij terug,
Kees. Daar is niets aan te doen. Niemand kan
haar dan ook tegenhouden. Want dat is Gods
werk. Menschen blijven daar af. Je vader ook.
Val Jane, als dat gebeurt, het zou kunnen, ik
weet er niets van, val haar dan niet hard. Want
zij kan niet anders dan."
Kees gaf er geen antwoord op, maar stapte met
een kort: „Welterusten, tante", op de fiets* pin
naar huis te peddelen. De redeneering van fkilte
kon hij natuurlijk niet volgen. Zij leek hem ora
keltaal toe. Maar onbewust voelde hij tóch, dat
er wel een waarheid in haar woorden school.
Want Jane was vervelend, naar zijn meening.
Als een levend lijk liep zij door het huis. Nog
aan dien vooravond hadden zij een heel kort ge
sprek gehad en had Jane geklaagd, dat zij nu
geen leven meer had.
Wat moest dat nu worden?
Tante Marie ging naar binnen, waar allen op
de hoogte waren gebracht met het gebeuren op
„Levensstrijd". En het was Arie Goedegebuure,
die in het gebed, dat hij gewoon was, 's avonds
op te zenden,, voor men zich ter ruste begaf,
ditmaal ook Jane voor Gods troon bracht. Wat
kon hij meer en beter doen? (Wordt vervolgd)