FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" KERKNIEUWS. Zij hebben dat gedaan niet uit zucht naar scheurmaking, maar uit innerlijke overtuiging, dat zij niet anders konden. Zij hebben gehandeld uit gehoorzaamheid aan Gods Woord. In ons bezit zijn de brieven, waarin zij den toenmaligen Ker- keraad gesmeekt hebben de Kerk weer in te rich ten naar de oude belijdenis. Eerst toen zij op hun smeekbedes geen gehoor vonden, hebben zij als geloovigen zelf gehandeld in de overtuiging, dat wij Gode meer gehoorzaam moesten zijn dan de menschen. Deze daad viel hun niet gemakkelijk. Immers zij wisten de consequentie daarvan. Zij wisten, dat ze er duur voor moesten betalen en ze heb ben er ook duur voor betaald. Die daad van gehoorzaamheid aan en terugkeer naar de oude belijdenisgeschriften, beteekende voor hen breuk met de traditie breuk met het bestaande, waarin veel liefs en vertrouwds was breuk met een kerkgebouw, waarin ook hun geslacht en zij zelf een plaats hadden breuk met vele vrienden en familie. Zij hebben al dit smartelijke aanvaard omdat zij niet langer ongehoorzaam durfden zijn aan Jezus Christus, den Koning der Kerk, Die in Zijn Woord ons duidelijk onderwijst hoe Hij Zijn Kerk geregeerd wil hebben. De doorbraak van hun gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk, beteekende de geboorte- stonde van onze Kerk. Waar een Kerk staat en valt met wat zij belijdt, waar haar karakter van haar belijdenis afhangt, daar gelooven wij, dat onze Kerk de voortzetting is van de oude Kerk. die in de 16e eeuw in ons vaderland tot open baring kwam. Onze Kerk wil niets anders als leven in gebondenheid aan wat de Kerk hier te lande eenmaal als haar geloof heeft vertolkt. Op den strijd onzer ouders zeggen wij heden ons „amen" en wij zien hun strijd als de vrijma king der Kerk. Met onze ouders weenen wij om de breuk die er toen geslagen is tusschen U en ons en dat toen niet heel de gemeente is vrijge maakt. Hier ligt een taak voor U en ons. Het geding van toen is er nog en wij mogen het niet ont wijken. Gij zijt er ook zeer nauw bij betrokken. Daarom wenden wij ons ook tot LI. Wij weten, dat Gij den kerkstrijd voor 50 jaren anders be ziet en beoordeelt. Wat wij noemen de vrijmaking der Kerk, noemt Gij misschien haar verscheuring wat wij noemen een daad van gehoorzaamheid aan Gods Woord, dat qualificeert Gij mogelijk als een daad van revolutie wat wij noemen de openbaring van de ware Kerk, dat houdt Gij wellicht voor den uitweg van de Secte. Zoo staan wij tegen over elkander en is goed beschouwd het geding nog in vollen gang. Het gevaar dat wij het twist geding tusschen U en ons zoo langzamerhand als een normaal verschijnsel gaan beschouwends van beide kanten niet denkbeeldig. De menschen ra ken aan de situatie gewoon en gaan ongemerkt denken, dat de verdeeldheid van het Lichaam van Christus zoo bij het Leven hoort. Dat mag toch niet. Het is trouwens een onvruchtbare methode, waarbij niemand wint en niemand wijkt. Wij moeten hier tot de kern der zaak terug gaan en wel voor Gods Aanschijn. De Doleantie is een zaak die ons allen raakt, Uw Raad en de onze, onverschillig of wij h'aar aanvaarden of verwerpen. Als wij uit de bast van alle bijkom stigheden de kern, de pit der zaak uitpeilen, dan staan we voor dit dilemma óf onze ouders heb ben voor 50 jaar gehoorzaam naar Gods Woord gehandeld en dan leeft Gij in ongehoorzaamheid, óf Gij zijt gehoorzaam aan het Woord van God en dan is daarmede onherroepelijk onze Kerk gemeenschap geoordeeld. De alles beslissende vraag, de zeer ernstige vraag is dus voor U en ons, aan welke zijde is de gehoorzaamheid. Op deze allesbeheerschende vraag kan een antwoord worden gegeven en moet om Gods wil en des gewetens wil een ant woord gegeven worden. Dit antwoord moet eer lijk, zuiver, objectief en vrij van alle menschelijk vernuft zijn. Daarom verwijzen wij U en onszelf naar Gods Woord en de drie Formulieren van Eenigheid. Zij liggen op Uw kansel en op de onze. Wij ver trouwen, dat ze op Uw kansel evenmin als op de onze liggen als eerbiedwaardige oudheden, die slechts dienen om het heden te versieren, maar dat zij ook voor U de volkomen leer der zalig heid vertolken. Welnu op grond van dat Woord van God en die Formulieren van Eenigheid, meenen wij, dat de Daad van onze ouders voor 50 jaar een daad was van gehoorzaamheid aan God. In een dier geschriften, die op Uw en op onze kansel liggen, de Ned. Geloofsbelijdenis, lezen wij Artikel 29 50) „Ja. Het verbaast mij ook niet, dat Jane hier niet meer komen zal. Zij durft niet. Ik neem het haar ook niet kwalijk en zal dat schrijven. Zij mag niet het gevoel hebben, dat zij van ons ver laten is. Hier is een briefje van haar. Lees dat eens. Zij heeft geen vrede met haar besluit." Arie Goedegebuure las het briefje van Jane. „Wat heeft dat kind het zwaar", zeide hij. En dan opeens „Dat blijft niet zoo, moeder." „Wat bedoel je „Wel, zij heeft er spijt van. Dat lees je. Zc houdt het niet vol, wat ik je zeg." „Wat moeten we nu doen vroeg de boerin. „Niets, vrouw. Alleen wat je daareven zei. Schrijven. Ze moet weten, dat met haar meege leefd wordt. Je weet zelf wel, wat je schrijven moet." Ja, dat wist tante Marie wel. Zij kon heel wat beter met de pen omgaan dan haar man en zette met gemak haar gedachten op papier. Nog dienzelfden avond schreef zij een langen brief, zoo hartelijk mogelijk. Van ook maar eenig verwijt was geen sprake. Zij schreef, heel goed te kunnen verklaren, dat Jane voor haar vader was gezwicht. Of dat goed was, was een tweede. „De merkteekenen om de ware Kerk te ken- „nen zijn deze zoo de Kerk de reine zuivere „predikatie des Evangelies oefent indien zij ge bruikt de reine bediening der Sacramenten gelijk „ze Christus ingesteld heeft, zoo de kerkelijke „tucht gebruikt wordt om de zonden te straffen". In Artikel 31 van diezelfde Geloofsbelijdenis lezen wij, dat de predikanten in de Kerk moeten zijn „allegader Dienaars van Jezus Christus, des „eenigen algemeenen Bisschops en des eenigen „Hoofds der Kerk". In Artikel 32 van diezelfde belijdenis onzer Vaderen, hooren wij hen zeggen van de regeer ders der Kerk „dat zij nochtans zich wel moe- „ten wachten af te wijken van hetgene ons Chris tus, onze eenige Meester, geordineerd heeft. „En daarom verwerpen wij alle menschelijke „vonden en alle wetten, die men zoude willen „invoeren om God te dienen en door dezelve de „consciënties te binden en te dwingen, in wat „manier het zoude mogen zijn". In een ander geschrift, de Heidelberger Cate chismus, die ook op beider kansel ligt, lezen wij de geloofsuitspraak „Dat wij God in geenerlei „wijze afbeelden (dus ook niet met onze denk beelden en beschouwingen) en op geen andere „wijze vereeren dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft" (Zondag 35). Het zou ons niet moeilijk vallen meerdere soortgelijke uitspraken te citeeren uit Gods Woord en onze belijdenisgeschriften, die ons alle aanwijzen, hoe men in de Kerk, dat is het Huis Gods, moet verkeeren. Op grond van bovengeciteerde uitspraken on zer belijdenisgeschriften, hebben onze ouders ge meend voor 50 jaar niet anders te mogen hande len gelijk zij gedaan hebben. Zij behoeven onze rechtvaardiging niet. Wat beslissend is, waar het op aankomt, dat is de vraag of zij getrouw ge weest zijn aan wat de belijdenis der oude Gere formeerde Kerk hier was. Wij meenen bij het licht van Gods Woord en onze belijdenis, dat wij daarin trouw geweest zijn. Indien Gij, Kerkeraad der Ned. Herv. Ge meente, van andere meening zijt en alles ver oordeelt wat onze ouders toen gedaan hebben, hun vrijmaking der Kerk ziet als een droeve ver scheuring, hun daad van gehoorzaamheid ver werpt als daad van revolutie, hun strijd voor de openbaring der ware Kerk beschouwt als een vluchten in de Secte, dan bidden wij U, Kerke raad der Ned. Herv. Gemeente, die verantwoor delijk zijt voor de volle ontvouwing en uiteen zetting van het Woord Gods, draalt dan niet langer om ons uit het Woord Gods en uit onze Belijdenis aan te toonen, dat onze ouders en wij met hen 50 jaar lang gedwaald hebben. Indien de Doleantie in Uw oogen in strijd met de waarheid Gods is en een schadelijke onge- hoorzamen weg, overtuigt ons dan broeders en leidt ons bij het licht van Gods Woord op den eenigen waren weg. Wij mogen dit toch van U vragen. De Schrift wekt ons toch ook op tot deze dingen. Het is Jacobus, die vermaant „Broeders indien iemand onder U van de waar- beid is afgedwaald en iemand hem bekeert, die „wete, dat degene, die eenen zondaar van de „dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den „dood zal behouden en menigte der zonden zal „bedekken" (Jac. 5:20). Laten wij met dit woord van Jacobus ook ernst maken in het twistgeding der Kerk, dat nu tus schen U en ons reeds 50 jaar duurt. Er is hier een „dwaling des wegs" inzake de Kerk. Zij is bij ons of bij U. Wij meenen op grond van Gods Woord en onze belijdenisuitspraken, door ons geciteerd, dat de dwaling des wegs er bij U is. Naar onze diepste overtuiging is Uw Kerk in ernstig conflict met onze belijdenisgeschriften, die ook op Uw kansel zijn. Indien Gij van tegen overgesteld gevoelen zijt, bewijst het dan en overtuigt ons dan, broeders, uit den Woorde Gods en uit de Belijdenis. Wij zijn bereid ten allen tijde voor dat Woord te buigen. Onze ouders waren bereid voor 50 jaar om de volle erkenning van dat Woord Gods alles prijs te geven. Wij zijn het heden nog. Wij willen gaarne ons eigen kerkgebouw, onze eigen traditie opgeven, als onder ons Gods Woord en de Belijdenis maar gehandhaafd blijft. Hoe heerlijk zou het zijn, indien er onder ons weer zou komen een gemeenschappelijk aanvaar den van en leven naar Gods Woord en de Be lijdenis en dat dit leven tot openbaring mocht komen in een waarachtige eerlijke kerkelijke een heid. Ons verlangen gaat daarnaar uit. Het kerk vraagstuk, broeders, wordt niet opgelost door zwijgend naast elkaar te leven en het twistgeding onder ons op den achtergrond te dringen. Het wordt niet opgelost door elkaar uit den weg te Dat was een vraag, waarover zij nu nog niet wilde schrijven. Mogelijk kwam dat later wel eens. Alleen Jane moest bedenken, dat zij nooit iets tegen haar geweten moest doen. Aan het slot van het schrijven verzekerde tante, dat er op „Sursum Corda" voor haar gebeden zou worden. En zelf moest Jane het gebed niet na laten. Voor het overige diende er, althans voor- loopig, niets te geschieden. Wilde Jane schrijven en Kees als bode fungeeren, tante vond het best. Meende zij dat niet te kunnen doen, omdat zij haar vader zou ontstemmen, ook goed. Tante wist wel, dat de bewoners van „Sursum Corda" een blijvende plaats in Jane's hart hadden inge nomen. Zij zou dan niet worden vergeten. En 't was ook mogelijk, dat eenmaal de tijd aanbre ken zou, dat Jane geregeld komen kon. Hoe, dat zou vanzelf wel blijken. Terwijl zij die woorden neerschreef, schouwde de boerin als het ware in de toekomst. De mededeelingen van Kees, maar vooral het veelzeggende briefje van Jane zeiden haar duide lijk, wat haar man ook had opgemerkthet kan zoo niet blijven, de tijd komt, dat Jane berouw heeft van haar besluit en inziethierin kan ik vader niet gehoorzaam zijn ik mag dat niet. En dan was haar vonnis geveld. Dan joeg haar eigen vader haar het erf af. Daarmee-deed Job een zeer domme daad, maar in zijn kortzichtigheid zou hij dat niet inzien. Zelfs al zag hij het later in, dan nog gaf hij niet toe. Daarvoor kende zij hem te goed. Des avonds om ongeveer tien uur 's Zater dags gingen de boeren gemeenlijk wat later naar bed dan in de week stapte Kees nog even van gaan of met leuzen te werken. Er kan alleen een oplossing komen als we elkander eerlijk tegemoet treden, Gods Woord en de Belijdenis tusschen ons in leggen en dan vragen wat is Gods Wil. Wij gevoelen dat er een groote leemte in onze herdenking van de Doleantie zou zijn, een schul dig tekort voor den Heere en voor den Koning der Kerk, indien wij deze dingen niet in Uw midden zouden neerleggen. Wilt dit adres broe ders, aanvaarden als een uiting van heimwee naar herstel van de geslagen breuk. De wonde is voor 50 jaar geslagen door on gehoorzaamheid, door ontrouw aan Gods Woord en de belijdenisgeschriften, die op onze kansels liggen. Zij kan ook alleen weer geheel genezen door wegneming van die ongehoorzaamheid en ontrouw. Wij wenschen niets vurige.rs dan de openbaring van de eenheid van allen die Jezus Christus in onverderflijkheid liefhebben. Daaraan heeft onze verscheurde wereld ook groote be hoefte. Maar daartoe kan het alleen komen als onder ons eerst vastgesteld worde, waar de on gehoorzaamheid en ontrouw gelegen is. Wij on zerzijds hebben daarover in dit adres ons oordeel naar we meenen duidelijk gezegd. Met Gods Woord en de oude belijdenisge schriften in de hand, kunt Gij dit naar ons ge voelen eveneens duidelijk en klaar uiteenzetten. Wij bidden U, broeders, uit liefde voor de Kerk van Christus, uit liefde voor de waarheid, geeft ons op de basis van Gods Woord, Uw antwoord. Wij zijn met de Doleantie óf op den rechten weg óf dwalenden. De waarheid is in de 16e eeuw te duur gekocht dan dat een ernstig conflict over de waarheid in de 20ste eeuw onder ons mag worden ontweken of doodgezwegen. Met de bede, dat de Koning der Kerk U door Zijn Woord en Geest moge regeeren en ons adres mede moge helpen tot de eenheid van alle ware Christgeloovigen, verblijven wij met heil bede, De Raad der Geref. Kerk te Ijlst. A. H. OUSSOREN. TOT DANKBAARHEID GEROEPEN.x) - II (Slot). Tenslotte bespreekt Ds. Vreugdenhil uitvoerig de behandeling van het wetsontwerp in de beide Kamers der Staten-Generaal en de aanneming der wet door deze beide lichamen. Wat is er in de Kamers nog over gedebatteerd! In de Tweede Kamer ongeveer een week lang, te beginnen op 23 Augustus 1889 in de Eerste Kamer drie dagen, van 3 December 1889 af. Hoe kwamen de oude liberale gevoelens naar voren bij meerdere Kamerleden Ds. Vr. geeft verschillende voorbeelden. Bij alle liberalen was verzet tegen de gedachte, dat de bijzondere scho len op gronden van recht zouden worden gesub sidieerd. Men achtte subsidieering niet als vroeger in strijd met de Grondwet, evenmin had men veel bezwaar tegen het verleenen van subsidie aan de bijzondere scholen op grond van billijkheid en Staatsbelang, maar men wilde geen rechtsgelijkheid tusschen openbaar en bijzondér onderwijs. Ds. Vr. verhaalt, hoe eenerzijds zeer scherpe uitdrukkingen van liberale zijde werden gehoord (zoo van den heer Lieftinck, die zeide „...wan neer men twist gaat steken tusschen kinderen van hetzelfde volk en daarmede zelfs op een zoo jeugdig mogelijken leeftijd wil beginnen, dan ben ik onverzoenlijk" dit was in de Tweede Kamer; in de eerste Kamer was de heer Kappeyne van de Coppello, de vroegere minister, die de School wet van 1878 ontwierp, zeer scherp, toen hij zeide „Zij, die plachten er zich op te beroemen kinderen der fiere Geuzen te zijn, zij houden van hun. wakkere voorvaderen niets over behalve den bedelnap"), maar ook, hoe anderzijds ver schillende liberale voormannen een heel ander geluid lieten hooren. Waardig en talentvol was Minister Mackay's verdediging in de beide Kamers. Hij wees op de noodzakelijkheid van de rijksbijdragen aan hen, voor wie de overheidsschool niet bruikbaar was en die wel goed onderwijs voor hun kinderen nastreefden, maar tegelijkertijd dit onderwijs wil den geven zóó, dat hun kinderen er niet voor eeuwig verloren bij zouden gaan En het resultaat Op 24 September 1889 stemde de Tweede Ka mer. Er waren 71 stemmen vóór en 27 tégen In de Eerste Kamer, waar op 6 December 1889 werd gestemd, waren 31 stemmen vóór en 18 tégen. de fiets en nam het briefje voor Jane in ont vangst. Met nog eenige hartelijke woorden van tante, speciaal voor Jane bestemd. „U hebt toch niet geschreven, dat Jane van besluit veranderen moet?" vroeg hij. „Want dan geef ik het briefje niet af en bezorg ik nooit geen brieven meer." Ongemeen heftig klonk zijn stem. „Wees gerust, Kees. Dat heb ik niet geschre ven. Dat zou heel dom zijn. Je moogt den brief gerust lezen, als je mij niet gelooven wilt. Ik heb alleen gezegd, dat Jane niets tegen haar geweten moet doen. Als zij het met haar geweten kan overeen brengen, thuis te blijven en precies te doen, wat vader zegt, dan moet zij dat doen. En als zij dat niet kan „Dan moet zij gaan zeker Hebt u het zóó ge schreven „Neen, jongen. Lees den brief maar, als je thuis bent. Jane moet het zelf uitmaken. Niemand van ons zal daarop invloed uitoefenen." „Dan zal zij het ook niet doen", meende Kees opgelucht. „Dat weet ik niet, jongen. Jane kan tot andere gedachten komen. Dat maken wij niet uit. En..." heel ernstig klonk nu tantes stem. Kees was er verbaasd van en keek haar, voorzoover dat mo gelijk was in den avond, zij stonden bij het hek van die boerderij, onderzoekend aan„en dat maakt Jane ook niet uit." „Wie zal dat dan doen vroeg Kees verwon derd. „De dominé soms De boerin van „Sursum Corda" lachte stil voor zich heen. „Neen, een dominé heeft hierin ook niets te Hierbij mag bedacht, dat de Eerste Kamer in meerderheid linksch was en dat in de Tweede Kamer 16 liberalen vóór de wet stemden. Op 8 December teekende de Koning de wet reeds. Het onrecht van 1878 was hiermee voor een groot deel goed gemaakt. De eerstelingen mochten zoo binnengehaald worden van de rijke oogst, die God erop deed volgen in de geschiedenis van de laatste vijftig jaar. Door deze wet was immers naar Ds. Vr. opmerkt de schoolstrijd in beginsel in ons voordeel beslist, daar ze aan de bijzondere school de subsidieering en het begin der vrijmaking gaf. En naar hetgeen Ds. Vr. aanhaalt van den liberalen hoogleeraar Prof. Krabbe „met de schoolwet van 1889 werd de afgod van "de "libe rale partij de neutrale overheidsschool verbrijzeld en de eerste stap gezet op den weg naar de vrije school". If Is het wonder, dat deze brochure eindigt met een hoofdstukje „Dankbaarheid en waakzaam heid", waarin de schrijver nog eens even wijst op de verhooring der gebeden, die in dit stukje schoolstrijdgeschiedenis uitkomt en op de bloei van onze Christelijke scholen van thans en hoe het tenslotte voor het Christelijk onderwijs werd: algeheele gelijkstelling (Wet-de Visser, 1920)? Met de dankbaarheid, waartoe we door den schrijver dan ook worden aangespoord, waar we mogen zien op bijna 4500 bijzondere scholen met bijna 800.000 leerlingen, beide meer dan 60u van het totaal, moet zich ook voortdurende waakzaamheid paren. Strijden, werken, waken en bidden, omdat er is de antithese, de groote tegenstelling tusschen het rijk van Satan en Gods Rijk. Deze tegenstel ling blijft, ook in het onderwijs op de lagere scholen ook hier moet Gods Koninkrijk alméér komen. Den schrijver hartelijk dank voor zijn geschrift, dat de Christelijke School wil dienen en voor haar vrijheid en gelijkheid, voor haar behoud en versterking ons allen mobiliseert. W. G. F. VAN HERWIJNEN. Ds. J. B. Vogelaar te Scharendijke, neemt 7 Januari afscheid van zijn gemeente, om 21 Ja nuari d.a.v. intrede te doen te Hillegersberg- Terbregge, waarbij Ds -A. J. W. Vogelaar van Lemelerveld hem bevestigen zal. De Heer J. L. Schouten Jr. te Arnhem, theol. cand., zal thans een eventueel beroep in overweging kunnen nemen. Zijn adres is Van La wick van Pabstraat 29, Arnehem'telef. 21200. In 1939 zijn overleden de predikanten G. J. Wissink, em.-pred. van Zwammerdam, te Hilversum, 63 jaar W. J. J. Velders te Rot terdam, 56 jaar F. Wiersma, em.-pred. van Oosterbierum, te Dokkum, 63 jaar K. Minnema te Garijp, 56 jaar F. H. van Loon, em.-pred. te Wolfheze, 54 jaar C. Chr. Karssen te Hattem, 51 jaar N. G. Kerssies, em.-pred. van Wezep, te Zwolle, 64 jaar G. van Velzen, em.-p5e,ds^an Middelharnis, 87 jaar J. C. Balhuizen, tq A#gqs- tinusga, 85 jaar G. van Setten, em.-pred. van Beekbergen, te Amsterdam, 78 jaarG. Bax, em.-pred. van Holten, 72 jaar C. H. Ph. Krohne, em.-pred. van Zoutkamp, te Groningen, 89 jaar G. Verrij, em.-pred. van Hardenberg, te Zeist, 66 jaar J. Duursema, em.-pred. van Uithuizen, te Groningen, 92 jaar C. Goote, em.-pred. van Oud-Beyerland, te 's-Gravenhage, 79 jaar. In 1939 gingen met emeritaat de predikanten Dr A. Kuyper te Rotterdam H. Brinkman te Harmeien Dr W. A. van Es te Leeuwarden F. H. van Loon te Wolfheze G. Verrij te=-Har- denberg K. Bakker te Lutten Dr B. Wielenga te Amsterdam D. Hogenbirk te Charlois Dr J. van Lonkhuizen te Zierikzee J. D. Heersink te Oude Pekela E. Schouten te Amersfoort M. Meyering te DelfzijlH. Meyering te Katwijk a. d. Rijn H. Ph. Ingwersen te Katwijk aan Zee en K. v. d. Veen te Maarssen. De kerk in Finland. In de Utrechtsche Kerkbode schrijft Dr Kaajan o.a. het volgende „Finland staat heden meer dan ooit in het mid delpunt der belangstelling. „Finland ligt hoog in het Noorden en is groo- ter dan Nederland en Engeland tezamen. Ge vindt er moderne verkeerswegen, die u laten ge nieten van het schoone van Finlands natuur en voor de beste in Europa niet behoeven onder te doen. zeggen. Dat maakt God uit, Kees. Ik zal eerlijk met je spreken. Wat Jane heeft gedaan, is niet goed. Dezen eisch van vader had zij niet mogen inwilligen. En dat weet Jane wel. Ik kan begrij pen, dat zij gezwicht is. Het is ook hard. Je moet eigenlijk geloof als een berg hebben, om clan sterk te staan. Maar het zou toch kunnen gebeu ren, dat Jane haar verkeerd doen inziet dat God haar laat voelen je hebt tegen Mijn wil gehan deld. En als Jane dat inziet, dan keert zij terug, Kees. Daar is niets aan te doen. Niemand kan haar dan ook tegenhouden. Want dat is Gods werk. Menschen blijven daar af. Je vader ook. Val Jane, als dat gebeurt, het zou kunnen, ik weet er niets van, val haar dan niet hard. Want zij kan niet anders dan." Kees gaf er geen antwoord op, maar stapte met een kort: „Welterusten, tante", op de fiets* pin naar huis te peddelen. De redeneering van fkilte kon hij natuurlijk niet volgen. Zij leek hem ora keltaal toe. Maar onbewust voelde hij tóch, dat er wel een waarheid in haar woorden school. Want Jane was vervelend, naar zijn meening. Als een levend lijk liep zij door het huis. Nog aan dien vooravond hadden zij een heel kort ge sprek gehad en had Jane geklaagd, dat zij nu geen leven meer had. Wat moest dat nu worden? Tante Marie ging naar binnen, waar allen op de hoogte waren gebracht met het gebeuren op „Levensstrijd". En het was Arie Goedegebuure, die in het gebed, dat hij gewoon was, 's avonds op te zenden,, voor men zich ter ruste begaf, ditmaal ook Jane voor Gods troon bracht. Wat kon hij meer en beter doen? (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2