No. 52
Vrijdag 29 December 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds, A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven PrediÜ^eurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Fó
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GAAN IN VREDE.
Nu Iaat Gij, Heere, Uw dienstknecht
gaan in vrede, naar Uw Woord. Want
mijn oogen hebben Uw zaligheid gezien.
Lucas 2 29 en 30.
Waarachtig Kerstfeest vieren beteekent ook
ons waarmaken de vergankelijkheid van ons le
ven hier op aarde. En de Oudejaarsavond kan
alleen dan gezegend voor ons zijn, als wij hei
oog geslagen hebben op het Kindeke in de kribbe.
Wij hebben in het korte jaar, hoe kort het
dan ook was, toch weer zooveel gezien. Het jaar
is voorbij, eer wij er aan denken en toch, wat
is er veel beleefd, gezien, gelachen en geschreid.
Als wij nu ook maar Jezus gezien hebben Als
wij nu ook maar geschreid hebben over de zon
den en de zondigheid van ons hart en ons ver
heugd hebben, omdat wij, duidelijker en inniger
misschien dan tevoren, het Kindeke hebben aan
schouwd.
Het Kerstfeest predikt ons ook hebben we
er naar geluisterd hoe zwak en vergankelijk
ons leven is door de zonde. En de Oudejaars
avond zullen wij luisteren zegt ons weer.
dat Hij, de Christus, de Zoon Gods, dezelfde is,
gisteren en heden en in der eeuwigheid. Wie op
den Kerstdag alleen zingt, zonder ook te klagen,
nadert bedenkelijk de grens der wereld, die er
wat van maakt, zonder in te keeren tot zichzelf.
En wie op den avond van het Oudejaar alleen
zucht en klaagt, zonder ook te zingen van Gods
goedertierenheden, die in Christus Jezus vast en
zeker zijn, heeft het Licht der lichten niet gezien.
Simeon's Kerstdag is ook zijn levensavond.
Voor hem vallen beide samen. Zijn oogen heb
ben gezien en zijn oogen sluiten zich. Zijn
handen hebben getast en zijn handen ontspan
nen zich. Zijn hart heeft gedankt en zijn hart
breekt. Hij heeft aanschouwd en hij legt zich
neer om te sterven. Nu kan hij sterven nu wil
hij sterven nu zal hij ook sterven.
Gelukkige SimeonBij den Onvergankelijke
belijdt hij zijn eigen vergankelijkheid en gaat in
de eeuwige vreugde in.
Benijdenswaardige SimeonHeerlijk om zóó
te kunnen gaan in vrede. Christus is geboren
hij gaat sterven. Christus is gekomen hij gaat
heen. Christus is het Licht nu mag over hem
de doodschaduw komen. In dat licht ziet hij het
licht.
Straks zitten wij op den laatsten avond van
het jaar in intiemen kring bijeen. Ontroering is
in onze harten. Misschien missen wij in ons mid
den, die wij zoo zielsgraag hadden behouden.
En het feit, dat wij bewust weer een groote
schrede ons dichter weten bij het graf, gaat aan
ons niet voorbij, maar grift zich diep in ons den
ken.
Nu zien wij achterom ieder voor zichzelf. De
ure dwingt ons er toe. Omzien naar wat voorbij
ging, doen wij nu gewillig of onwillig, maar we
doen het.
Heel dicht bij, een paar dagen pas geleden,
zien wij achter ons liggen het feest van Christus
geboorte. Zien wij dat als een der groote, der
bizonder belangrijke dingen Zien wij er naar,
omdat wij „gezien" hebben Of gaat ons oog
gemakkelijk aan die dagen voorbij, en blijft het
staren op andere dagen en dingen, die ons in
teressanter voorkomen Die kans is groot, want
aardsch is ons hart nog in hooge mate. En het
vergankelijke wordt door ons zoo licht hoog in
waarde getaxeerd. De rijke dwaas is geen vreem
deling voor ons helaas niet
De Oudejaarsavond bepaalt ons bij het kort
stondige van onze levensjaren. Wij zijn er althans
diep van overtuigd tenzij wij zelfs dan nog
schertsen met wat zich heel ernstig aan ons op
dringt. Weer een jaar ging voorbij. Zullen er
nog vele volgen Dat weet God alleen. Onze
tijden zijn in Zijn hand. Maar wij moeten er toch
in elk geval mee rekenen, dat het onze laatste
Oudejaarsavond zou kunnen zijn. Wat Simeon
wist, moeten wij als heel wel mogelijk beschou
wen.
Maar dan dringt zich ook de vraag met on
weerstaanbare kracht aan ons op, of wij kunnen
gaan in vredé. Dat beteekent niet alleen, zelfs
niet in de eerste plaats, of wij geen onbetaalde
schulden op aarde zouden achterlaten of er
geen breuk of verwijdering ongeheeld zou blijven
bestaan. Gaan in vrede is dan alleen mogelijk, als
de onbetaalde schuld voor God betaald is als de
door de zonde diep geslagen breuk of verwijde
ring van God genezen is.
Maar zulk gaan in vrede is ondenkbaar, als
onze oogen niet gezien hebben het Kindeke Jezus,
den Zaligmaker, der wereld hoogst verlangen,
des sterveüngs zaligst goed.
Kruiningen. J. KOOLSTRA.
DONKERHEID EN LICHT.
We vierden ons Kerstfeest nog in vrede.
Terwijl rondom ons de oorlogsbrand woedt,
bleven de verschrikkingen van den oorlog ons
nog gespaard.
De moeiten en zorgen en lasten, die in dezen
oorlogstijd ook ons drukken en benauwen, mo
gen ons het oog niet doen sluiten voor het groote
voorrecht, dat ons daarin geschonken werd.
Hoe vermaant Ps. 103 vergeet nooit één van
Gods weldadigheden, vergeet ze niet, 't is God,
die ze u bewees*
En de weldaden Gods zijn dan over ons nog
zoo heel veel en zoo heel groot.
Zwaar zijn de lasten, die drukken op hen, die
huis en hof, vrouw en kind en huisgezin moesten
verlaten om ver van hun dierbaren te vertoeven
soms op eenzame posten. Zwaar is dat alles ook
voor hun vrouwen en kinderen en ouders.
Maar het is toch nog heel wat anders dan aan
het front te staan, waar van alle kanten de dood
grijnst en vanwaar duizendtallen nooit meer tot
hun vrouwen en kinderen en ouders terugkeeren.
Zwaar is de druk, waaronder heel het leven
gebukt gaat door de ontwrichting van de maat
schappij, door de al maar grooter wordende of
fers, die van ons volk gevraagd worden om
onder den zegen Gods den oorlog nog van
onze erve te weren, en zou het noodig wor
den ons land te verdedigen.
Maar wat zijn die lasten, hoe groot ook en hoe
benauwend, vergeleken bij de ellende en het on
zegbare leed, gevonden bij zoovele volken, voor
wie de oorlog schrikkelijke werkelijkheid werd.
Wat een lot trof het verwoeste Polen.
Als we maar willen zien en we moeten dat
willen zijn de weldaden over ons nog vele
en groot.
God heeft tot nu toe Zijn machtige hand be
schermend over ons volk willen uitgebreid hou
den, opdat het groote kwaad ons nog niet ge
naken zou.
God legt ook op ons volk nu zware lasten,
maar Hij liet ons nog den vrede en zoo ook de
vrijheid. De vrijheid om God te dienen naar Zijn
Woord de vrijheid, zoodat onze kinderen nog
niet geroofd werden door een staat, die ze wil
opvoeden voor den afgod-staat, maar wij ze nog
mogen bezitten als onze kinderen en als Gods
kinderen, die we mogen opvoeden in de vrees
van Zijn Naam, Hem ter eere en hun tot heil.
En als God ons nog den vrede wilde bewaren,
was het niet omdat ons volk Hem geen redenen
zou gegeven hebben tot toorn dan was het niet
omdat hier een volk zou wonen, dat, althans in
z'n groote meerderheid, Hem zou dienen en ver
heerlijken, in Zijn wegen wandelen en bij Hem
zou schuilen.
't Is niet zóó, dat in deze tijden van druk en
benauwing, allerwege de kerken vol zijn en te
klein worden omdat zij, die afweken, den weg
naar de kerk weer terugvonden. Het is zóó, dat
op vele plaatsen moet geklaagd, dat het kerk
bezoek minder wordt.
't Is niet zóó, dat bij de minderheid van ons
volk, bij hen, die nog aan de kerk vasthouden en
die daarin ook nog den Heere zoeken, er is een
staan in de kracht van het geloof, er is een zoe
ken van «de kerk in groote trouw, er is een ijveren
voor den naam en de zaak des Heeren, een strij
den tegen de zonde op alle gebied. Zelfs zijn ei-
Gereformeerde Kerken, waar de klacht moet ge
uit, dat het kerkbezoek niet is wat het moest zijn
en dat met name de tweede kerkdienst door o
zoovelen wordt verzuimd.
Zou dat dan den Heere niet moeten bedroe
ven Zou dat Hem geen redenen kunnen geven
om Zijn beschermende hand terug te trekken en
ook ons volk over te geven aan de verwoesting
Maar God heeft dat in Zijn groote lankmoe
digheid en groote genade over ons, nog niet ge
daan.
We mochten ons Kerstfeest nog vieren in een
land van vrede en ons betaamt het den Heere
voor die groote weldaad ootmoedig te loven en
te prijzen.
Maar het is ook waar, dat we Kerstfeest en
Jaarwisseling beleefden en beleven in oorlogstijd.
De vrede, waarin wij ons nog mogen verheu
gen, mag ons geen reden zijn om ons over te
geven aan onbedachtzame vreugde, en het oog te
sluiten voor de groote benauwing temidden waar
van we leven.
Hoe benauwend zijn de schrikkelijke dingen, die
er gebeuren op zee en aan de punten tusschen
Maginot- en Siegfriedline en niet het minst in
den strijd van het kleine Finland tegen het reus
achtige Rusland.
Hoe benauwend, dat daar duizenden, ja tien
duizenden menschen in den dood gedreven wor
den en in wat een vreeselijken dood Hoe be
nauwend te denken aan die vrouwen en kinderen
en ouders, die hun mannen en vaders en kinde
ren, niet meer terugzien. Hoe benauwend het on
zegbaar leed voor hen, die nog aan den dood ont
kwamen, maar als in een hel verkeeren.
En wat bij dat alles bovenal benauwt is de
macht van de leugen, die de menschen gevangen
houdt in waandenkbeelden. Zonder die leugen
macht zou het toch nog wel heel anders zijn in
de wereld. We kunnen het ons niet anders voor
stellen dan dat, als de menschen de volkeren de
waarheid maar wisten, de vrede zou moeten te
rugkeeren, nu die te onzaliger ure verbroken
werd.
Of is het niet een dwaze leugen, dat het kleine
Finland het groote Rusland bedreigen zou Is
het metterdaad zóó, dat Engeland en Frankrijk
aan het Duitsche volk niet een plaats zouden
gunnen en dat zouden zoeken te vernietigen
Wij weten wel beter. Telkens roepen we uit
mochten toch de oogen eens opengaan voor de
waarheid en de werkelijkheid Kwam er toch
eens een verstaan van elkander We hopen daar
nog op maar met vrees, als we zien, hoe mach
tig de leugen heerscht.
En dan moeten we wel denken aan wat Jezus
zei van den duivel, dat hij is een menschenmoor-
denaar van den beginne, dat hij een leugenaar is
en de vader der leugen (Joh. 8 44).
Daarin ligt de verklaring van de verbijsterende
en benauwende dingen, die we beleven, 't Is van
den duivel, dat de menschen bewogen worden
door eerzucht en machtswellust tot dat overgeven
aan vernieling van zoovele menschenlevens. 't Is
van den duivel, dat millioenen tegelijk zich laten
misleiden door de leugen.
Daarom ligt er nog geen troost in de over
legging, dat die of die menschen, die we houden
voor de voornaamste aanstichters van de ellende
eens zouden wegvallen. Dan blijft nog de duivel,
die de hoofdschuldige is, die de menschenmoor-
denaar is en de vader der leugen.
Dan is er een andere troost noodig om in deze
groote benauwing, en in deze groote duisternis
nog licht te bronnen en blijdschap.
En van dat licht en van die troost spreekt
nu het Kerstfeest.
Al die benauwing spreekt van de oordeelen,
die God over de wereld brengt. Maar als we
temidden van die oordeelen ook nog het Kerst
feest mochten vieren, toont de Heere daarin ook
nog Zijn ontferming.
Toen God over Zijn volk Israël het oordeel
bracht, overheerscht als het was door het Ro-
meinsche rijk, zond Hij Zijn Zoon in de wereld
om de wereld te behouden. En straks gaat Gods
Zoon zelf prediken de tijd is vervuld en het
Koninkrijk Gods nabij gekomen bekeert u en
gelooft het Evangelie (Marcus 1 14, 15).
En temidden van de oordeelen nu gaat nog die
prediking uit en verkondigt, dat God geen lusc
heeft aan den dood des zondaars, maar daarin,
dat die zondaar zich bekeere en leve. Nog wordt
geprediktgeloof in den Heere Jezus Christus
en gij zult zalig worden.
In dat geloof ligt troost en kracht ook nu. Van
den Christus wordt gezegd, dat Hij kwam om
de werken des duivels te verbreken (l Joh. 3:8).
De vrucht van dat verlossend werken van
Christus is te zien in de ontferming, die in deze
ellendige wereld ook gevonden wordt. De vlag
van het Roode Kruis spreekt aan alle fronten van
die macht der ontferming. En in die wereld waar
de duivel machtig is door de leugen komen zon
daren tot bekeering om in de waarheid te gaan
wandelen, zich in God te verblijden en naar Zijn
wegen te vragen.
Voltooid is dat werken van den Zoon Gods
nog niet. Daarom is er nog de macht der zonde
en de groote ellende de duivel heeft nog macht
en werkt nog.
Maar de Zoon Gods werkt ook nog, en Hij
zal blijven werken, en Hij zal overwinnen. Satans
macht zal volkomen verbroken worden, zijn leu
genmacht en zijn doodsmacht.
Eenmaal zal er geen dood meer zijn en geen
leugen meer zijn, dan zal er alleen zijn een wan
delen in het licht der waarheid en in de genieting
van het licht des levens.
Dat zal zijn voor allen, die het Evangelie der
genade zullen hebben geloofd.
Dat is het Evangelie dat ook nu nog gepredikt
wordt, en in dat Evangelie schijnt ook in deze
benauwende donkere tijden het Licht.
HEIJ.
'N ZONDE, DIE STEEDS GROOTER
OMVANG AANNEEMT.
III.
We zagen, dat de oorzaken van den buiten
kerkelijken omgang waren
le. negeeren van God den Heere
2e. negeeren van vader en moeder
3e. negeeren van elkander.
We kwamen daarna voor de vraag te staan
wat verstaan we onder buitenkerkelijken om
gang We schreven reeds, dat we in het alge
meen niet aarzelen zulk een omgang als zonde
aan te duiden. Omdat men in den regel ver
scheurd is voor den Heere en Zijn dienst, en
daarmee ook verscheurd is voor elkander.
Als we dan nu ook willen zeggen wat we
onder buitenkerkelijken omgang verstaan, dan
zou ik dit zoo het liefst willen aanduiden de
omgang van diegenen bij wie het kerkelijk besef
verslapt is of verslappende is.
En nu meen ik, dat de eersté schuld daarvan
niet ligt bij onze jonge menschen, maar juist bij
de ouders en de ouderen. Want laten we nu
maar-eerlijk erkennen de waarde van de kerk
des Heeren is voor velen sterk gedaald. Ze zien
de Gereformeerde Kerk niet meer als de ware
kerk, de wettige kerk. Afscheiding en Doleantie,
ja, daar hebben vader en grootvader zich dik
over gemaakt, maar zij zijn „ruimer van blik".
Hun eigen belijdenis, die zegt, dat de kenmerken
van de ware kerk zijn reine prediking des Evan -
gelies, reine bediening van de sacramenten en
uitoefening van de kerkelijke tucht, och... die .be
lijdenis nemen ze met een korreltje zout. Zulke
menschen zijn feitelijk aanhangers van het relati
visme. Ze willen niet erkennen, dat er absolute
waarheden zijn. Van iets, dat vaststaat en abso
luut zeker is, willen ze niet meer weten. Alles is
relatief, ook de kerk. Hier vinden ze een „goede"
dominee, daar hebben ze er ook een „ontdekt",
en ze vergeten, dat de kerk des Heeren geen
zaak is van dominees, maar de zaak des Heeren
is. Die zijn kerk op aarde gegrond heeft en van
welke kerk de Gereformeerde Kerk de wettige
voortzetting is. Daarom zijn naar Artikel 28 van
onze belijdenis allen geroepen zich bij de ware
kerk te voegen. Zoo de Geref. Kerk dat niet is,
dan zijn wij geroepen ons bij de ware kerk te
voegen. Dan hebben we tot heden maar kerkje
gespeeld. Dan is 't- een dwaasheid geweest wat
onze vaderen in de vorige eeuw deden en dan
moeten we die ronduit erkennen en met schuld
belijden. Eén van beiden we zijn de ware kerk
of we zijn 't niet. In den tijd van Doleantie
en Afscheiding was het niet noodig om deze din
gen te zeggen. Toen was er warme liefde voor
de kerk. Toen dreef de Heilige Geest de harten
als vanzelf naar de ware kerk. Maar nu er vooral
bij vele ouderen verslapping is ingetreden, óók
door de leer van „meer of minder zuivere ker
ken", nu worden de gevolgen van deze kerke
lijke verslapping steeds meer openbaar, o.a. in
den buitenkerkelijken omgang.
Want zooals de ouden zingen, piepen de jon
gen. Als vader en moeder voorgaan, nu hier dan
ginds te loopen, of ook thuis te blijven, des Zon
dagsmorgens te blijven rusten, wat voor een
kerkbesef kweekt men dan bij het kind Wat
voor een kracht heeft zulk een vader en moeder,
om op te treden tegen buitenkerkelijken omgang/
Ze hebben geen kracht meer, want ze hebben
hun zeggenskracht verspild.
Het is wel sprekend, dat bijna niemand de
belijdenis meer durft naspreken en zeggenik
ben lid van de ware kerk. Ik weet wel, dat dit
Farizeïstisch kan klinken. En God beware ons
er voor, dat we met een zekere hoogmoed zou
den neerzien op hen, die den Heere Jezus van
harte dienen en lid zijn van een andere kerk
hetzij in valsche kerk of scheurkerk. Maar dat
neemt niet weg, dat wel bij ons het bewustzijn
aanwezig moet zijn, dat we tot de wettige ware
kerk des Heeren behooren. Dat we den Heere
daarvoor ootmoedig moeten danken. We zijn
met onze belijdenis gesproken niet beter
en waardiger dan anderen, maar het is enkel