No. 51
Vrijdag 22 December 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M, KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE HERKENNING VAN DEN
ZALIGMAKER.
En men zal te dien dage zeggen
Ziet, Deze is onze God wij hebben
Hem verwacht en Hij zal ons zaligma-
ken (vert. Korte Verkl. „Ziet deze is
onze God, op Wien wij hoopten, dat
Hij ons bevrijdde"). Deze is de Heere
wij hebben Hem verwacht wij zullen
ons verheugen en verblijden in Zijne
zaligheid.
Jesaja 25 9.
Hèrkennen is alleen mogelijk, voor wie reeds
ként. Gij hebt vroeger veel met iemand omge
gaan. Gij zijt vertrouwd geraakt met zijn ge
woonten, gij kent de eigenaardige klank in zijn
stem, de uitdrukking van zijn gelaat, de opval
lendheid van zijn tred. Straks ontmoet gij hem
onverwachts onder vele anderenen terstond
hebt gij uw vriend herkend.
Het kan ook anders. Gij hebt veel over iemand
gehoord, misschien van hem gelezen, gij hebt u
een voorstelling van hem gemaakt.
Nu moogt gij hem ontmoeten, en het wil u
maar niet uit uw hoofd hoe geheel anders de
persoon in kwestie is, dan gij hem u had gedacht.
Gij hebt hem niet hèrkend. Dat was ook niet
wel mogelijk, omdat het u aan werkelijke kennis
van hem ontbrak. Het was maar een voorstelling
waarbij gij hebt geleefd.
Jesaja zegt hier, dat Israël zijn God herkennen
zal in den dag der verlossing. Het zal dan
tot de conclusie komen Ja, zoo hebben wij den
Heere gekénd".
Het volk, dat op den dag van Gods verlossing,
het lied der herkenning aanheffen zal, is de scha
re van hen, die in hun leven op aarde, in de
worsteling des geloofs, de beloften van hun God
hebben gekend.
God had gezegd, dat Hij verlossing zenden
zou, en zij hebben op dien God gewacht, dat
Hij hun verlossen zou. Zij kenden hun God door
het geloof in Zijn Woord. En toen is het oogen-
blik eindelijk aangebroken, waarop de Heere
verlossing zond en zie, het was precies op die
wijze, waarvan Hij tot hun gesproken had. Toen
hebben zij dadelijk den Heere herkend in de
nauwkeurigheid en trouw, waarin Hij Zijn be
lofte van bevrijding vervulde. En hun hart
sprong op van vreugde. Ze werd hun tot een
lied Ziet (zoo roepen zij elkaar toe) deze God,
die Zich nu zoo openbaart, Deze is Jahwe (de
trouwe Verbondsgod). Hij heeft gedaan, gelijk
Hij gesproken heeft.
Kerstfeest de dag, waarop de Heere in Z'jn
bevrijding komt over Zijn volk. Maar zoo aan
stonds is de Heere in Zijn zaligmakend werk niet
te zien. Hij komt in wonderlijke teekenen „een
kind, in doeken gewonden, liggende in de krib
be Zal God in Zijn verlossing worden herkend
en geprezen
Jeruzalem begroet den Verlosser niet, en Beth-
lehem-Effratha zingt niet zijn lof. Maar toch zij
komen straks de herders, Simeon, Anna en al
len die de verlossing Israëls verwachten. Allen,
die de Heere gekénd hadden in Zijn beloofde
genade, hèrkennen Hem als Hij komt. De herders
buigen zich neer voor de kribbe en zeggen in
blijde herkenning „Déze is onze God Simeon
en Anna zingen hun lied „Dit is Jahwe, op wien
zij hoopten, dat Hij ons bevrijdde". Zoo zullen
zij er zijn de eeuwen door die in Bethlehem's
stal hun Kerstvreugde vonden, doordat zij in het
kind in de kribbe, den Christus der Schriften,
hun Zaligmaker hebben herkend. Zij mogen bij
de kribbe niet blijven toeven. Het gaat met hen
voort naar de volle zaligheid, die eerst bij Chris
tus' tweede komst zal worden geschonken. Die
komt al nader. Zij is nu al nader dan toen wij
geloofd hebben (Rom. 13:11). Nu is het nog
hopen en wachten. Maar straks zal Christus ten
andere male gezien worden, degene die Hem
verwachten, tot zaligheid (Hebr. 9:28).
Dan zullen zij, die op Hem hoopten en Hem
hier leerden kennen in de kracht van Zijn op
standing, in de gemeenschap Zijns lijdens, ko
men tot de wederopstanding der dooden (Philipp.
3 10, 11). Dan zullen zij in den dag der vol
komen verlossing hun Zaligmaker hèrkennen.
Uit alle natiën en tongen vergaard, zal Gods
volk daar staan op Zionsberg, bevrijd van den
rouwsluier van leed, en dood en de zaligheid
zien, gelijk de Heere gesproken heeft.
Er is geen Kerstfeest voor u, dan alleen in den-
weg van hèrkennen van uw Zaligmaker. Zoo al
leen hebben de herders hun Kerstfeest gehad: zij
hebben gezien het Woord, dat hun van het Kin-
deke gezegd was.
Toen hebben zij Jezus herkend.
Dat is nog altijd weer ons Kerstfeest bij Jezus
vinden, wat de Heere in Zijn Woord ons pre
dikt vergeving der zonden, verlossing van den
dood, het Eeuwige leven. Wie dit alles en dit
alleen bij Jezus zoekt, zal ook nu op dit Kerst
feest niet bedrogen uitkomen. Gij zult zien, dat
uw God is, wie Hij zegt te zijn „Zaligmaker".
Ga zoo tot de kribbe en kniel bij het Kindeke
neer als een zondaar, die het leven buiten zich
zelf, in Zijn God zoekt. Als een zondaar, die God
gelooft op Zijn Woord, waarin van dit Kindeke
gezegd wordt, dat Hij gekomen is om te zoeken
en zalig te maken wat verloren is. Gij zult zien
dat alles waar is, wat van dit Kindeke gezegd is.
En deze herkenning wekt de vreugde op, de
blijdschap over Gods Heil.
Maar dat is alles nog niet. Kerstfeest is maar
begin. Het heeft zijn einde bij Christus' weder
komst.
Israël zal op den berg Sion de volle zaligheid
beleven. Maar Moab zal verdorscht worden. Het
volle heil zal eerst komen in den weg van het
oordeel.
Moab de hoogmoedige en Gode vijandige
wereld moet eerst neergestampt worden als stroo
in het water van een mestkuil. Zoowaar er een
Golgotha is geweest, waar dit kind de zonde
vernietigde, en Satan onthoofde, zoo zeker zal
de wereld der zonde worden vernietigd. In den
weg van Gods oordeelen zal de Heilstijd eerst
kunnen komen.
Zij verstaan daar wat van op dezen Kerstdag
in oorlogstijd. De rouwsluier van ellende, en
dood ligt nog over de aarde gespreid. Maar wij
vergeten niethet is een Kerstfeest geweest.
Gods eeuwige verlossing is geopenbaard in dien
ÉénenGods eeniggeboren Zoon. Wie Hem,
daar in Bethlehems kribbe hebben herkend, als
hun Zaligmaker, die zijn van Hem nooit los te
maken. Zij zijn in Hem geborgen voor tijd en
eeuwigheid.
Dat geldt voor allen, uit welke natiën ook, die
door het Evangelie van Bethlehem's kribbe, heb
ben leeren hopen op het Vrederijk. Hetzij zij
wonen in landen, waar de oorlog woedt of waai
de vrede heerscht, zij allen mogen maken den
gang naar het einde.
Zij allen (rijke Zendingsgedachte) loopen den
weg naar Sions berg. Daar zullen zij voor God
verschijnen. Hij is hun Zaligmaker. Zij zullen
Hem zien, gelijk Hij is.
Daar is dan ook het lied der herkenning won
derschoon, te dien dage zal er gezegd worden,
algemeen, gemeenschappelijk, door een machtig
en groot koor „Deze is onze God, op Wien
wij hoopten, dat Hij ons verlossen zou, en ziet
deze God is ons een God van volkomen zalig
heid".
Heinkenszand. JOH. BOOIJ.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMLA.
Nehemia 5 113,
(Sociale misstand weggenomen) II.
We zagen, dat er een ernstige sociale misstand
was. De vraag is hoe was die ontstaan
Daarvan is deze verklaring gegeven, dat die
zeer groote armoede van velen een gevolg zou
geweest zijn van de ontwrichting van het leven
door den herbouw van muren en poorten. Enkele
weken had die arbeid beslag gelegd op de heele
bevolking alle andere arbeid had zoolang moe
ten stil liggen. Voor de rijkeren zoo zegt men
dan was dit niet zoo erg, maar zij, die maar
weinig of heelemaal geen geld hadden, konden
niet zoolang buiten de gewone verdiensten voor
hen kwam de armoede.
Deze verklaring kan wel niet als de juiste wor
den aanvaard. Nehemia zou toch wel ernstig in
gebreke kunnen gesteld worden, wanneer hij ge
vorderd zou hebben, dat allen meewerkten, ook
al zouden ze daardoor diep in de schuld raken.
Bovendien, als dit de oorzaak ware geweest, zou
in de klacht, die men voor Nehemia bracht, daar
op ook wel gewezen zijn. En van een verwijt aar.
Nehemia lezen we niets.
Voor deze verarming is een andere oorzaak
geweest. Over 't algemeen waren de Joden, die
uit Babel terugkeerden, maar arm, ook al be
vonden zich onder hen enkele rijken, die naar
Haggai 1:4 voor zichzelf gewelfde huizen
deden bouwen, terwijl ze het Huis Gods woest
lieten.
En die, over 't algemeen arme, Joden vonden
bij hun terugkeer verwoeste huizen en verwaar
loosde akkers en wijngaarden, 't Was hun niet
mogelijk in korten tijd weer tot een zekere wel
vaart te komen. Daar kwam immers nog bij, dat
de koning van Perzië cijns vorderde. Ook blijkt
uit 5 15, dat verschillende landvoogden het volk
zwaar belastten, terwijl ze dan nog toelieten, dat
hun knechten, hun soldaten, het volk brandschat
ten. Zoo was er voortdurend gebrek aan geld
en kwam het volk in de macht van geldschieters.
De toestand, die zoo ontstond was in strijd
met wat God geboden had.
Volgens Ex. 22 25 gebood de Heere Indien
gij Mijn volk, dat bij u arm is, geld leent, zoo
zult gij tegen hetzelve niet zijn als een woekeraar,
gij zult op hetzelve geen woeker leggen. En in
Lev. 25 36Gij zult geen woeker noch over
winst van uw broeder nemen maar gij zult vree
zen voor uwen God, opdat uw broeder bij u leve.
Tegen de zondige practijk van het inbeslag-
nemen van akkers en huizen en het verdrijven
daaruit van hen, die verarmd waren, getuigt de
profetie van Jesaja (5:8): wee dengenen, die
huis aan huis trekken, akker aan akker brengen,
totdat er geen plaats meer is en gijlieden alleen
inwoners gemaakt wordt in het midden des lands.
En het tot slaaf maken van een verarmde om
schuld was heel duidelijk verboden. Lev. 25 39
vlg. „Wanneer uw broeder bij u zal verarmd
zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult
hem niet doen dienen den dienst van een slaaf,
als een daglooner, als een bijwoner zal hij bij u
zijn tot het jubeljaar zal hij bij u dienen. Dan
zal hij van u uitgaan, hij en zijn kinderen met
hem en hij zal tot zijn geslacht wederkeeren en
tot de bezitting zijns vaders wederkeeren".
En dan wordt er bijgevoegd als motief: „Want
zij zijn Mijne dienstknechten, die Ik uit Egypte-
land uitgevoerd hebzij zullen niet verkocht
worden gelijk men een slaaf verkoopt. Gij zult
geen heerschappij over hem hebben met wreed
heid, maar gij zult vreezen voor uwen God."
Aan deze geboden des Heeren had men zich
echter niet gehouden en zoo waren de verhou
dingen in de saamleving scheef getrokken zoo
kwam er een sociale misstand zoo kwamen er
toestanden, die ten hemel schreiden.
Er kwam een crisis.
Ten tijde nu van den herbouw der stad leidde
deze wantoestand tot een crisis.
Tijdenlang had de bevolking met berusting
dezen ellendigen toestand verdragen. Het was
wel hard als men, nog wonend in eigen huis en
hof, z'n schuld voortdurend zag toenemen en het
schrikbeeld nader bijkwam, dat men straks daar
uit zou verdreven worden het was nog harder
lot, als men daaruit reeds verdreven was en zich
in z'n vorige maatschappelijke positie niet had
kunnen handhaven en het was wel heel erg
hard, als men z'n kinderen als slaven zag in de
macht van woekeraars, maar de kracht ontbrak
om tegen al dat onrecht met klem te protestecren.
Men meende het kon nu eenmaal niet anders
het zou wel altijd zoo moeten blijven.
Maar zie, tijdens den herbouw kwam er een
andere mentaliteit.
Die mentaliteit spreekt zich uit in 5:5. Nu is
toch ons vleesch als het vleesch onzer broederen,
onze kinderen zijn als hun kinderen. Bij een
andere vertaling komt de bedoeling nog duidelij
ker uit„Maar wij zijn toch zeker hetzelfde soort
menschen als onze broeders onze kinderen zijn
niets minder dan hun kinderen.
Het besef kwam, dat zij niets minder waren,
maar volkomen de gelijken van hun rijke volks-
genooten. En met die gelijkheid was dan in
schrijnende tegenstelling hun levenspositie.
Terwijl zij toch niets minder waren moesten
zij klagen „Maar zie, wij moeten onze zoons
en dochters als slaven onder het juk brengen,
ja, er zijn reeds van onze dochters onder het juk
gebracht, zonder dat wij er iets tegen vermogen,
en onze akkers en wijngaarden zijn in het bezit
van anderen."
En dat dit besef ontwaakte, dat besef van ge
lijkheid, was mede een gevolg van Nehemia's
reformatorischen arbeid tot den herbouw der
stad. In dat werk toch stonden ze naast de an
deren als de gelijken van die anderen. Hun arbeid
had even groote beteekenis als die van de rijken.
Hun medewerking kon evenmin worden gemist.
En als dat juiste besef van gelijkheid ontwaakt
is, dan is het uit met de lijdelijke berusting, waar
mee ze jarenlang het onrecht verdragen hadden.
Dan komt de heftige klacht, dan komt de crisis.
De gewone gang van het leven werd onderbro
ken.
Het was wel niet zoo, dat deze verarmden
kwamen met de dreiging van een werkstaking,
en met den eisch dat eerst gerechtigheid zou wor
den gedaan, voor zij bereid waren mee te blijven
bouwen aan de muren.
Toch kwam er nu een ernstig element, dat er
tevoren niet was. De arbeid van den herbouw
werd door de geestesgesteldheid, waaruit deze
klacht opkwam, toch wel ernstig bedreigd. Daar
om. staat dit midden in het verhaal over den
opbouw.
Die arbeid vorderde de eensgezinde saamwer
king van allen. Noodig was dat allen beseften
Wij zijn één volk van broeders en moeten saam
arbeiden aan de gemeenschappelijke taak. Dan
alleen zou er kracht zijn om de inspanning te
dragen en tegenover den vijand te staan als een
aaneengesloten geheel.
Maar dan mocht niet blijven bestaan wat door
de armen, en terecht, als een verloochening van
die eenheid werd gevoeld.
Men kon nu niet verder gaan alsof er niets
veranderd was. Deze crisis vorderde een oplos
sing en wel eene, die spoedig moest gevonden
worden.
Nehemia verstond dat en dit hoofdstuk kan
vermelden, hoe onder zijn leiding die oplossing
ook gelukkig gevonden werd.
HEIJ.
'N ZONDE, DIE STEEDS GROOTER
OMVANG AANNEEMT.
II.
We noemden in het vorige artikel reeds twee
oorzaken van den buitenkerkelijken omgang
le. het negeeren van God den Heere
2e. het negeeren van vader en moeder.
We komen thans tot de derde oorzaak
Het negeeren van jongens cn meisjes van één
zelfde kerk van elkander.
Wanneer ik over dit derde punt iets ga zeg
gen, dan make men dit niet los van de vorige
twee. Het negeeren van God den Heere, wiens
kind we zijn, het negeeren van onze ouders, die
den Heere over ons gesteld heeft, staat in onlos
makelijk verband met dit derde het negeeren
van elkander.
Dit verstaan we reeds, als we letten op het
verschijnsel, dat in den regel diegenen, die hun
doop verachten en hun ouders niet eeren, het
contact verachten met de jeugd der kerk. Ze
zoeken het buitenkerkelijk. Ze gaan om met ken
nissen, vrienden die den Heere niet dienen, of zóó
dienen, dat ze practisch onverschillig staan tegen
over den God der Schriften.
Wie God den Heere loslaat, zijn doop en zijn
ouders veracht, veracht ook dc kerk, en alles
wat in verband staat met de kerk. Het begin van
het mijden van den omgang met leden van des
Heeren kerk, is altijd het negeeren van den Hee
re. Ze bidden niet. En Gereformeerde jongens en
meisjes, die niet meer bidden, zijn in beginsel
dood. Ze ademen niet meer den Geest van Chris
tus, maar den Geest der wereld. In beginsel zijn
het wereldlingen geworden. Ze gaan verloren,
tenzij ze zich bekeeren.
Echter staat er naast deze categorie van jon
gens en meisjes, die dus hun doop verachten,
omdat ze niet geestelijk leven, maar dood zijn,
nog een andere categorie. Het zijn zij, die wel
ter kerk komen, wel in de catechisatie komen,
dus zij die hun doop niet verachten, en toch het
vereenigingsleven negeeren. Ze willen er niet
heen. Allerlei bezwaren hebben ze uitgevonden,
om hun houding goed te praten. Sommigen zijn
te „geleerd". Hun opleiding bij het middelbaar
onderwijs heeft hen zooveel „wetenschap" ge
geven, dat ze het „niet noodig hebben". In plaats
dus dat dezulken hun gaven te nutte cn ter zalig
heid der anderen aanwenden, negeeren ze het
vereeninigingsleven uit een misplaatst hoogheids-
gevoel. Anderen meenen geen tijd te hebben of
sommigen hebben ook inderdaad geen Lijd.