FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJ D"
9 V)
KERKNIEUWS.
2e. Een negeeren van vader en moeder.
Wederom erken ik, dat er tal van moeilijkhe
den kunnen zijn. Maar God de Heere heeft ons
gegeven onze ouders. Die ouders staan daar in
Zijn plaats. Om ons te omringen met liefde, raad,
bijstand, voorlichting.
Ik erken gaarne tegenover sommige jongens
en meisjes, dat ouders lang niet altijd in dezen
hun roeping verstaan. Dat er ouders zijn, die
hun kinderen nooit wijzen op de gevaren en de
booze listen en lagen die er zijn, om hen juist in
huwelijksverhoudingen van den Heere af te trek
ken. Ouders, die hun kinderen niet op teedere
wijze voorlichting geven. Zoodat het ontloken
kind raadgevers zoekt bij vrienden en vriendin
nen, bij boeken en films, die het afbrengen van
het pad van den Heere en vervreemden van de
ouders. Hier ligt een taak voor alle ouders, die
helaas wel eens verwaarloosd wordt.
Er moet tusschen kind en ouders een vertrou-
wenshouding zijn, waarbij men elkander eerlijk
in de oogen ziet. En waarbij het kind met zijn
moeilijkheden kan komen bij Vader en moeder
zonder bruut, ruw, kort te worden teruggewezen.
De practijk leert mij, dat dit in sommige ge
zinnen ontbreekt. De moeilijkheden, waarmee
verschillende jongeren bij me komen, wijzen dik
wijls in de richting van een te weinig vertrouwen
tusschen vader en moeder en het kind.
Maar niet alleen moeten ouders hun kind te
der willen helpen in allerlei moeilijkheden, ander
zijds moeten kinderen beginnen met hun ouders
te vertrouwen. En zeer zeker is het kind ver
plicht in de diep ingrijpende kwestie van het hu
welijk zijn ouders raad en toestemming te vragen
of het met vaders en moeders wil overeenstemt,
dat ze omgang hebben met die of die. Als het
kind lacht, om zijn ouders en niet rekent met
wat ze minachtend noemen hun oudelui
dan negeert het kind daarmee de ouders. Dat is
dan wel diep treurig. Niet alleen hebben de
ouders het recht, om in zulke hoogst gewichtige
kwesties erkend te worden, niet alleen hebben
ze het recht om als ouders geëerd te worden,
maar ook vergete het kind niet, dat ouders een
zooveel dieperen blik heeft in het leven dan het
kind. Ouders hebben meer menschenkennis, ze
begrijpen zooveel dingen beter, en in plaats van
die meerdere kennis van de ouders te verachten
en eigenwijs die terzijde te stellen, moet het kind
zijn ouders eeren en niet negeeren.
Met negeeren in zulke kwesties doet men de
ouders pijn. Dan zondigt men. Heel veel ellende
zou tal van kinderen gespaard zijn gebleven ze
eerst eens rustig, ernstig met vader en moeder
zulk een levensvraag besproken hadden. Als de
ouderls mogen toestemmen als kindlief reeds ge
kozen heeft, dan heeft men in zulk een houding
vader en moeder veracht. Ook hier geldt het
woord eert uwen vader en moeder. Ik geloof
niets van het praatje, dat ,,de jeugd van tegen
woordig" zooveel opstandiger is als vroeger.
Indien ze dat is, dan ligt dat aan de opvoeding.
Aan de leiders. Althans voor het allergrootste
gedeelte. Ik zie kans een jongen of meisje in
korten tijd revolutionair te maken. Maar het kost
me als instrument in des Heeren hand meer tijd
ze den Heere te doen vreezen. Maar laten dan
zoowel ouders als kinderen elkander verstaan en
juist in zulke hoogst gewichtige vragen begrijpen
den Heere en elkander zoeken.
3e. Een negeeren van jongens en meisjes van
éénzelfde kerk van elkander, waarover volgende
week.
'N BELANGRIJKE UITGAVE.
Er zijn tegenwoordig menschen, die roepen om
geloofsverdieping. Prachtig Er zijn menschen,
die dringen naar activeering van het geloofsleven.
Prachtig Er zijn menschen, die klagen over
weinig „bevindelijke prediking". We willen ho
pen, dat ze weten wat ze zeggen. Er zijn men
schen, die meenen, dat de eisch van bekeering
niet meer gehoord wordt in de kerk. Dat die
hun ooren na laten zien.
Maar voor al die menschen, voor al digenen,
die hun belijdenis zoo liefhebben, dat ze die wil
len beleven, komt er een boek uit, dat in 10 af
leveringen van 40 cent verkrijgbaar is in den
boekhandel.
De eerste aflevering heb ik gelezen. Ds Feen-
stra van Scheveningen schrijft ze. Deze onver
dachte Gereformeerde theoloog, heeft de gave
,,Ik heb er over nagedacht", zeide zij met
moeite. „Ik kan hier niet weggaan. Ik mag U en
Kees niet in den steek laten
„Zeer verstandige taal", zei de boer. „Maar
dat praatje heb ik niet noodig. Zeg dan ik zal
gehoorzamen en dan gaat er zand over. Ik houd
Bveel liever hier, maar dan zonder die poespas.
us
„Ik zal niet meer naar oom en tante gaan",
zei Jane.
Wonderlijk: die woorden waren er uit en...
zij had er spijt van. Of eigenlijk, ja, ze wist het
niet. Bevredigd was zij niet door dat besluit.
„Dat is één", merkte Job Louwerse op.
Hij was hard als een kei.
„Enik zal ook niet meer naar de kerk
gaan", stamelde Jane.
„Dat is twee."
Ijzig kalm stond de boer daar tegenover zijn
dochter, die trilde als een espenblad. Zag hij dat
niet of was hij door alles heen en schepte hij er
behagen in, den God des hemels en der aarde
te weerstreven
„Mag ik mijn bijbeltje houden smeekte Jane.
Mét zag zij de dreigende rimpel tusschen de
ontvangen om de moeilijkste stof duidelijk voor
te stellen. En hij doet dit niet alleen met duide
lijke woorden, maar ook met duidelijke beelden.
Alle Jongelingsvereenigingen wil ik aanraden dit
werk aan te schaffen. Van Meisjesvereenigingen
hoorde ik reeds, dat ze dit van plan waren. Een
ieder, die belang stelt in onze belijdenis en zijn
leven wil verdiepen, zijn geloof wil activeeren,
gezonde bevinding zoekt, en die den roep tot
bekeering willen hooren, raden we aan neem
kennis van dit kerngezonde Gereformeerde werk,
dat ons wederom meer zal doen waardeeren de
erfenis van onze vaderen.
Mag ik op een paar foutjes wijzen Op pag.
10 staat onder C belijdnis. Op pag. 22 meen ik,
dat „wilt gij" niet juist is. Op pag. 26 onderaan
komt het woord „wellevenskunst" ietwat vreemd
voor. Op pag. 27 bovenaan is het woordje „Dan"
in staat verwarring te wekken. Op pag. 44 IV
vraag ik, of het verschil tusschen inspiratie en
illuminatie niet duidelijker had kunnen voorge
steld worden. Maar dit alles zijn maar kleinighe
den. Het werk als zoodanig is een belangrijke
uitgave en zal onze Gereformeerde theologie ver
rijken. We hopen, dat er nog vele dergelijke
boeken verschijnen zullen.
A. H. OUSSOREN.
RONDOM HET VERBOND.
VI.
Uw kind.
Dezelfde toon, die wij in het vorig artikel kon
den beluisteren in het „wederom tot genade aan
genomen", de eerste uitdrukking uit het doops-
formulier, hooren wij ook in de korte uitdruk
king, welke hierboven staat. Zij is ook uit het
formulier.
Wij hooren er dezelfde onwankelbare geloofs
overtuiging in, dat de gedoopte bondelingen kin
deren des Vaders zijn, uit genade om Christus'
wil.
Van eenige aarzeling in den trant van „het
moge zoo nog eens blijken" of „het is te hopen"
geen spoor. Geen conditioneel geloof op voor
waarde van dit of van dat. Ook valt niets te
bespeuren van de ietwat intellectualistische hou
ding die redeneert. En die dan al redeneerend
betoogtwe moeten onze gedoopte kinderen er
wel voor houden, maar we weten, dat ze lang
niet alle kinderen Gods zijn, daarom nemen wij
voorloopig maar aan, dat ze allemaal echte bon
delingen zijn, doch we weten intusschen, dat er
heel wat schijn-bondelingen onder zijn voor wie
de doop geen teeken en zegel van het verbond is.
Deze laatste houding treffen wij onder ons
vaak aan. Aan de eene kant willen wij dan vast
houden de gewisse beloften Gods voor ons zaad.
Maar aan de andere kant graag een logisch slui
tende redeneering opzetten omtrent die gedoop-
ten bij wie later geen geloof en bekeering zal
blijken.
Dat is een groote moeilijkheid.
We stooten daarbij ook op Gods verborgen
verkiezing en verwerping.
Willen wij het probleem van „bondeling" en
toch „verlorene" voor ons logisch denken zoo
oplossen, dat alles glad loopt, dan komen wij het
verst met de onderscheiding tusschen wezen en
verschijning van het verbond. Het wezen van
het verbond is dan het eigenlijke verbond. Daar
toe behooren de wezenlijke bondelingen, dat zijn
zij die in hun later leven vruchten van geloof en
bekeering toonen, van wie wij het mogen aan
nemen, dat zij verkorenen zijn.
Tot zoover schijnt alles vrijwel zonder bezwaar
te loopen.
Het groote bezwaar komt nu, het is dit. dat
wij dat wezen des verbonds niet kennen, en
daarom tevreden moeten zijn met de verschijning
des verbonds. Daartoe behooren alle gedoopten
zonder onderscheid. Maar de verschijning is
eigenlijk maar schijn. Het deel hebben aan de
verschijning van het verbond zegt niets omtrent
het deel hebben aan het wezen. En toch op dat
laatste komt het aan. Pas dan is men een echte
bondeling en zijn de beloften en geschenken des
Heeren gewis voor ons.
In ons doopsformulier vinden wij van deze
„ietwat" intellectualistische beschouwing van het
verbond geen spoor. Zoeken wij naar een woord
om de beschouwing van het formulier inzake het
verbond te typeeren, dan kunnen wij geen beter
woord vinden dan het woord geloof. De ge-
oogen van haar vader, dien zij zoo goed kende.
Zij behoefde geen antwoord meer te hebben. Het
was zoo klaar als was. Toch waagde zij nog een
poging, krampachtig verdedigend het bezit van
het boekje, dat haar dierbaar geworden was.
„Als ik nu niet meer naar tante ga en dat be
loof ik U, en niet meer naar de kerk, waarom
mag ik dan
„Je haalt dat ding en je geeft het mij."
De boer van „Levensstrijd" was niet te ver
murwen. De boerin van „Sursum Corda" zou
zeggen satan is in hem gevaren.
„En als ik het niet geef vroeg Jane.
Even kwam de oude veerkracht terug.
„Dat behoef ik je niet meer te vertellen. Dan
vertrek je onmiddellijk en je zet hier geen voet
meer."
Weer die angstwekkende stilte. Jane was stuk
geslagen.
Moeizaam stond zij op en ging naar haar
kamertje
Een tiental minuten later hevig was haar
tweestrijd geweest keerde zij terug, het Bijbel
tje in de hand.
Een grimlach van triomf gleed over het stugge
gelaat van Job Louwerse
Hij griste het Bijbeltje uit Jane's handen en
rukte en trok, zoodat het stuk ging.
Jane kon 't niet langer aanzien, liep het erf op
en leunde tegen het damhek, schreiend
Kees kwam aangeloopen, verontrust. Hij ver
keerde in de stellige meening, dat Jane toch door
gezet had en dat zij nu weggejaagd was.
„Meid, wat heb je gedaan?!" barstte hij los.
„Ik heb verkeerd gedaan. O, ik weet het ze-
loofskijk beheerscht het formulier. Aannemen en
voor waar houden wat de Heere zegt betreffende
ons en ons zaad. Op hoop tegen hoop. Zonder
de verborgen bijgedachte, dat het toch moet
„kloppen" en op z'n minst door ons „denken"
geverifieerd moet worden. Met afwijzing van
„wezen" en verschijning dus.
Wij illustreeren dit nu met de uitdrukking, die
boven dit artikel staatUw kind. Het is een
aanhaling uit het gebed vóór de bediening van
het sacrament. De geheele bekende zin, waarin
de woorden voorkomen, luidt
„Wij bidden U bij Uw grondelooze barm
hartigheid, dat Gij dit Uw kind genadig wilt
aanzien, en door Uw Heiligen Geest Uw
Zoon Jezus Christus wilt inlijven."
Elk kind wordt aan de ontferming des Heeren
opgedragen met de woorden „dit Uw kind".
Het wil heelemaal niet zeggen, dat elk gedoopt
kind wordt beschouwd als een kind, dat uitver
koren is tot eeuwige zaligheid. Ook niet, dat het
er maar voor gehouden moet worden totdat het
tegendeel blijkt. Geen sprake van. Dit is geloofs-
taal. Daarom is zij zoo overtuigd en beslist, maar
tegelijk zoo ootmoedig en nederig.
Uit de zin hierboven geciteerd blijkt zoo over
tuigend, dat de opstellers van het formulier
heusch niet van een beredeneerde stelling uitgaan,
dat dit kind een „uitverkoren" kind is of er al
thans voor gehouden moet worden. Zij smeeken
immers heel ootmoedig en vurig „wil dit kind
genadig aanzienen in Jezus Christus inlij
ven". Zij bidden, dat het kind een echte christen
moge worden, wanneer het zal opgroeien een
christen die met Christus leeft in een nieuw le
ven die Hem eiken dag navolgt „met waar ge
loof, vaste hoop en vurige liefde".
Zelfs de rechterstoel van Christus komt bin
nen den gezichtskring. Geef dat dit kind, ten
laatsten dage zonder verschrikking voor dien
rechterstoel moge verschijnen". Het gebed wordt
opgezonden in het ootmoedig maar heerlijk ge
loof, dat dit kind door God reeds wederom tot
genade is aangenomen. En wat hier voor de kin
deren gevraagd wordt is hetzelfde, wat God in
de belofte des verbonds aan de gedoopte kinde
ren beloofd heeft.
Want als wij gedoopt worden in den naam des
Vaders, zoo belooft en verzegelt God de Vader,
dat Hij ons in genade wil aanzien. En als wij in
den naam des Zoons gedoopt worden, zoo be
looft en verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons op
neemt in de gemeenschap aan Zijn dood en op
standing. En wanneer wij in den naam van den
Heiligen Geest gedoopt worden, belooft Hij dat
Hij ons tot lidmaten van Christus heiligen wil.
Het is niet vreemd, dat hier van God gevraagd
wordt, wat Hij eerst beloofd heeft en wij moeten
ons daarover niet verwonderen. Ds Woelderink
zegt het treffend juist, dat dit behoort tot den
weg van het geloof. Uit het geloof komt de vrij
moedigheid op, om zóó te bidden. Dit is de vrij
moedigheid, die wij tot God hebben, dat zoo wij
iets bidden naar Zijn wil, Hij ons de beden zal
geven. Juist uit het geloof komt de vrijmoedigheid
op, om dit met vertrouwen voor onze kinderen
te vragen. Het is naar Gods wil. Hij heeft be
loofd het te geven. Het geloof geeft wel rust,
maar niet de rust van het kerkhof. Het geloof
drijft uit tot het gebed. En tot „de krachtigste
en vurigste gebeden behoort het aanhoudende
gebed des geloofs, dat de Heere ons doe naar
Zijn Woord en belofte."
„Juist omdat zij gelooft, stelt Gods Kerk zich
niet tevreden met het ontvangen van de belofte
des verbonds voor haar zaad, maar bidt vurig
lijk, dat God de Heere die belofte aan de jonge
kinderen vervullen mag, dat Hij met hen doe
naar Zijn Woord (Woelderink).
Tegelijk wordt hier duidelijk, dat ons formulier
in tweeërlei zin spreekt over „Kind Gods". Alle
gedoopten zijn „kinderen Gods" in het verbond.
Zij zijn geen schijn-bondelingen, die er eigenlijk
niet in zijn, maar kinderen van God. Dit Uw kind.
Maar wij moeten vurig bidden, dat God ze
doe naar Zijn Woord, dat zij geen afvallige
bondschenders mogen worden als Ezau en Is-
maël, maar mannen als Izaak en Jakob. Zonder
eenig voorbehoud en zonder min of meer intel
lectualistisch te redeneeren over de mogelijke
toekomst of over een wezenlijk verbond en ver
kiezing, wordt hier gebeden. Gebeden een heer
lijk geloofsgebed. Een gebed, dat er van uitgaat,
ker", snikte Jane.
„Nou, ga dan naar vader toe en zeg, dat je
er spijt van hebt, dan is alles in orde", meende
Kees.
„Maar dan word ik weggejaagd
Nu begreep de jongeling er niets meer van.
„Ben je dan niet weggejaagd vroeg hij.
„Neen, ikik heb gezegd, dat ik
„Doe je wat vader wil vroeg Kees. En op
haar toestemmend knikken„Dat is heel ver
standig van je."
Er klonk vreugde in zijn stem. Het geval had
hem geducht dwars gezeten, waarom hij nog niet
naar bed was gegaan, tegen zijn gewoonte in.
Nog meer wilde hij zeggen. Maar op hetzelfde
oogenblik klonk de stem van den boer over het
erf, niet zoo barsch als den laatsten tijd.
„Komen jullie naar binnen 't Wordt tijd."
Jane en Kees gingen de boerderij binnen. Ze
spraken geen woord tegen elkaar. Onderzoekend
keek de boer hen aan.
„Wat is er?" vroeg hij, wel wetend overigens.
„Niets", zei Kees. ,,'k Weet er alles van. Laat
Jane nu maar betijen. Het komt best in orde. Ik
vind, dat ze verstandig gedaan heeft."
„Ik ook", meende Job Louwerse. „En ik vind,
dat jij ook verstandiger wordt. Eerst met dat
meisje en nu dit weer. Jane was een beetje in
de war. Het gezond verstand zal wel terugkee-
ren. Anders was zij geen dochter van mij. We
gaan naar bed."
De lofuitingen van zijn vader konden Kees
niets schelen. Hij wist wel, dat de boer zeer in
zijn schik was met Kee Freeke. Kees had, in zijn
oogen, een beste keus gedaan. Een goede familie.
dat de doopeling „Gods kind" is, maar in den
eerstgenoemden zin waaraan de Heere de Drie-
eenige God heel veel zal moeten schenken, zal
het eenmaal zonder verschrikking voor den rech
terstoel van Christus komen. Een kind, dat „er
nog niet is" Maar waarvoor wij bidden en plei
ten mogen, dat het er komen zal. En dat zonder
twijfel, want de Heere heeft zooveel beloofd aan
dit kind.
Tenslotte, ik ben bewust, dat het woordje
„Uw voor kind wel in de redactie van ons
doopsformulier staat, die bij onze kerken in ge
bruik is, maar dat het niet in alle uitgaven van
het formulier voorkomt.
Veel doet dit echter niet ter zake.
De vraag of het er in behoort of er niet be
hoort. laten wij rusten.
Ook als het woordje „Uw" er eens niet in be
hoorde, zou de verbondsbeschouwing van het
formulier er niet het minst door geschokt wor
den. Deze rust geheel op de gedachte, welke wij
in ons vorig artikel bespraken, dat onze kinderen
wederom tot genade zijn aangenomen in Chris
tus. En deze gedachte rust op de Schrift. De
HEERE noemt de kinderen der Israëlieten im
mers zoo dikwijls Zijn kinderen. En de doop
kwam toch in de plaats van de besnijdenis.
Brouwershaven. J. MEESTER.
TWEETAL TE
VreelandCand. J. van Buuren, hulppred. te
Amersfoort.
Cand. R. W. Popma, hulppred. te Moerdijk.
BEROEPEN TE
Bodegraven (als hulpprediker):
W. C. P. den Boer, cand. te Zierikzee.
Linschoten Cand. Chr. H. Swen, hulppred. te
Egmond aan Zee.
Thesinge Cand. J. P. Prins, hulppred. te
Dedemsvaart.
Zwartebroek G. J. de Leeuw te Finsterwolde.
Vreeland: Cand. R. W. Popma, hulppred. te
Moerdijk
AANGENOMEN NAAR
Slootdorp Cand. L. J. Goede, hulppred. te
Papendrecht.
Garijp W. Reeskamp te Roden.
BEDANKT VOOR
DelfzijlJ. G. Idema te Zuidhorn.
Krabbend ij ke. Gekozen tot ouder
ling de heer J. F. Allaart (vac. J. op 't Hof).
Ds. A. Dekkers, emeritus predikant te
Driebergen, herdenkt 21 Dec. a.s. den dag, waar
op hij voor 55 jaar het predikambt te Rhoden
aanvaardde. Daarna diende hij achtereenvolgens
de kerken van Landsmeer, Oldekerk, Buitenpost,
Veere, Anna Jacobapolder, Zevenhuizen en Ger-
kesklooster-Stroobos, in welke laatste gemeente
hij in 1925 emeritaat verkreeg.
De mogelijkheid bestaat, dat de eerstvol
gende Generale Synode onzer kerken, die D.V.
in 1942 bijeenkomt, haar vergaderingen te Breda
zal houden. Uit naam van het moderamen van
de Generale Synode te Sneek is aan den kerke-
raad gevraagd, of Breda de volgende Synode zou
kunnen en willen ontvangen.
In verband daarmee heeft de kerkeraad een
commissie benoemd, bestaande uit de brs Ds. B.
Telder (voorzitter van den kerkeraad), L. Berk
(voorzitter van de Comm. van Beheer), J. J. de
Morree (penningmeester) en L. M. 't Hoen (als
technisch raadgever). Deze commissie zal in
overleg treden met Ds. H. de Bruyn van Nieu-
wendijk en Ds. J. de Vries (afgevaardigden der
Part. Synode voor Noord-Brabant en Limburg)
en een onderzoek instellen naar vergaderruimte
en logiesgelegenheid. Gehoord het advies van de
commissie zal de kerkeraad beslissen, of de kerk
van Breda in de gelegenheid zal zijn de e.v.
Generale Synode te ontvangen.
K. B. S.
Onverschillig voor den godsdienst, wat niet hee
lemaal waar was, want de Freeke's gingen wel
eens naar de kerk zoo nu en dan, al was die
dominé dan heel anders dan de dominé van oom
en tante Goedegebuure. Maar Kees had dat niet
verteld van de Freeke's en zijn vader in den
waan gelaten, dat men op „Iepenhove" krek
dacht als op „Levensstrijd". Wat niet wist, niet
deerde. En dan was zijn vader er ook mee in
genomen, dat er bij de Freeke's wat geld zat en
dat de verhouding niet minder geworden was, al
had hij geld verloren. Kees had dat moeten ver
tellen en de jongen had het gedaan ook. Kee was
er niet anders van geworden. En Freeke had
overlegd, dat „Levensstrijd" een flinke boerderij
was en dat Louwerse nog wel niet geheel van
middelen ontbloot zou zijn, al liet hij het zoo
voorkomen.
De woorden van haar vader gingen langs Jane
heen. Zij leek in een ietwat overspannen toe
stand te verkeeren. Werktuigelijk verrichtte zij
de bezigheden, die in het avonduur verricht
moesten worden.
Daarna zochten de bewoners van „Levens
strijd" Jaap Verlare en de dienstbode waren
reeds naar bed gegaan hun legersteden op.
De boer was heel wat vriendelijker dan dien
middag. Hij wenschte Kees en Jane tamelijk op
gewekt welterusten. De wensch werd door Kees
onverschillig beantwoord, terwijl Jane op zach-
ten toon een wederwensch uitte.
Peinzend zag Job Louwerse zijn dochter na.
(Wordt vervolgd)