No. 49
Vrijdag 8 December 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
EEN ONGELOOVIG ADVENTSKIND.
En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen
spreken, tot op den dag, dat deze din
gen geschied zullen zijn omdat gij mijn
woorden niet geloofd hebt, welke ver
vuld zullen worden op hun tijd.
Lucas 1 20.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
heb geloofd, en daarom zing ikNeen, helaas
neen Gelooven, zonder meer, kan hij zóó groote
zaak niet. Zacharias zet zelfs tegenover het
woord van den engel Gods zijn twijfel. „Waarbij
zal ik dat weten Want ik ben oud, en mijn
vrouw is verre op haar dagen gekomen." Zacha
rias wil een teeken. Alsof niet alles, wat hier
gebeurd is, één machtig teeken ware
Reeds het komen van één van Gods heerlijkste
engelen Gabriël, die voor Gods aangezicht staat.
En dan de plaats, waar deze boodschap gebracht
wordt, en de boodschap zelve, dat alles kon juist
Zacharias' geloof sterken, maar maakte hem in
zijn ongeloof des te schuldiger voor God.
Nu kan geloof een teeken begeeren tot ver
sterking, maar in ongeloof een teeken begeeren,
is zonde, is verwerpen van het Woord des Hee-
ren. Om dat ongeloof zou de Heere hem straffen.
Hij zou stom zijn, totdat het kind geboren werd.
Hoe toornde God tegen den twijfel en tegen het
ongeloof, en wat was Zijn straf zwaar Maar
toch was ook die stomheid weer een bevestiging
van zijn geloof. Het komt zeker, die belofte, ik
zal de vader van den wegbereider des Heeren
worden, want ik ben stom. Zoo moest elke dag
die stomheid van Zacharias, zijn ongeloof dooden.
Neen, de Heere trekt Zijn belofte niet terug.
Dat was Zacharias waard geweest.
Zóó is nu de mensch. Hij bidt om iets wonder
lijks, en twijfelt, als hij verhoord wordt, omdat
het zoo wonderlijk is.
Hier staat hij nu, aan den ingang der nieuwe
bedeeling, als waarschuwing voor zijn geloovig
nageslacht.
Hoe toont ons de Heere hier, in de geboorte
ure van het koninkrijk der hemelen, waar alleen
het geloof toegang geeft, hoe gevaarlijk voortaan
het ongeloof zal zijn, al doet ons ongeloof Gods
trouw niet te niet. Elizabeth wordt straks moeder
en Johannes hun zoon wordt de wegbereider van
den Messias, de heraut van den Koning.
Gevoelt gij nu niet, hoe beleedigend het voor
den Heere is, als wij Zijn Woord en beloften niet
geloovig aanvaarden En hoe schuldig wij ons
maken tegenover onzen God, als wij critisch
staan tegenover Zijn beloften, die toch in Chris
tus Jezus ja en amen zijn
Misschien zegt gij, dat het geloof zoo maar
niet voor het grijpen is, en er genade toe noodig
is, om inderdaad de vergeving der zonden, door
het dierbaar bloed van Christus, te gelooven.
Mag ik deze tegenvraag u dan doen„Heeft
Gabriël tegenover Zacharias ook zoo gerede
neerd Of heeft hij hem ernstig bestraft
Ja, hier ligt een waarschuwende wenk voor
ons in, om niet door ongeloof het werk des Hee
ren te verdonkeren, en zelf geestelijke schade te
lijden. Kan het ook zijn, dat Gods tuchtigende
hand over u kwam, omdat gij steeds twijfeldet
aan Gods beloften Verootmoedig u dan ook in
deze adventsweken over deze zonde van twijfel
en ongeloof, waaraan zoo menig kind des Heeren
zich nog telkens schuldig maakt, en als Christus
met Zijn beloften ook in deze donkere dagen tot
u komt, zeg dan ik geloof, Heere. Kom mijn
ongeloovigheid te hulp
Domburg. J. E. VISSER.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Nehemia 3 en 4.
(Het werk van den herbouw aangevat en
ondanks tegenstand door gezet) Dl.
De tegenstand, waarop Nehemia stuit, als hij
zich opmaakt het goede voor Jeruzalem te zoe
ken, doet hem in 't gebed toevlucht nemen tot
den Heere.
Als Sanballat zich vertoornt en de vraag stelt
of zij hem wel zullen laten doorgaan en Tobia
de Ammoniet spot met de plannen van de amech
tige Joden, verheft Nehemia z'n hart tot God.
Hij bidt„Hoor o onze Goddat wij zeer
veracht zijn en doe hunne versmaadheid weder-
keeren op hun hoofd en geef ze over tot een
roof in een land der gevangenschap en dek hun
ongerechtigheid niet toe en hun zonde worde
niet uitgedelgd van voor Uw aangezicht, want
zij hebben U getergd, staande tegenover de
bouwlieden" (4:4, 5).
Van dit gebed is wel gezegd, dat het geen
Christelijk gebed zou zijn. Nehemia vraagt im
mers om Gods straf over de vijanden. En men
wijst dan op Jezus' bede aan het kruis Vader
vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Ook op de bede van Stefanus, die gesteenigd
werd „Heere, reken hun deze zonde niet toe".
Een uitlegger van Ethische richting (Dr A.
van Selms) is dan ook van oordeel, dat een ge
voelen als in dit gebed van Nehemia tot uiting
komt, niet goed te keuren is. Hij merkt daarbij
dan echter ook op, dat het ons, die in rustiger
tijden leven niet past daarover Farizeeuwsch
den staf te breken. Tevens, dat men den harts
tochtelijken Nehemia eerder kan liefhebben dan
een bloedeloos heilige, die zich tot lijdelijkheid
beperkt.
Evenwel gaat het niet aan in een vergelijking
met deze twee gebeden, het gebed van Nehemia
als een ongeoorloofd, als een verkeerd gebed af
te keuren.
In den bijbel vinden we meerdere gebeden als
van Nehemia. In Ps 28 4 van David Geef den
goddeloozen naar hun doen en naar de boosheid
hunner handelingen, geef hun naar hunner handen
werk, doe hun vergelding tot hen wederkeeren.
Nog sterker in Ps 55 16, dat hen de dood als
een schuldeischer overvalle, dat zij levend ter
helle nederdalen, want boosheden zijn in hun
woning, in het binnenste van hen. (Vergelijk ook
Ps 69:23-29; Ps 109:6-20; Jeremia 18:18-23.)
De reeds genoemde uitlegger komt dan dan
ook zeker wel kort bij de rechte beoordeeling
van dit gebed van Nehemia, als hij er op wijst,
dat Nehemia hier geen wraak roept over hetgeen
hem persoonlijk is aangedaan, maar over de te
genwerking, bij den herbouw der stad door hem
ondervonden. De gloeiende ijver voor de zaak
van zijn vaderstad en Gods eer brengt hem tot
dezen hartstochtelijken uitroep.
Dit gebed is dan ook niet een zondig gebed
geweest. Het was geen persoonlijke haat, die hem
daartoe drong, ook niet een nationale haat, maar
hij haatte hen, die God haatten, voorzoover zij
God haatten. Wat hem tot deze bede drong was
de liefde tot God en Gods eere daarom vraagt
hij om nederwerping van alle macht, die zich
tegen God verheft.
Door dit gebed vindt Nehemia dan ook de
kracht om, ondanks den spot en tegenstand der
vijanden, rustig met den arbeid voort te gaan.
Het is door het gebed, dat Nehemia zich zoekt
te sterken, wanneer Sanballat en Tobia en Gesem
en de Asdodieten verder gaan en een verbintenis
sluiten om tegen Jeruzalem te strijden en daar
alles te verwarren.
Wij baden zoo zegt hij (4:9 tot onzen
God. In den strijd voor Gods Koninkrijk ligt de
kracht in God die strijd kan alleen gestreden
worden, als de kracht verwacht wordt van den
Heere en in het gebed van Hem afgesmeekt.
Door het gebed gesterkt ging Nehemia dan
ook niet uit den weg voor de bedreiging der
vijanden, maar bleef hij het werk, in Gods Naam
begonnen, vooortzetten.
Hij deed dan echter, tot afweer van den vij
and, nog wat anders dan bidden. „Wij baden tot
onzen God en zetten wacht tegen hen, dag en
nacht hunnenthalve" (4:).
Van onze vaderen wordt gezegd zij baden
tot God en hielden hun kruit droog. Bij het bid
den behoort ook het waken. Zoo verstond het
ook Nehemia.
Het was ook noodig, dat Nehemia op afweer
van den vijand bedacht was.
Het plan van Sanballat c.s. was, ondanks de
bedoeling om het geheim te houden, niet verbor
gen gebleven. De Joden, die in de nabijheid van
Samaria woonden, hoorden er van en die kwa
men dat vertellen in Jeruzalem. Straks ging het
als een loopend vuur door de stad, dat de vijan
den zouden komen en hen aanvallen.
Dat gerucht had toen op een deel der bevol
king een funesten invloed. De moed zonk hun
in de schoenen en in hun moedeloosheid wilden
ze het werk maar laten liggen, omdat het toch
ook eigenlijk een onbegonnen werk was, uit de
puinhoopen vol stof, weer een muur te bouwen.
Er werd al een liedje gezongen
De kracht der dragers schiet tekort
En puin is er teveel
Wij zijn dan ook niet in staat
Te bouwen aan den muur (vs 10).
Dat werd een gevaarlijke toestand. Nehemia
doorzag dat en liet er zich niet door ootmoedi-
gen. Had God hem niet tot dat werk geroepen
Zou God hem dan begeven
Hij wapent het volk en wijst het op zijn God
„Vreest niet voor het aangezicht van den vijand,
denkt aan dien grooten en vreeselijken Heere
en strijdt voor uwe broederen, uwe zonen en
uwe dochteren, uw vrouwen en uw huizen"
(4:14).
Wanneer de vijanden hooren van deze maat
regelen, zien zij van hun plan af, en alle bouwers
keerden weder tot het werk aan den muur, om
dat voort te zetten (4: 15). Maar dan zóó, dat
een deel onder de wapenen blijft, gereed om aan
stonds een aanval af te weren, en dat een ander
deel, dat aan den muur bouwde, de wapenen kort
bij de hand had, om, zoo noodig, ook te kunnen
strijden.
Zoo werd het een spannende tijd, waarin Ne
hemia en de zijnen schier niet uit de kleeren kwa
men, niet meer dan de hoognoodige rust namen.
Maar het werk ging zoo toch door en in 52
dagen van harden, inspannenden arbeid werd de
muur voltooid (6: 15).
Op tegenstand hebben allen te rekenen, die
arbeiden voor Gods Koninkrijk en dan kunnen
ze van Nehemia leeren, hoe ze ondanks den te
genstand, in het werk kunnen volharden.
Dan moet de kracht worden gezocht in het ge
bed. Als dat gebed ontbreekt, is er een zien op
de menschen, die den arbeid tegenstaan, op hun
macht en invloed en dan worden de bezwaren
zóó groot, dat er moedeloosheid opkomt en men
gaat overleggen, of het maar niet het beste zou
zijn den arbeid op te geven, omdat het toch niet
is vol te houden.
Laat dan bedacht worden, dat het wapen tegen
die moedeloosheid, die zou leiden tot defaitisme,
ligt in het gebed, in het brengen van de zaak van
Gods Koninkrijk voor Gods troon. Daartoe kun
nen zich ook schikken zij, die niet meer kunnen
doen dan bidden omdat zij niét meer kunnen
meearbeiden.
Maar er moet ook gearbeid worden door die
daartoe in staat zijn. Die arbeid kan dan weieens
groote inspanning vragen, als van Nehemia en
z'n mannen, van wie in 4 22, 23 wordt gezegd,
dat ze des daags aan het werk waren en des
nachts wacht hielden, dat ze hun kleedren niet
uittrokken. Dan kan weieens noodig zijn overdag
het gewone werk te doen en dan daarna nog ar
beid te verrichten in Gods Koninkrijk, zoodat
men een deel van de nachtrust moet offeren.
Maar gelukkig, die dan met vreugde zich aan
dien arbeid geven en mogen zien, dat God hun
arbeid zegent. Zij zullen er God voor danken.
HEIJ.
RONDOM HET VERBOND.
V.
Verbond, verkiezing, doop.
In een van onze vorige artikels schreven wij,
dat Ds v. d. Vegt een prachtig boekje heeft uit
gegeven over Verbond en Verkiezing bij Calvijn.
Hij toont daarin glashelder en in weiverzorgden
stijl aan, dat voor Calvijn verbond en verkiezing
kwantitatief niet samenvallen.1) Calvijn is een
andere meening toegedaan dan Prof. Aalders in
deze kwestie. Hij rekent de niet-uitverkorenen
ook tot het verbond.
Zeer terecht schrijft Ds v. d. Vegt op blz. 16
aan het adres van Dr L. v. d. Zanden, dat er
geen sprake van is, dat deze verbondsleer nood
lottig moet worden geacht voor het Gerefor
meerd leven. Met meer recht kan dit worden
gezegd van de leer die verbond en verkiezing
vereenzelvigt.
„Immers", aldus v. d. Vegt, „als het verbond
der genade alleen met de uitverkorenen is opge
richt, kan de troost van de belofte des verbonds
slechts door hen aanvaard worden, die zekerheid
verkregen hebben van hun verkiezing. De weg
loopt dan van de zekerheid der verkiezing tot
den troost van Gods belofte. Maar zoo begint
men waar men eindigen moest. Men zet de din
gen achterste voren, zooals Ds Woelderink hier
bij terecht opmerkt. En het is geen wonder, dat
dan de vreemde vraag burgerrecht verkrijgt
mag ik mij de belofte Gods wel toeëigenen De
waarheid van Gods belofte is toch alleen voor
een bepaald deelde uitverkorenen. Gevolg hier
van is, dat vooral zij, die het ernstig nemen,
voortdurend in vrees en onrust verkeeren. Want
hoe zal ik ooit tot zekerheid der zaligheid komen
als ik er niet van uitga, dat de beloften van het
verbond ook mij persoonlijk gegeven zijn
Doopsformulier.
Het doopsformulier staat naar het mij voor
komt in dezen heelemaal op Calvijns standpunt.
Het rekent alle gedoopte werkelijk tot het ver
bond. Indien deze leer noodlottig moet worden
geacht voor het Gereformeerde leven, draagt het
doopsformulier de grootste schuld. Eeuwen lang
heeft het deze noodlottige leer van den kansel
de kerk ingedragen.
Wij willen op drie uitdrukkingen wijzen, die
wel heel duidelijk zijn in dezen.
Heel de engelenwereld is in beweging, wanneer
God gereed staat, om Zijn Zoon naar deze aarde
te zenden, om de werken des duivels te verbre
ken, en Zijn eer te herstellen in de verlossing
van zondaren.
Nu zal dan na eeuwen in vervulling gaan, wat
reeds in het Paradijs werd aangekondigd, direct
na den val van den mensch. Eeuwen achtereen
heeft God door Zijn profeten laten zeggen, dat
Hij een Verlosser zal zenden, en Zijn volk zal
bevrijd worden van alle knellend juk en duivel-
sche tyrannie. En nu is eindelijk de tijd der ver
vulling aangebroken. De Engelen, die begeerig
waren in deze dingen in te zien, hebben eeuw in,
eeuw uit, acht geslagen op wat God deed in het
menschelijk geslacht. Deze hemelgeesten worden
als des Heeren lijfwacht op de groote gebeurte
nis voorbereid. Heel de engelenwereld is in groo
te spanning. Op een gegeven oogenblik krijgt
Gabriël bevel, om 't hemelsch paleis te verlaten
en af te dalen naar deze aarde, en wel naar dc
heilige tempelstad. En in die stad moet hij gaan
naar het heiligdom des Heeren om aan den ouden
Zacharias een boodschap over te brengen.
Daar in het heilige van Jeruzalem's tempel,
bevindt zich des morgens om 9 uur een grijs-
geworden priester. Hij is uit de dagorde van
Abia, zoodat hij met zijn medepriesters dienst
heeft in deze week, om dan weer met hun gezin
nen terug te keeren naar hun woonplaats. Za
charias is uit het gebergte van Judea. Hij is met
zijn vrouw Elizabeth oud geworden zonder ver
kregen te hebben den wensch van hun haat. Ze
bleven kinderloos, een maar nauwelijks te dragen
smart voor dat innig-vrome echtpaar. Maar nu
is er geen verwachting meer. Hun gebed om kin
derzegen schijnt niet verhoord te zijn. In onder
scheiding van andere priestergezinnen zijn zij met
hun beidjes naar de stad gegaan, om dan acht
dagen te toeven. En als onder de priesters door
het lot de dagtaak wordt verdeeld, dan valt den
ouden Zacharias ten deel de bediening van het
gouden reukofferaltaar, dat tweemaal per dag in
het heilige moest bediend worden, n.l. des vóór
middags om negen uur en des namiddags om drie
uur.
Met eerbied en blijdschap zal deze vrome Is
raëliet dit werk verricht hebben. Zoo is dan de
grijsaard met zijn reukwerk het heiligdom inge
gaan. En terwijl hij druk bezig was met zijn werk
te doen, ziet hij opeens tegenover zich aan de
rechterzijde van het altaar een blinkende gestalte.
„En Zacharias hem ziende, werd ontroerd, en
vreeze is op hem gevallen." Geen wonder ook.
Wie zal niet vreezen bij de verschijning van de
zen hemelschen gezant, die toch komt met een
boodschap Gods Direct stelt deze hemelbode
den priester gerust. Hij moet niet vreezen, maar
juist verheugd zijn. Omdat hij en zijn vrouw een
zoon zullen hebben. Een zoon op hun ouden dag.
En die zoon zal de voorlooper zijn van den zoo
lang verwachten Messias. Alles wordt Zacharias
ineens geboodschapt. Tweeërlei begeerte van den
ouden priester zal vervuld worden. In de eerste
plaats, dat nti de Messias komen zal. De bede
der vaderen „och, dat gij de hemelen scheurdet
en gij nederkwaamt" zal in Zacharias' tijd in ver
vulling gaan maar ook zal zijn vrouw de moe
derweelde smaken, zij zullen gezegend worden
met een kind, een zoon en deze zal groot zijn in
het Koninkrijk Gods, ja, hij zal de heraut wezen
van den grooten Koning, den beloofden Messias.
O, wat heerlijk is deze boodschap Wat zal
Zacharias vol verrukking geweest zijn en het uit
gejubeld hebben Wat zal hij gedankt hebben in
het huis des Heeren
De hemelbode heeft gesproken, wat zal het
antwoord van den priester zijn Zal het zijn ik