No. 48 Vrijdag 1 December 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C HEI) en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. EE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAE Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE BOUW VAN 'S HEEREN HUIS. Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in eeuwig heid. 1 Kron. 17 12. Dat was Gods boodschap aan David, Israels koning, door den mond van den profeet Nathan. David bevindt zich hier op de blinkende mid daghoogte van zijn merkwaardig en rusteloos le ven. Hij is eindelijk tot rust gekomen. In het glansrijk veroverd Jeruzalem bewoont hij zijn cederen huis, doch de ark des Heeren bevindt zich nog altijd in een tent. Neen, dat mag niet langer zoo. En er rijpt in den koning een heerlijk plan. Naar Jeruzalem moesten alle stammen Israels opgaan, om voor het aangezicht des Heeren te verschijnen. Daar alleen moesten de offers voor den Heere branden. En daarom mag de Ark nier blijven te Gibeon in de gordijnentent, een tempel der eere, moest voor Israels eigenlijken Koning in Jeruzalem verrijzen. David maakt dit plan den profeet Nathan be kend. Ook deze is er direct enthousiast voor. Het is voor den koning een onverdragelijk iets, zelf in een mooi cederen huis te wonen, terwijl de Ark Gods temidden der gordijnen woont. Er moet een huis des Heeren gebouwd wor den, dat in het minst niet mag onderdoen voor het paleis des konings. Zij vragen den mond des Heeren niet. In deze goedkeuring van de zijde van den profeet, werd Nathan niet geïnspireerd door Gods Geest. Hij sprak hier te goeder trouw eigen meening uit. In denzelfden nacht echter, spreekt God tot Zijn profeet een ander woord, en dit woord des Heeren haalt een streep door Davids voornemen. De profeet onthult zijn koning een ander plan. David wil den Heere een huis bouwen. Neen, dat mag hij niet. In 1 Kron. 28 lezen we, dat deze koning veel bloed in den krijg vergoten had, waarom een ander, zijn zoon, die hem zal opvol gen, zijn plannen zou uitvoeren. Niet David, maar de Heere zal David een huis bouwen. Hier in dit woord, belooft God aan hem een zoon en zonen, die op zijn stoel zullen zitten. Tot in verre geslachten Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. En dan tot driemaal toe herhaalt de profeet„tot in eeuwig heid" (vs 12, 14). Welk een heerlijke belofte ontvangt hier Is raels koning Met zijn dood zal het koningschap niet uit zijn. Dat was wel zoo bij Saul. De Heere zal van nu voortaan voor Zijn Koninkrijk het koningschap in Israël handhaven, en Hij zal het handhaven in Davids huis, in Davids zaad. En die zoon van David zal den Heere een tempel bouwen en het koninkrijk van David zal dan in volle kracht en heerlijkheid door den Heere be vestigd worden. Hier reikt het Woord des Heeren over de eeuwen heen naar Vorst-Messias. Hier beluiste ren wij Adventsklanken. De komst van Davids grooten Zoon wordt hier geprofeteerd. David wil hier in Jeruzalem den Heere een huis bouwen. Maar de Heere zal omgekeerd voor David een huis bouwen. En zóó zal de Heere door Davids huis heen een huis bouwen voor Zijn Naam (2 Sam. 7: 13). Wij weten, dat deze belofte allereerst sloeg op Salomo, die zijn vader opvolgde. Deze heeft in Jeruzalem een tempel gebouwd, waar de Ark Gods een plaats ontving in het heilige der heili gen. Doch dit was maar een aanvankelijke ver vulling dezer profetie. De Heere heeft immers David een huis beloofd, niet van gehouwen stee- nen, maar van lévende steenen. Salomo's tempel, hoe heerlijk en schoon ook, was maar voor een tijd. Dat prachtige gebouw werd door Nebukadnezar verwoest, door Ze- rubbabel opnieuw gebouwd, door Herodes ge restaureerd, maar door Titus, Rome's keizer, voor altijd vernietigd. Geen één steen is op den anderen gebleven. Maar wat God bouwt, blijft eeuwig bestaan. Een tempel van levende steenen. De Heilige Geest laat de apostelen zeggen tot die groote gemeente uit alle volk en natie „Gij zijt de tempel des levenden Gods. Geheel de ver loste gemeente is tempel Gods. Hij woont er in door Zijn Heiligen Geest. „Of weet gij niet, da: uw lichaam een tempel is des Geestes Om dit alles tot stand te brengen is onze Heere Jezus Christus in den Kerstnacht in deze wereld geko men. Hij is er gekomen, om te bouwen het gees telijk huis. Dat doet Hij, door zondaren zalig te maken en zich een gemeente te vormen, gekocht door Zijn bloed. Dat doet Hij door de werken van Satan te verbreken. Zoo is Hij gekomen om den naam des Heeren een huis, een tempel, een geestelijke tempel te bouwen, opdat de Heere door den Heiligen Geest in het menschenleven zou wonen. Daartoe laat Jezus Christus Zijn evangelie ver kondigen in Jeruzalem, ja, in heel de toen beken de wereld. Daartoe bekwaamt Hij menschenkin- deren al de eeuwen door om Zijn Woord te brengen ook in de landen der heidenen. Hij roept volk na volk, geslacht na geslacht uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Neen, deze profetie beperkt zich niet tot de regeering van Salomo of enkele eeuwen daarna, zij gaat door de eeuwen heen. Het gaat ook in deze donkere dagen om den bouw van dat geestelijk huis. Die bouw gaat al tijd maar door. De poorten der hel zullen de gemeente niet overweldigen. Onze God blijft bouwen ondanks alles, ja door alles heen. „Ik zal den stoel Zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid." En elke keer, dat de gemeente zich opmaakt, om de geboorte van Jezus Christus, Davids grooten Zoon en Heer, te gedenken, wordt ook gedacht aan de heerlijke vervulling van deze profetie. Hij bouwt altijd door Zijn huis. Een huis voor den naam des Heeren. Die nu Jezus Christus door een waar geloof zijn ingelijfd, zijn levende stee nen van dit heerlijk Godsgebouw. Het steenen kerkgebouw, waar wij eiken rust dag samenkomen, om daar des Heeren Woord te beluisteren, is dit huis des Heeren niet al leen de gemeenschap der geloovigen is het gees telijk huis, dat Davids Zoon gebouwd heeft en nog steeds bouwt door Zijn Woord en Geest. Dat huis zijt gij, indien gij in Hem gelooft. Als Jezus Christus in uw leven gekomen is, dan zijt gij burger van dat rijk, dat Hij gesticht heeft in Zijn bloed. Dan zijt gij, een levende steen, in gevoegd in dat heerlijk Godsgebouw. Doch om in dat huis iets en veel te beteekenen, om daar een waardige plaats in te nemen, moet er héél wat aan ons gebroken worden. Gods bouwen is hier óns breken. De geloovige weet wel, hoe de Bouwmeester onbarmhartig (deze onbarmhartigheid is juist Zijn barmhartigheid je gens u) van hem wég kapt, wat niet bevorderlijk is voor den Naam des Heeren. O, Hij spaart ons niet. En dat is ook niet erg Hoe sierlijker de steen er uitziet, hoe aangenamer voor den Bouwmeester Het is goed voor ons, dat Hij ons dagelijks bewerkt door Zijn Woord en Geest. Dan wordt ons leven, hoe langer hoe meer een leven naar Hem toe. Zeker, pijnlijk is dat werk voor ons vleesch wel, doch dat hindert niet. Als wij ver liezen, wat uit ons leven moet worden weggeno men dan is dat verlies juist winst. Eeuwigheids winst. De Naam des Heeren moet door alles heen worden grootgemaakt. Wij moeten worden ge vormd en geheiligd tot een woonstede Gods in den Geest. Zoo wordt ons aller leven dienstbaar gesteld aan de verheerlijking van den Naam des Heeren. Zoo wordt Zijn lof vergroot. Domburg. J. E. VISSER. IN MEMORIAM. MEVR. S. E. HEIJ—GOSLINGA. Namens alle degenen, die de Kerkbode lezen en liefhebben, meen ik te spreken, als ik aan mijn geachten mede-redacteur Ds A. C. Heij ons aller oprechte deelname betuig met het zware verlies, dat hem en zijn kinderen dezer dagen getroffen heeft. Mevr. Heij was een bekende figuur in Zee land. Haar actie voor de Zending kwam voort uit een hart, dat liefde had voor het werk in het Koninkrijk Gods. We zijn den Heere dankbaar, dat Hij in dit leven Zijn genade en gunst heeft willen ten toon spreiden. En juist die genade moet wel een rijke troost zijn voor digenen, die ze achterliet. Moge onze Vader Ds Heij en de zijnen ver troosten en bij den voortduur sterken in de taak. waartoe hij van Godswege geroepen is in zijn gemeente, en ook voor al de verdere arbeid, die hem op zijn schouders is gelegd. EVENREDIGER AFVAARDIGING. Er is in den laatsten tijd nog al wat geschreven in de kerkelijke pers over even-rediger afvaardi ging. Over die afvaardiging kunnen we iets lezen in Artikel 85 van onze kerken-ordening „geene kerk zal over de andere kerken eenige heer schappij voeren". Voorts is hier van belang Artikel 42 „waar in eene kerk meer predikanten zijn dan één, zul len ook zij, die niet afgevaardigd zijn in de classis mogen verschijnen en adviseerende stem hebben". Uit deze regel is nu de volgende practijk ge boren elke kerk, groote en kleine, sturen een gelijke afvaardiging naar de classisvergadering n.l. één predikant en één ouderling. Vroeger was dit anders. De bekende Synode van Dordrecht besloot „Waar in een plaats meer predikanten zijn dan één, zullen die alle tesamen in de classis mogen verschijnen, en keur stem hebben, ten ware in zaken die haar perso nen of kerken in het bizonder aangaan". De vraag of deze regeling billijk is, is actueel geworden, door hetgeen zich vertoont heeft op de Synode van Sneek. Ds van Dijk van Zaandam heeft n.l. aangetoond, dat de 32000 Gereformeer den in Drente, evenveel vertegenwoordigers te Sneek hadden als de 90.000 van Zuid-Holland (Zuid). Nog vreemder wordt dit als Ds van Dijk con stateert, dat de belangen van Noord-Holland be hartigd werden door 4 afgevaardigden, terwijl 12 afgevaardigden aanwezig waren voor enkele provincies, die tesamen nog een paar duizend leden minder tellen dan Noord-Holland. Deze voorbeelden zouden nog met meerdere te vermenigvuldigen zijn. En in breeder kring gaat men dan ook inderdaad gevoelen, dat hier iets scheef zit. Zoo is in het Gereformeerd Theo logisch Tijdschrift opgemerkt door Dr Sietsma „Is het onjuist om terug te keeren tot de vroeger bestaande opvatting, dat de kerken zich ter classicale vergadering doen vertegenwoordigen door even zooveel maal twee afgevaardigden, als de gemeente predikantsplaatsen telt Hij zegt„het zou het juiste aspect van de classicale vergadering zeer ten goede komen". Persoonlijk ben ik het met Dr Sietsma volko men eens. De kerk van Middelburg draagt b.v. bij aan de Zending 28 van hetgeen de classis Middelburg moet opbrengen. Maar de kerk van Middelburg heeft bij eventueele verhooging der bijdragen slechts 1 stem van de 14. Een kerk van 135 leden heeft hier evenveel in te zeggen, als de kerk van Middelburg met ruim 3000 leden. Hiertegen geldt niet als argument, dat men op de classis zijn bezwaren, zijn inzchten enz. wel naar voren kan brengen. Dat is een geheel andere kwestie. De kwestie hier in geding is is onze huidige afvaardiging billijk. Zoowel wat betreft de vertegenwoordiging op de classicale vergade ring als provinciale als Generale Synodes. De bedoeling is niet om een tegenstelling te scheppen tusschen groote en kleine kerken. Maar een ieder kan begrijpen, dat zonder die tegen stelling te willen aanvaarden, hun inzichten wel eens uiteenloopen met het oog op eigen behoef ten, belangen, moeilijkheden enz. En dan stellen we de vraag is het dan billijk, dat een kerk zich maar moet neerleggen bij be sluiten die men neemt, terwijl zij gezien de hui dige vertegenwoordiging, niet zooveel invloed kan uitoefenen als met haar grootte in overeen stemming zou moeten zijn Vroeger was men bang, dat de groote kerken heerschappij gingen uitoefenen op de kleine. Maar wordt het door de methode die we nu heb ben, niet juist omgekeerd dat de kleine heer schappij gaan uitoefenen over de groote kerken Is het onjuist om te beweren, dat de kleine kerken die tesamen een meerderheid in stemmen- aantal vormen, aan de groote kerken tegen hun zin, hun wil kunnen opleggen Laten we voorts niet vergeten, dat de regel van de Synode van Dordrecht 300 jaren geduurd heeft en pas de Synode van Utrecht heeft in 1905 deze oude regeling veranderd. Ieder, die deze dingen onbevangen leest, ge voelt dat hier iets scheef zit. En we meenen, dat we er goed aan zouden doen, indien we weer terugkeerden naar de methode onzer vaderen. 'N FEESTDAG. Zoo noemen we onzen Zondag, nietwaar We zingen dan Dit is de dag, de roem der dagen, die Israëls God geheiligd heeft We steken ons in de beste plunje die we heb ben, want het is feest en we willen dat zelfs in ons kleed uitdrukken. Het werk laten we liggen, want we mogen dien dag met ons gezin in feest stemming doorbrengen ter eere van onzen God Maar wat is nu het eigenaardige Dat ik van verschillende gemeenten hoor, dat niets deze feestelijke stemming zoo bederven kan dan een weinig regen en wind. Eigenaardig is dat Als in de week een feestavond georganiseerd wordt waarbij iets te genieten valt, dan kan geen stormwind en geen regen en geen onweer de feestgangers weerhouden om op te trekken naar het huis van het feest. Dan heeft men er voor over natte jassen, koude voeten, enz. enz. Dan is het voor kinderen niet te bar er doorheen te gaan, want och, het is feest. En we zouden als liefhebbende ouders niet gaarne willen, dat ze dat zouden missen. We zullen ze zelf wel bren gen. We hebben er wat voor over. En veilig en wel wordt kindlief gebracht en straks weer ge haald, om toch het, feest maar te kunnen bij wonen. En nu het feest op Zondag. We zien een spat op het raam. O, misschien regent het wel. Nu, dan gaan we maar niet. We zien dat het wat waait. Och, zoo'n wind ook. En we waren nog voor een paar dagen zoo verkouden en we had den het zoo erg op de borst, we moeten toch wat voorzichtig zijn. En de kinderen, neen, dat gaat niet. Die zou den ziek worden met zulk een weer. We zullen allemaal maar thuis blijven. De Zondagsche klee- ren worden anders ook nat en dat zou jammer zijn. Dit is de dag, de roem der dagen, die Israëls God geheiligd heeft. Laat ons verheugd van zorg ontslagen Hem roeme, Die ons blijdschap geeft. Waar is de blijdschap? Waar is het feest? Niet in de harten van die menschen, die on- noodig den dienst verzuimen. Die God voor schrijven hoe ze Hem zullen dienen en daarmee zondigen tegen het tweede gebod. Die onnoodig met de radio genoegen nemen, hoewel de Heere zegtgij zult de onderlinge bijeenkomsten niet nalaten. Opmerkelijk diegenen, die het verst van de kerk wonen zijn bij regen en wind nog het meest present. En die het dichtst bij de kerk wonen, het meest absent. Laat de Zondag weer feestdag zijn Dan heb ben we er veel, heel veel voor over. Dan blijven we niet om een wissewasje thuis. Dan is het feest en dan willen we van de partij zijn en dan zijn er evenmin bezwaren als in de week als we naar een feestavond gaan. Als er lust is in dienst des Heeren, dan gaat het vanzelf. Maar als het een last is, dan zoeken we allerlei uitvluchten. Dan vinden we het fijn, als we spatjes zien en fijn als we een windje zien waaien, want ons hart vreest den Heere niet, zoekt Hem niet naar Zijn Woord. Indien dus geen ziekte, of kwaal, ons verhin dert, laten we den Zondag zien als feestdag en onszelf niet bedriegen, dat het niet zoo erg is als we het aanbod der genade verachten. A. H. OUSSOREN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1