FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" te Groningen. Dr J. A. Beyerman te Amsterdam, Prof. Dr F. W. Grosheide te Amsterdam (Voor zitter), Ds A. Klinkenberg te Amsterdam, Prof. Dr J. A. C. van Leeuwen te Utrecht, Prof. Dr D. Plooy te Utrecht, Prof. Dr G. Sevenster te Leiden, Prof. Dr J. Th. Ubbink te Groningen Prof. Dr A. Veldhuizen te Groningen, Prof. Dr H. Windisch te Leiden en Prof. Dr J. de Zwaan te Leiden, hoewel sommigen uit hun midden weg vielen, doorgezet. En nu eindelijk na die lange moeitevolle arbeid is hier het resultaat van hun arbeideen boekje. Jamaar Gods boek. Keurig vertaald, begrijpelijk, verstaanbaar voor iedereen de Heilige Schrift van het Nieuwe Tes tament. Ik wil wel hier zeggen, dat ik zelden zoo blij ben geweest met een recensie-exemplaar als met dit werk. We ontkennen niet, dat er tal van mannen zijn, die ook hun vertalingen gegeven hebben. Ik denk aan de Leidsche Vertaling, voorts de vertaling van onze Gereformeerde menschen de bekende mooie Korte Verklaring van Kok, ik denk voorts aan de vertaling der Ethischen text en uitleg, maar hier en dat is nu het mooie hier ligt voor ons een vertaling, die gesteund is door heel Protestantsch Christelijk Nederland, ja zelfs ook door Oud-Katholieken. Daarom is de verschij ning van dit werk een feestdag der Christenheid en zal er eeuwen later over deze gebeurtenis nog gesproken worden. Kleefde aan die persoonlijke vertalingen altijd het bezwaar van het persoonlijk inzicht, hier is een vertaling, die door samenwerking tot stand kwam. En die samenwerking beteekende geluk kig niet, dat ieder in elk opzicht verkregen heeft wat hij wel wenschte. Heel vaak moest een keuze gedaan worden. Zoowel op het punt van het ver talen, als op het punt van het Nederlandsch. Menigmaal is bij meerderheid van stemmen iets vastgesteld. Maar de harmonie is nooit verstoord bij deze groote werkers, niemand heeft behoefte gevooeld aan een minderheidsnota. De geheele commissie uit die verschillende kerken biedt dit werk aan Christelijk Nederland aan. Er kan blijdschap zijn in alle Christelijke kerken van Nederland, nu God de Heere zulke groote din gen gedaan heeft. Opmerkelijk is wel de ontvangst. Toen deze uitgave het licht zag, was de eerste druk in en kele dagen geheel uitverkocht. En de prijs van die uitgave was niet gering 1.90 in kunstlee- ren band. Nu legt men de hand aan een nieuwe druk, die waarschijnlijk half December klaar zal zijn. En dan zullen tegelijk kleinere uitgaven ver schijnen voor 0.40 en voor 0.60 per stuk. Voorloopig zal deze vertaling wel hoofdzake lijk particulier gebruikt worden. We bedoelen zoowel diegenen, die het Woord bedienen als die het ontvangen, zullen er gebruik van kunnen maken, maar de kerk als kerk zal zich voorloopig aan de Statenvertaling houden. Toch zal wel heel spoedig blijken, hoe groot het nut van deze vertaling in de practijk is. Velen zullen onder den dienst des Woords hun Nieuw Testament beter verstaan. Beter Gods Woord begrijpen. Voorts zal het niet meer noodig zijn om te zeggen er staat dit, maar er moest eigenlijk dat staan. Ik kan me volkomen aansluiten bij die broeders en zusters, die van zulke opmerkingen ietwat huiverig zijn. Vooral als we pas in het ambt staan en men ons ietwat critisch beziet, past hier groote voorzichtigheid. Zie, dit alles kan nu voorkomen worden door de eenvoudige mededeeling, dat de vertaling van het Neder landsch Bijbelgenootschap zoo en zoo is. Dan stellen we ons particulier inzicht niet op den voorgrond, maar de vertaling van mannen met autoriteit bekleed, geleerden die ieders achting verdienen. We achten dit laatste een zeer belangrijk punt. We meenen dat hierdoor de rust in de goede zin van het woord niet onbelangrijk bevorderd zal worden. Natuurlijk verwachten we, zooals het altijd gaat als iets nieuws verschijnt, in bepaalde krin gen tegenwerking. Er zijn altijd menschen, die zich met hand en tand verzetten tegen alles wat nieuw is. Niet omdat ze gegronde argumenten hebben. Neen, enkel en allen omdat het nieuw is. „Wie vader of moeder lief heeft boven Mij is Mijns niet waardig." Het was, of een stem, die woorden, die zij zoo goed kende en die haar meermalen hadden ver ontrust, hardop uitsprak. Hier was nu het conflict, waarvoor zij zoo ge vreesd had En als vader nu maar eens naar rede wilde luisteren Maar daarop was geen kans. Zij kreeg niet de gelegenheid, zich te verdedigen. Telkens viel hij haar in de rede. Zijn wil moest boven drijven en zijn haan koning kraaien. Haar uitdagende houding had zij reeds lang laten varen. Kleintjes, geheel terneer geslagen, als een beeld der wanhoop, zat zij daar en schreide tot er geen tranen meer kwamen. Zij greep tenslotte haar bijbeltje, het geschenk van tante Marie, die haar gezegd had, dat het conflict komen moest. Maar het boekje, dat haar zoo vaak had getroost en bemoedigd en dat haar dierbaar geworden was, bood thans geen troost, naar zij meende. Met een onwillig gebaar legde zij het weg en staarde door het raam over den zeedijk. Bijna roerloos lag die zee daar. Er was geen golfje van En het oude enkel en alleen omdat het oud is dat verdedigen ze. We veroordeelen zulk een houding zonder meer niet. We zien er ook het goede element in. Wie conservatief is, wie tracht te bewaren wat ons overgegeven is, en dit niet al te spoedig los laat, dien kunnen we waardeeren. Dit moeten we allen tot op zekere hoogte. We moeten b.v. handhaven de onfeilbaarheid van de Schrift, handhaven onze belijdenis. Dat handhaven heb ben we met de paplepel ingenomen. Tegenover de zgn. Hervormde Kerk en Hersteld Verband willen we juist handhaven onze belijdenis en van die belijdenis niets verzwakken, hoezeer zij ook zich van die belijdenis hebben afgescheiden. Maar hoezeer dus dit vasthouden aan het oude te verstaan is, toch moeten we in alles voor de waarheid wijken. De maatstaf is niet of iets oud is, of iets nieuw is, neen, de maatstaf is of iets waar is, of het nieuwe en het oude goed is. In overeenstemming met Gods eisch. En hier nu kunnen we niet handhaven foutieve vertalingen van de H. Schrift, hoezeer wc er ook door geslachten heen aan gehecht zijn en gewoon zijn geraakt. Ik wil voorbeelden gevengehecht zijn we aan de vertaling, die aldus luidt want één brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn. En let nu op de zooveel helderder nieuwe vertaling, want wij zijn, hoe velen ook, één brood, één lichaam wij hebben immers allen deel aan het ééne brood. Een ander voorbeeld daarom zijn er onder u vele zwakken, vele kranken en velen slapen. Nieuwe vertaling daarom zijn er onder U ve len zwak, en ziekelijk, en niet weinigen ontslapen. Oude vertaling: bezit uw zielen in lijdzaamheid. Nieuwe vertaling door uwe volharding zult ge uw leven verkrijgen. Oude vertalinggeveinsde, werp eerst den balk uit uw oog en dan zult ge bezien, om den splinter uit uws broeders oog uit te doen. Nieuwe vertalinggeveinsde, doe eerst den balk uit uw oog weg dan zult gij scherp kunnen zien en zoo den splinter uit het oog van uwen broeder weg doen. Oude vertaling want gij zijt duur gekocht, zoo verheerlijk dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Gods zijn. Nieuwe vertalingwant gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam. Ieder gevoelt uit deze voorbeelden dat, hoewel we gehecht zijn aan bepaalde vertalingen, wij de juistere, betere vertaling zullen moeten aanvaar den. Vooral uit de valsch mystieke hoek zal wel te genwerking komen. Maar zoodra toch ook daar de waarheid is heengedrongen door het harnas van behoudzucht, zullen ook zelfs dezulken zich voor de waarheid gewonnen moeten geven. In deze donkere tijden, waarin alles ons aan spreekt van strijd en twist, mogen we wel dubbel dankbaar zijn, dat dit machtige vredeswerk tot stand is gekomen. Dat in ons vaderland de wetenschap op zulk een peil staat en de theologie nog zoo beoefend kan worden, dat we na 300 jaren een boek heb ben dat alle protestanten bevredigt. Geve onze Heere God zijn zegen over deze nieuwe vertaling en moge zij een groote ingang vinden onder ons Christenvolk. A. H. OUSSOREN. RONDOM HET VERBOND. IV. Een onaanvaardbaar dilemma. Het is voor onze lezers niet gemakkelijk, om den draad van ons betoog altijd voor oogen te houden. Goed begrijpelijk, dat zij na een week of langer zich niet meer nauwkeurig kunnen her inneren het punt, waar wij eindigden. Daarom zijn we zoo vrij, om telkens dat punt even te herhalen. We meenen onze lezers een dienst te doen met hun geheugen op te frisschen door het punt waar wij eindigden en weer aan- knoopen ze helder voor den geest te stellen. Ons eindpunt was het onderscheid tusschen het verbond der verlossing en het genadeverbond. Prof. Aalders schijnt dat onderscheid niet vol doende scherp gezien te hebben. Hij heeft het in ieder geval niet in rekening gebracht. beteekenis. En de middagzon wierp er haar stra len op. Hier en daar was een zeil zichtbaar vis- scherscheepjes van Zuidstad. En heel in de verte zag zij een stip en daar boven een wolk van zwarte rook de stoomboot naar den overkant. Dan wendde zij zich van het raam, om onmid dellijk in haar ellende te zitten weer. Wat moest zij toch doen wat moest zij toch doen Er was geen tusschenweg. Doen, wat vader had gezegd, zonder meer of dat niet doen. En dan kon zij gaan. Dan joeg haar vader haar het erf af, zooals hij Annemie had weggejaagd. Dan.. Maar neen, dat kon toch nietZou God dat nu van haar vergen „Wie vader of moeder lief heeftJa, maar was dat nu zoo werkelijk bedoeld Kon nu van haar worden gevergd, dat zij haar vader in den steek liet, nu moeder er ook niet meer was, en de boerderij zonder boerin laten Weineen, dat behoefde toch niet? Waarom zat zij nu zoo in moeilijkheden Zij moest doen wat vader zei en dan was het afgeloopen. Niet meer naar oom en tante te gaan. Niet meer naar de kerk. En haar bijbeltje aan vader geven neen, dat niet, dat nietDat gaf haar zooveel troost. Als zij dan niet meer naar „Sursum Cor- da" kon gaan en ook niet meer naar de kerk, dan had zij toch haar bijbeltje nog, om in stille oogenblikken en des avondsja, maar vader moest dat bijbeltje hebben, om het te ver scheurenNeen, neen, dat niet. Dat kon va der toch niet van haar vergen Als zij nu vanavond hem eens vertelde, dat zij zou doen, wat hij had gezegd want neen, weg- Dat blijkt uit het dilemma het öf öf dat hij op blz. 193 van zijn boek heeft opgesteld, om onweerlegbaar te bewijzen, dat het getal der uit verkorenen en het getal der bondelingen gelijk zijn. Volgens Prof. A. zijn alleen de uitverkorenen bondelingen. De niet uitverkorenen zijn geen bondelingen. Althans geen wezenlijke bondelin gen, slechts quasi kinderen des verbonds. Schijn baar zijn zij het wel. Zij zijn immers gedoopt. Doch het teeken en zegel van den doop is voor hen slechts een schijn-teeken en zegel, een on echt garantiebewijs Gods. Het lijkt er een, maar het is er niet een. Professor Aalders gaat bij zijn bewijs voor dit betoog uit van het hier volgende dilemma Zegt men dat het aantal der bondelingen en der uitverkorenen niet gelijk is, dan moet men een van tweeën stellen óf dat er dus bondelingen zijn, die niet in Christus begrepen zijn, öf dat men wel in Christus begrepen kan zijn en toch niet uitverkoren wezen. Volgens Prof. Aalders is elk van deze beide stellingen onmogelijk. Ongerijmd zelfs. Bondelin gen, die niet in Christus begrepen zijn, zijn er niet. Maar als men in Christus begrepen is, dan zal men behouden worden en kan men niet ver loren gaan. Als men in Hem begrepen is, dan is men uitverkoren voor het eeuwige leven. Het komt mij echter voor, dat dit dilemma niet te aanvaarden is. Wat bewezen moest wor den, wordt in deze twee stellingen als bewezen aangenomen. De kern van beide leden van het dilemma zit in het „in Christus begrepen". Daar zit trouwens de heele kwestie van de verhouding van verbond en verkiezing aan vast. Wat is dat i Wat beteekent dat Wat verstaan wij er pre cies onder Wat Prof. Aalders er onder verstaat is duide lijk. De uitverkorenen ten eeuwigen leven. Degenen, waarvoor de Zoon borg geworden is in het verbond der verlossing. Die de Vader Hem gegeven heeft, waaruit Hij er niet een zal verliezen. Zoo gezien zijn Professor Aalders uit spraken volkomen zuiver en kan niemand er eenig bezwaar tegen hebben. Stemt ieder Gere formeerde van heeler harte er mee in. De uit verkorenen zijn in Christus begrepen. Maar de vraag is nu juist, of de bondelingen in het genadeverbond, gezien mogen worden als uitverkorenen Of van hen gezegd mag worden, dat zij behooren tot „degenen, die de Vader aan Christus gegeven heeft", waarvan Hij er niet een zal verliezen. Dat is de vraag. Prof. A. heeft in de beide leden van zijn dilemma die vraag reeds bevestigend beantwoord. Maar daardoor is zijn dilemma niet zuiver gesteld. Nogmaals de vraag blijftde leden, niet van het verlossings-, maar van het genadeverbond, zijn die in Christus begrepen Ja, zegt iedere Gereformeerde. Beteekent dat echter ook, dat zij uitverkoren zijn ten eeuwigen leven Antwoord neen Absoluut niet. Antwoord Prof. Aaldersja. Zeer beslist. Het beteekent, dat zij uitverkoren zijn. Hier ligt nu het verschil. De bondelingen zijn in Christus begrepen. Daar denken wij eenstemmig over. Over de vraag of zij allen ook uitverkoren zijn, denken wij niet eenstemmig. Prof. Aalders zegtja. Wij zeggen neen. Dat ja van Prof. Aalders beteekent echter weer niet, dat hij de meening toegedaan is, dat alle gedoopten zalig worden. Hij maakt bij de ge- doopten onderscheid tusschen bondeling en bon deling. Iedere gedoopte is voor het oog een bon deling, maar niet ieder is een echte bondeling. Er zijn ware en schijn-bondelingen. Alleen de eerste, de ware bondelingen, hebben een echte doop ontvangen. En zij zijn in Christus begrepen. Zij zijn uitverkoren. Wij gaan er van uit, dat alle bondelingen echte bondelingen zijn. Dat de doop voor allen een ware doop, een teeken en zegel van Gods verbond der genade is. Dat alle gedoopten die genade van God ontvingen, dat zij op den grond slag van Zijn verbond werden gezet en zoo deel aan Christus hebben ontvangen. Zoo houden wij het verbond zuiver. Daar kunnen wij ook mee weg in de praktijk. Want het onderscheid tus schen echte en niet-echte bondelingen weten wij gaan, neen, dat ging toch niet zij kon haar va der, die haar zoo noodig had, toch niet in den steek laten en hem smeekte, het bijbeltje te mogen behoudenmisschien was vader wel te vermurwen, het ergste was voor hem toch wel haar gaan naar „Sursum Corda" en naar de kerk Deed zij goed, met zoo te handelen Zij be twijfelde het sterk. Zij zag er halfheid in. Het was een verloochening van Jezus, Dien zij toch gevonden meende te hebben, zij het dan, dat zij in veel opzichten nog onwetend was. Maarer kon toch niet van haar gevergd worden, dat zij nu in eenen alles losliet, de boer derij verliet en vader in den steek laten En toch tante had haar er op gewezen, dat zij mogelijk voor die zware keus zou worden ge steld, wanneer haar vader Neen, neen, dat kon niemand van haar ver gen Dat was eenvoudig onmenschelijk. Elk moest dat inzien. Hoe kon zij nu de boerderij verlaten en haar vader aan zijn lot overlaten V Zoo sprongen Jane's gedachten heen en weer en tot een oplossing kwam zij niet. Het werd haar steeds banger. Zij vouwde de handen en wilde bidden, zooals zij dat eiken avond deed vóór zij naar bed ging. En uit dat gebed ook kracht putte. Maar thans vond zij geen troost. Woorden had zij niet. De rechte lust ontbrak haar. Er was geen geloof. En troosteloos, zonder gebeden te hebben, opende zij de oogen weer, ontvouwde met een zucht de handen. Dan drong het tot haar door, dat zij toch niet niet en kunnen wij niet weten. Maar hoe kunnen wij dan ooit den kinderdoop werkelijk in het volle vertrouwen ontvangen Als een kindje ge doopt wordt, moet naar de opvatting van Prof. A. e.a. altijd de verontrustende gedachte bij ons zittenals het maar een echte doop is, als het maar geen vertooning is. En waar hangt het van af of de doop echt is Niet van het bevel en de belofte Gods Maar van het kind, dat den doop ontvangt V Of de doop een echte teeken en zegel van het verbond der genade is, hangt af van het kind. Als dat kind een wezenlijke bondeling is, dan is de doop een garantiebewijs Gods voor het kind. Maar is het kind geen echte bondeling, dan is de doop zonder waarachtige waarde. Als het zóó staat, hebben wij in de praktijk aan den doop voor onze kinderen niets. Het blijft dan immers een open vraag of de doop wel een teeken en zegel van Christus is, net zoo lang totdat wij uit de belijdenis van onze kinderen de overtui ging bekomen, dat zij echte bondelingen zijn. Jonge menschen die God liefhebben. De doop verliest naar deze opvatting zijn waarde. Theoretisch kan men die waarde wel staande houden. Maar praktisch verliest hij zijn beteekenis. Wat hebben wij aan den kinderdoop als hij ons niet meer zegt dan dat hij misschien een zegel Gods is voor ons kind, namelijk dan als ons kind een uitverkorene ter zaligheid is. Ook zonder den doop weten wij, dat onze kinderen gewis zalig zullen worden, zoo zij uit verkoren kinderen zijn. We zouden dus de doop evengoed kunnen missen. Helaas zou het voor sommige christenen geen verschil maken zoo hun kinderen niet gedoopt waren. Helaas zien velen de doop als een „tee ken" met een „misschien". Met een groot vraag- teeken er achter. Voor hun geloof en gebed van hun kinderen heeft hij niet de minste waarde. Hoe heel anders wordt het als wij het sacra ment uit Gods hand ontvangen als een „ontwijfel baar getuigenis", dat wij en onze kinderen een eeuwig verbond met God hebben (Doopsformu- lier). Een „ontwijfelbaar getuigenis" van God. Hoe totaal anders wordt het als wij geen reser ve's gaan maken waar God ze ook niet maakt. Maar aannemen wat Hij geeft. We hebben dan houvast aan Gods beloften voor onze kinderen. Durven ze zijn kinderen te noemen. In Christus tot genade aangenomen. Daarmee spreken wij dan nog geen oordeel uit over dingen die voor ons verborgen zijn, zooals de uitverkiezing tot zaligheid. Maar wat wij we ten nemen wij onvoorwaardelijk aan. Calvijn sprak van tweeërlei verkiezing en van tweeërlei aanneming tot kinderen een algemeene en bizondere. In het algemeen waren alle besne den en zijn alle gedoopten aangenomen tot zijn kinderen. Ook Ezau en Ismaël. Zoo noemt Jezus de ongeloovigen in Israël toch nog kinderen van het Koninkrijk der hemelen. De bizondere aanneming tot kinderen is nog wat anders. De ongeloovige en onbekeerde kin deren van het Koninkrijk worden uitgeworpen uit het huis van den Vader in de buitenste duis ternis. Maar zij zijn er in geweest hier op aarde. Het teeken der genade, besnijdenis en doop, was een echt teeken. Het feit, dat zij toch ver loren gaan, doet daar niets af. Ons doopsformulier staat heel beslist ook op dit standpunt. De gedoopte kinderen worden zonder restricties kinderen Gods genoemd in het formulier. De opvatting van Prof. A. e.a. is er stellig niet in te vinden naar het ons voorkomt. Brouwershaven. J. MEESTER. VEERTIENDE JAARVERSLAG van het Comité voor de Linnenkasten van het Zendingsterrein „Magelang" (1 October 1938 tot 30 September 1939). Veertiende Jaarverslag staat hierboven. Dit zegt ons wat. Met gemengde gevoelens schrijven wij dit 14e Jaarverslag. Het is nu 15 jaar geleden, dat de Zendende Kerk te Middelburg ons Comité be noemde en haar zorg voor de Linnenkast te Pa rakan, op ons Zendingsterrein gelegen, heeft opgedragen. De benoemde Zusters namen deze taak gaarne op zich. Zien wij nu terug, dan kunnen wij dankbaar gedenken de trouw van onzen God, Die ons zoo vele jaren voor dezen arbeid wilde gebruiken en kon blijven zitten. Het was midden op den dag. De zon straalde aan den hemel. Het vele werk wachtte. Dus ging zij langzaam naar beneden, waar de dienstbode haar nieuwsgierig aanzag. Jane merk te het wel, al deed het meisje het verstolen. Zoo weinig mogelijk sprak Jane. Alleen het hoogst noodzakelijke, aangevend het werk, dat gedaan moest worden. Eenmaal dien middag was zij in de onmiddel lijke nabijheid van haar vader, die evenwel geen woord zeide, haar behandelde als was zij lucht. Steeds werd het Jane duidelijkerzij moest zwichten of vader voerde zijn bedreiging onver biddelijk uit. Als een schurftige hond werd zij verjaagd van „Levensstrijd" Het was ongelooflijk Maar dat lag toch aan haar HOOFDSTUK XIV. Gezwicht. Marie, de nieuwe dienstbode, was hoogst dankbaar, toen het avondmaal afgeloopen was en zij van tafel kon opstaan. Als dat niet ver anderde, zou ze hier gauw weg zijn Wat waren dat voor luiOch, met Jane was nog wel op te schieten. Ze vond het meisje niet onvriendelijk. Maar die boer, dat was een onmensch. En die zoon, die zei geen tien woorden per dag. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2