No* 47
Vrijdag 24 November 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
EERSTE BLAD.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
WAAROM VERKOREN 1
Dc HEERE heeft geen lust tot u
gehad noch u verkoren om uwe veelheid
boven alle andere volken, want gij waart
het minste van alle volken
maar omdat de HEERE ulieden lief
had, en opdat Hij hield den eed dien
Hij uwen vaderen gezworen had, heeft
de HEERE u met eene sterke hand uit
gevoerd, en heeft u verlost uit den
diensthuize, uit de hand van Farao,
Koning van Egypte.
Gij zult dan weten, dat de HEERE
uw God die God is, die getrouwe God,
dewelke het verbond en de weldadig
heid houdt dengenen, die Hem liefheb
ben en zijne geboden houden, tot in
duizend geslachten.
Deuteronomium 7 79.
Geen mensch is er zonder vragen.
Die vragen komen meestal op bij moeilijkheden
en verdriet.
Waarom ga ik voortdurend in het zwart
Waarom vergeet God mij
Er zijn echter ook andere „waaroms" en het
is goed na te denken over het goddelijk ant
woord, dat op diè vragen gegeven wordt.
Waarom doet God dag aan dag zijn zon over
ons opgaan
Waarom bemoeit God zich met ons en heeft
Hij zijn hand van ons nog niet afgetrokken
Waarom komt God nog altijd met het Evan
gelie van zijn genade tot ons
Waarom heeft Hij lust tot ons gehad en ons
verkoren
Op het laatste „waarom" geeft bovenstaand
Schriftwoord het antwoord.
Eerst geeft het een negatief antwoord waar
om niet.
Daarna een positief antwoord waarom wel.
Israël is het volk der openbaring geworden.
Een klein onaanzienlijk slavenvolkje heeft een
zóó zuivere Godskennis ontvangen, dat ze niet
te verklaren is uit menschelijk denken en zoeken
alleen.
Hier heeft Gods Geest gewerkt. Daardoor is
dit volkje bewaard gebleven voor de grove dwa
lingen van het heidensch denken.
Mozes leidt dit volk in goddelijke opdracht uit
de slavernij van Egypte en voert het door de
woestijn met alle verschrikkingen en zegeningen.
Hij geeft aan dit volk de goddelijke boodschap:
„Wanneer u de Heere uw God zal gebracht
hebben in het land, waar ge naar toegaat om dat
te erven en Hij vele volken voor uw aangezicht
zal hebben uitgeworpenvolken, die meerder
en machtiger zijn dan gijzoo zult gij gan-
schelijk verbannen, gij zult geen verbond met hen
makenWant gij zijt een heilig volk den
Heere uwen God, u heeft de Heere uw God ver
koren, dat gij Hem tot volk des eigendoms zoudt
zijn uit alle volken."
Waarom juist dat volk aan God geheiligd
Waarom die bizondere zorg en bemoeienis
Niet omdat zij een groot en machtig volk wa
ren, een volk van uitblinkers.
De andere volken waren meerder en machtiger.
Niet om hun veelheid.
Gij waarthet ministe van alle volken.
Waarom dan wèl
Zoek de oorzaak niet bij dat volk zelf.
Zoek geen aanknoopingspunt in hun vroom
heid of in hun kracht.
Israël was een ellendige slavengroep, toen God
zich over hen ontfermde.
God had lust tot dit volk en verkoor het, om
dat Hij hen liefhad en opdat Hij den eed hield
dien Hij hun vaderen had gezworen.
Daarom heeft God het gedaan.
Uit liefde tot dit volk en uit trouw aan den
eed, dien Hij zwoer.
Zijn belofte aan Abraham is Hij nagekomen.
Het Verbond met Abraham, zijn vrind, bevestigt
Hij van kind tot kind.
Dat is de reden, waarom Hij dat volk geleid
heeft door de woestijn, waarom Hij dat volk ver
dragen heeft in zijn grillen en nukken zijn liefde
en trouw.
En waarom heeft God nog altijd lust in zijn
kerk en verkiest Hij de Zijnen
Niet omdat die leden zoo ver uitstaken boven
de wereldlingen, niet omdat 't zulke brave en
edele menschen waren.
Neen, niets was er in die verkorenen, waarom
God hun zijn liefde en genade zou bewijzen in
onderscheiding van anderen.
In zichzelf waren ze even bros van hart en
verwerpelijk in Gods oogen.
Het is enkel en alleen Gods welbehagen.
Het is enkel en alleen Zijn verkiezende liefde
en eeuwige trouw.
Daarom geven we Hem alleen de eer.
Want deze leer maakt geen goddelooze en
zorgelooze menschen.
Dien trouwen Verbondsgod, aan wien we alles
te danken hebben, heel onze zaligheid, zullen we
met ons gansche hart liefhebben en zijn geboden
houden.
Uitverkoren uit vrije genade, ja, maar tot hei
ligmaking.
Openbaren we ons als volk des Verbonds, dat
zich afgezonderd houdt van de wereld.
Nadrukkelijk moet Mozes van Godswege tot
zijn verkoren volk zeggen Vermeng u niet met
de heidensche volken Sluit geen gemengde hu
welijken Neem de grenzen tusschen wereld en
kerk niet weg Wees een den Heere uwen God
geheiligd volk
Hetgeen God tot Israël sprak, dat spreekt Hij
nu tot zijn kerk Gij zult u niet vermaagschap
pen met de wereld, want gij zijt een heilig volk
den Heere uwen God.
U heeft de Heere uw God verkoren, dat gij
Hem tot eigendomsvolk zoudt zijn uit alle volken
van den aardbodem.
Zaamslag. KOK.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Nehemia 3 en 4.
(Het werk aangevat en ondanks tegenstand
voortgezet) H.
Verhaalt hoofdstuk 3 van den eensgezinden.
bezielden arbeid aan de muren en poorten van
Jeruzalem, hoofdstuk 4 spreekt van den tegen
stand tegen dat werk bij Sanballat, Tobia de Am
moniet, Gesem de Arabier en de Asdodieten, de
mannen van de Filistijnsche stad Asdod.
Niet hier voor 't eerst lezen we van tegenstand
tegen Nehemia's werk. Er wordt reeds van ge
sproken in 2:10.
Toen Sanballat en Tobia hoorden, dat Nehe
mia gekomen was om wat goeds te zoeken voor
de kinderen Israëls, mishaagde hun dat zeer.
Dat mishagen werd grooter, toen ze vernamen,
dat Nehemia het volk had weten te bezielen om
den herbouw der stad aan te vatten. Het slot
van hoofdstuk 2 zegt, dat ze het voornemen
daartoe gaan bespotten, er alleen verachting voor
hebben en het in een verkeerd daglicht stellen als
beoogde Nehemia daarmee opstand tegen den
koning.
Het werk gaat echter, ondanks hun spot, door,
de muren herrijzen weer. Als Sanballat dat hoort
wordt hij zeer toornig (4: 1); dan oordeelt hij,
dat er tegenmaatregelen moeten genomen wor
den en hij belegt een samenkomst met de offi
cieren van het garnizoen in Samaria. In die sa
menkomst spot hij dan wel met die amechtige
Joden, maar stelt hij toch de vraag, waaruit z'n
vrees blijkt, dat die amechtige Joden zullen door
gaan en slagen „Zullen wij ze laten geworden
Zullen ze daar straks weer gaan offeren Zullen
ze de steenen uit de hoopen stof weer levend
maken
Sanballat denkt dan al aan het nemen van
maatregelen om de Joden te verhinderen door te
gaan met den herbouw der stad.
Toch wordt nog niet aanstonds daartoe be
sloten. Tobia meent, dat men zich over wat de
Joden doen niet behoeft ongerust te maken. Ja,
ze bouwen nu wel de muren, maar wat zijn dat
voor muren Als een vos anderen vertalen
jakhals er tegen aanspringt, slaat hij een gat
in dien muur. Wanneer de Joden meenen, dat
zij achter zulk een muur veilig zijn, vergissen zij
zich toch wel zeer.
Maar wanneer het bouwen doorgaat en de
muren weer tot halverhoogte zijn samengevoegd,
omdat het volk een hart had om te werken, be
gint de vrees het bij Sanballat weer te winnen.
Het bericht, dat de verbetering van Jeruzalems
muren toeneemt, dat de scheuren beginnen ge
stopt te worden, ontrust hen zeer.
Dan wordt weer een vergadering belegd en
daar zijn dan vijanden, die Jeruzalem van vier
zijden kunnen bedreigen. Sanballat in Samaria
van het Noorden, Tobia, de Ammoniet van het
Oosten, Gesem, de Arabier, van het Zuiden, de
Filistijnen van het Westen.
En op die vergadering komt het dan tot een
agressieve verbintenis. Ze verbinden zich om
tegen Jeruzalem te strijden en een verbijstering
daarin te maken, om daar een chaos te brengen.
Een listig plan wordt dan gevormd, dat ze
zorgvuldig geheim zullen houden. Ineens, onver
wacht zullen ze dan de bouwers aan de muren
overvallen en dan zullen ze er wel in slagen dat
werk te verhinderen vóórdat de muren voltooid
zouden zijn en de aanval op grootere bezwaren
zou stuiten.
Ze meenen het dus wel ernstig met hun tegen
stand tegen het werk, waartoe Nehemia zich
aangegord had, zoekende het goede voor Jeru
zalem. Ze willen dat resoluut onmogelijk maken.
De vraag rijstvanwaar die tegenstand
In dat herbouwen van Jeruzalem lag niet een
begin van rebellie tegen den Persischen koning
Artahsasta.
Ware dat het geval geweest, dan zouden zij,
als trouwe vazallen van dien koning, niet meer
dan hun plicht gedaan hebben door op te komen
voor diens souvereine rechten. Maar de koning
had zelf aan Nehemia verlof gegeven tot dien
herbouw en Nehemia was wel verre van de ge
dachte om te trachten, Jeruzalem onafhankelijk
te maken.
Ook lag er niet in een bedreiging van de posi
tie van Sanballat en de anderen.
't Lag zeker niet in de bedoeling van Nehemia,
om, als Jeruzalem weer veilig gesteld was tegen
aanvallen van buiten, vanuit die stad tegen de
omringende provincies op te treden, om die te
onderwerpen. Die stonden ook onder de opper
hoogheid en dus ook onder de bescherming
van den Persischen koning.
Als dan noch het belang van den Persischen
koning, noch hun eigenbelang, een reden kon zijn
van hun weerzin tegen Nehemia's werk en van
hun voornemen dat werk te vernietigen, wat kon
dan de reden daarvan zijn
Die is dan te zoeken in hun haat tegen Jeru
zalem als de stad Gods. In Jeruzalem voerde men
de pretentie de stad te zijn van den eenigen wa
ren God, voor Wien alle volkeren zich moesten
buigen. De goden, die zij aanbaden, waren geen
goden zoo getuigde dat Jeruzalem.
Daarom was Jeruzalem gehaat. Daarom ver
heugden zij zich, dat die stad verwoest werd, dat
er geen tempel meer was. Dan was die ergernis
weg.
Maar dan mocht die stad ook niet meer her
bouwd worden. Dan moest voorkomen worden,
dat ze zich als een afgesloten geheel zou kunnen
handhaven onder de andere steden.
Wat wilden die amechtige Joden Wilden ze
nu weer hun stad bouwen om voort te gaan met
de pretentie, dat hun God de eenige was, de
God van hemel en aarde Zou die ergernis dan
blijven Dat zou dan niet gebeuren.
Zoo wordt duidelijk, dat in den tegenstand
van Sanballat en de zijnen, te zien is de tegen
stand van Satan tegen God. Hier was een open
baring van den grooten strijd, dien Satan strijdt
tegen God.
Als de Heere door Nehemia het goede zoekt
voor Jeruzalem, opdat die stad een blijvende
plaats zou hebben, komt Satan door Sanballat
en de zijnen pogen dat werk Gods onmogelijk
te maken.
Eenzelfde tegenstand wordt nog altijd gevon
den daar, waar het goede wordt gezocht voor
de zaak van Gods Koninkrijk, en voor Zijn Kerk,
die belijdt, dat de Heere alleen God is.
Aan een vervallen kerk ergeren zich Gods
vijanden niet. Een kerk, die niet kloek en klaar
belijdt, dat de Heere God is, dat Hij alleen als
God mag worden gediend, die niet opkomt voor
de eere van den Heere Jezus Christus, wekt bij
de wereld geen tegenzin. Zulk een kerk laten ze
ongemoeid, omdat er geen kracht van uitgaat.
Maar als er komen, die de kerk willen refor
meeren, en herstellen, opdat zij waarlijk kerk zij,
ontwaakt de tegenstand en vijandschap.
Dan gaat het met dien tegenstand vaak nog
zoo als in de dagen van Nehemia. Daar zit dan
opklimming in. 't Begint met een duidelijk uitge
sproken mishagen in die pogingen tot herstel.
Dan komt de spot en eindelijk de verdachtmaking
en wordt gesproken van rebellie. Kerkherstellers
zouden revolutionairen zijn. Zij, die opkomen
voor de eere van Christus, worden dan voorge
steld als staatsgevaarlijk, hoewel nooit iemand
verder is van rebellie dan die zich aan God
onderwerpt.
Maar bij dat alles blijft het niet, wanneer des
ondanks het reformatiewerk doorgaat. Dan komt
de tegenstand, waarbij het ook nu gaat als toen.
Dan komt er overeenstemming tusschen de hei
densche Arabieren en Filistijnen en hen, die als
Ammonieten en Samaritanen nog min of meer
verwant zijn met Israël. Dan is er een eensgezind
overleg om te beletten, dat de kerk des Heeren
weer als kerk des Heeren optreedt en vrij uit
haar belijdenis doet hooren.
Zoo moeten we altijd rekenen op tegenstand,
wanneer we verstaan de roeping tot voortgaande
reformatie der kerk en wanneer we, die roeping
volgende, er naar staan, dat de kerk in de wereld
uitroept de eere van haar Koning.
Voor den tegenstand ging Nehemia niet uit
den weg, dat mag de kerk ook nu niet doen.
HEIJ.
'N GROOTE GEBEURTENIS.
Voor eenigen tijd ontving ik een boek ter re
censie. Keurig gebonden, prachtig typografisch
uitgevoerd, een boek, dat een lust is voor de
oogen.
Buiten op dit boek staat geschreven Nieuw
Testament. Meer niet. Op de eerste bladzijde als
men het boek heeft opengeslagen, kan men de
woorden lezen: „Het Nieuwe Testament, Nieuwe
vertaling op last van het Nederlandsch Bijbel
genootschap door de daartoe benoemde commis
sie bewerkt. Het Nederlandsche Bijbelgenoot
schap 1939".
Nu meene men niet, dat we deze nieuwe ver
taling toejuichen enkel en alleen, omdat er weer
eens wat nieuws is. Er zijn van die menschen, die
blij zijn als ze eens wat nieuws hebben en die
dan dat nieuwe zoo gaan verheelijken, dat alle
het oude dat ze hebben, er bij in het niet valt.
Neen, als we hier onze hartelijke blijdschap uit
spreken over deze nieuwe vertaling van het
Nieuwe Testament, dan is dat om meer dan één
reden.
Één der eerste redenen is wel, dat deze ver
schijning is daarom zoo verheugd doet zijn, dat
tal van broeders en zusters nu hun bijbel weer
des te meer zullen gaan waardeeren. Ze zullen
hun Schrift beter gaan verstaan. Ze zullen beter
begrijpen wat des Zondags verkondigd wordt.
Eenvoudig omdat de vertaling van het Bijbel
genootschap gegoten is in een vorm van den
20en eeuw. En niet alleen is onze Nederlandsche
taal in de 300 jaar sedert de Statenvertaling ver
scheen op tal van punten gewijzigd, nog veel
meer is gewijzigd de kennis van het Grieksch.
Hebben onze Statenvertalers voor hun tijd
meesterwerk geleverd, hebben ze ons een verta
ling gegeven, die ten allen tijde van waarde zal
blijven, toch is de kennis van het Grieksch on
gemeen grooter geworden. Tal van handschriften
zijn ontdekt, tal van opgravingen hebben ons
licht verschaft over vele uitdrukkingen in het
Nieuwe Testament, tal van woorden bleken ver
keerd vertaald te zijn, omdat men niet begreep,
dat men te doen had met een bepaald soort
Grieksch, het zgn. koine Grieksch, het Grieksch
van alle dag van het gewone volk. Hoe veel beter
is men dus thans in staat om een juiste vertaling
te geven dan 300 jaren geleden.
Het zou onverantwoordelijk zijn, indien men
bleef voortgaan met een vertaling, die op ver
schillende plaatsen niet juist is, of ook door de
verandering van de Nederlandsche taal niet meer
begrepen werd. God de Heere heeft ons de ga
ven gegeven van dieper en beter inzicht en die
gaven mogen we niet begraven in een zweetdoek,
maar daarmee hebben we te werken.
De eerste reden van onze groote blijdschap
ligt dus hierin, dat de vertaling van de Schrift in
hedendaagsch Nederlandsch is gegeven en de
tweede reden, omdat door vooruitgang van de
wetenschap een juistere vertaling van 't Grieksch
nu voor ons ligt.
Maar er zijn meer redenen dertien jaren lang
heeft een gemengde commissie gewerkt aan deze
nieuwe vertaling. En dertien jaren aan iets wer
ken, dat houden maar weinig menschen vol. Toch
hebben deze broeders Prof. Dr W. J. Aalders