FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJ D" KERKNIEUWS* OFFICIEELE BERICHTEN. Schepper. Verbroken is de band die hen samen- zon. Stukgeslagen is de verhouding tusschen den Vader en Zijn zoon. En daarom als God Adam aanspreekt, dan geeft hij weer geen eerlijk ant woord. Neen, hij zoekt, zooals we dat bij alle kinderen en bij vele groote menschen ook nog dikwijls zien naar ontschuldiging. Hij probeert de schuld op een ander te werpen. Op God zelf Hoor maar wat zijn antwoord is En hij zeide ik hoorde Uw stem in den hof en ik vreesde, want ik ben naakt en darom verborg ik mij. De oorzaak van zijn wegschuilen van zijn vrees en schaamte ligt niet in hemzelf. Neen, die ligt in het feit, dat hij naakt is. In plaats van ootmoe dige schuldbelijdenis, hooren we een voorwend sel. God heeft hem zoo geschapen en daarom schuilt hij weg De Heere laat echter dat ellendige, kind niet los. De Heere wil hem ontdekken aan hemzelf. Dat hart van Adam als het ware met een ruk openend is het antwoord ,,Wie heeft u te kennen gegeven, dat ge naakt zijt De Heere zegt„Ge voelt u naakt, ge schaamt u, ge ziet dus, dat ge iets mist, dat u iets scheelt. Hoe weet ge dat zoo Waarom schrikt ge voor mij Wat hebt ge gedaan En dan „Hebt ge van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat ge daarvan niet zoudt eten Nog valt Adam niet op zijn knieën voor zijn Schepper en doet belijdenis van zonden. Neen. wederom een uitvlucht, (zooals we dat in de ambtelijke practijk zoo dikwijls kunnen aantref fen, een uitvlucht, waarbij men naar anderen wijst. Ze zoeken mij, maar ge moet die anderen eens zien!)." De vrouw, die gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven en ik heb gegeten." Daar staat hij de onschuld Adam. Niet hij, maar Eva is de schuldige. Liefdeloos hard zegt hij ..Gij hebt die vrouw mij gegeven. Gij zijt o God, de oorzaak van mijn ellende. Door die vrouw mij te geven ben ik gekomen op het ver keerde pad. Heb ik haar woorden gehoord en heb genomen, wat zij had genomen". Nu laat de Heere God dezen zondaar voor- loopig los. God de Heere en Adam staan scherp tegenover elkander. De Rechter heeft de ver dediging van den aangeklaagden gehoord. Het vonnis, dat Adam kent, behoeft alleen maar te worden uitgevoerd. De Heere wendt zich tot Eva. „Wat is dit. dat gij gedaan hebt Direct zonder omwegen, zegt de Heere, dat zij iets misdaan heeft. Eva staat schuldig. Ze is misdadig. Maar als ver baasde onschuld zegt ze„De slang heeft mij bedrogen. En ik heb gegeten." Hoe kan God zoo slecht van haar denken. Niet zij, maar de slang moet gedaagd worden. Onbeschaamde, brutale uitvlucht. Want wie heeft haar gedwongen om aan het listige beest meer geloof te hechten, dan aan het Woord Gods Heeft ze zich niet vrijwillig laten verlei den Opzettelijk zondigde zij. Maar hierin gaat ze staan naast haar man, wil zich vrijpleiten van schuld, erger de schuld op een ander schuiven Zoo blijkt direct al na den val de diepe ver dorvenheid van den mensch. Zonde baart zonde. Hij stapelt de ééne leugen op den andere. Liefde loos is hier het kind tegenover zijn Vader. De breuk is wel groot. Want in plaats dat het kind zegtVader, ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen U en ben niet meer waard Uw zoon genaamd te worden, zegt hetVader, Gij zijt de schuldige. De weg tot behoud snijdt de mensch zelf af. Zal deze mensch wederom tot genade komen, dan moet hij niet door zichzelven, maar door een ander verlost worden. Die Andere is God de Heere zelf in zijn barm hartigheid. A. H. OUSSOREN. BIJBEL EN BIECHT. IV. Heeft de Biecht in de Oude Kerk bestaan 1 De praktijk der boetedoening in de Oude Kerk is historisch ontstaan uit de tucht over de zoo genaamde „doodzonden". Zij droeg een publiek karakter. Daarop wijst ook het Grieksche woord exomologesis (open- 9 43) „Alsjeblieft. Ze zegt wat ]e geeft me niet eens behoorlijk antwoord. Ik wil weten, hoe je er toe komt, je vader te bedriegen. Wat heb je daar, bij die vrome lui te maken En wat doe je in de kerk Wist je, dat die dominé hier komen zou Wat hebben jullie toen bepraat Ik wil het weten, versta je schreeuwde de boer, in eenen weer woedend wordend. „En ik wil dat alles wel vertellen, vader", zei Jane, zacht en sprekend op een toon, waaruit haar vermoeidheid duidelijk bleek. „Ik wilik wilmaar je doet het niet. Je draait er maar om heen. Nu, je moet het zelf maar weten. Maar ik verzeker je Uit haar vaders oogen straalde haar weer die ontzettende blik van haat tegen, die haar even te voren ook had getroffen en die haar beangstte. Van woede beëindigde Job Louwerse den zin niet. Opeens kwam hij dichterbij. Zijn warme adem streek Jane in het gezicht, zoo dichtbij stond hij. En zijn oogen puilden schier uit hun kassen. „We praten er niet meer over", beet hij haar dan toe. „Ik heb je beweegreden niet meer te weten. Als het er op aankomt, kunnen me die niet schelen ook. Ik verbied je, naar die lui toe lijke belijdenis van zonde), dat ook in de Latijn- sche Kerk als een vaststaande term werd gebruikt ter aanduiding van heel het proces der boetedoe ning met zijn onderscheidene trappen van schuld- belijden, vasten, bidden, drragen van vuile klee ding, wederopneming van den zondaar. Dat alles te samen werd „exomologesis" ge noemd. Zoo spreekt Tertullianus, de groote christenadvocaat der Oude Kerk, over de „exo mologesis" van Nebukadnezar en bedoelt dan daarmede heel die periode van „zeven tijden", gedurende welke Nebukadnezar in vervuiling der beesten met lange nagels en haren leefde en at als de ossen. Om deze „exomologesis" nam God Nebukad nezar weder aan. De Farao van Egypte daarentegen is met al zijn volk in de golven omgekomen, omdat hij, zegt Tertullianus, de „exomologesis" verworpen had. Uit het voorafgaande en uit de behandeling der zoogenaamde „lapsi", de afvalligen onder de vervolgingen, blijkt dus wel onomstootelijk het publieke karakter van de „exomologesis" in de Oude Kerk. De leiding van de boetedoening lag reeds vroeg in handen van den bisschop. We hebben er reeds op gewezen, hoe Cyprianus, de beroemde bisschop van Carthago, zich weerde tegen den invloed van de confessores, de reli gieuze „oudstrijders" en hij niet dulde, dat deze menschen aan groote zondaren de „vredesbrie- ven" uitreikten met uitschakeling van de offi- cieele ambtsdragers. Het ambt heeft tenslotte gezegevierd en aan de speciale privileges der confessores een einde gemaakt. De bisschop en de geestelijkheid ont vingen steeds meer een centrale plaats in het geheele proces der boetedoening. Waren in de eerste drie eeuwen de geestelijken zelve ook aan de publieke boete onderworpen, in de 4de eeuw komt daarin gaandeweg verandering. Zij vormen steeds meer de geestelijke „directie" van het boetebedrijf. De bisschop regelt de boetetijd en de vrijspraak. Zonder toestemming van den bisschop mocht een presbyter geen boeteling vrijspreken en weer opnemen in de kerkelijke gemeenschap. In geval van nood stond Cyprianus ook toe, dat een diaken dit deed In de Oostersche Kerk kwam de gewoonte op in de 4de eeuw om de geheele behandeling van de boetelingen op te dragen aan een bepaalde boetepriester, die den naam droeg van „presbyter der bekeering". De kerkhistorici Socrates en Sozomenus berichten ons daarover. In plaats van de vroegere open lijke aanklacht voor heel de gemeente, kwam toen op de bekentenis voor den boetepriester, wiens speciale taak het was de zielszorg der groote zondaren waar te nemen. De boetepractijk had een groote omvang ge nomen. De kerk wilde voor alles zoo groot mo gelijke zekerheid hebben, dat de zondaren op recht berouw toonden. Daartoe moesten zij vier „boetestations" passeeren. De boetelingen wer den in de Oude Kerk verdeeld in vier klassen. De eerste groep bestond uit de zoogenaamde „Weenenden". Zij stonden bij de „limen eccle siae", in het voorportaal der kerk. Daarmede begon de boetedoening. Onder tranen en geween smeekten zij de binnenkomende geloovigen om hun voorbede. Uit de groep der „weenenden", ging de boete ling na een zekeren tijd over tot de klasse der „Hoorenden". Deze groep stond opgesteld ach ter de zoogenaamde „catechumenen" (degenen, die voor den Doop werden onderwezen) en mochten het leerend gedeelte der godsdienstoefe ning bijwonen met de catechumenen. Van uit de klasse der „Hoorenden" kwam de boeteling in de derde klasse der zoogenaamde „Nederliggenden". Zij lagen op den bodem en ontvingen onder geween de handoplegging van den bisschop na verrichting der voorgeschreven goede werken. Daarop ging de boeteling over in de klasse der „Meestaanden". Dezen mochten naast de geloovigen staan gedurende de geheele godsdienstoefening, maar mochten nog niet aan het avondmaal deelnemen. Uit deze classificatie der vier „boetestations" blijkt wel, hoe ernstig de Oude Kerk het vraag stuk van boete en berouw nam. Zij wilde echte waarborgen van de oprechtheid van het berouw. Het was een lange weg, dien een groote zondaar moest afleggen, alvorens hij weer volledig in de gemeenschap der kerk werd opgenomen. Niet al leen echter de ernst met de zonde bewoog de Oude Kerk tot haar omvangrijk systeem van boetedoening. Er was nog een ander motief. te gaan. Jij zal mij dwarsboomen zeker Dat zal zeker niet gebeuren Je gaat er niet meer heen en je gaat ook niet naar de kerk, begrepen Je hadt het over een bijbel. Heb je die hier soms in huis Jane knikte. „Dat dacht ik wel, toen ik je daareven hoorde zemelen over dat smerige boek, dat ik je moeder afgenomen heb. En nu zou jij, jijhet weer op de boerderij brengen Het zal niet gebeuren. Ik wil dat boek hebben. Ik zal het aan flarden scheuren, zooals ik den bijbel van je moeder in duizend stukjes heb gescheurd. Je geeft het mij vandaag, begrepen Alles in Jane kwam in vollen opstand bij deze woorden van haar vader. Zij vergat even zich zelf en ook haar voornemen, om niet boos te worden en vader niet te prikkelen. Iets van haar oude natuur van vóór moeders sterven kwam naar boven. „En als ik nu niet doe, wat U zegt vroeg zij uitdagend. Zij had zich in haar volle lengte opgericht en keek haar vader, die ziedde van woede, onver schrokken aan. Job Louwerse Jane schrok er van en had spijt van haar houding vatte haar woest bij den schouder en siste haar toe „Als je niet doet, wat ik je zeg, dan ben je hier den langsten tijd geweest. Heb je dat goed begrepen Ik jaag je, als een hond, het erf af en je kunt die brutale meid volgen, die ook verdwenen is. Ik wil wel eens weten, wie hier de baas is, ik of een ander, wie dat ook is. Ik hoop, dat je me goed verstaan hebt. Je doet, wat ik zeg ofje kunt gaan. „Vader kreet Jane vol vertwijfeling. Evenals de Doop, zag men de exomologesis, de boetedoening in de Oude Kerk als zondedel- gend. Dit is van uit het Evangelie gezien, een ernstige fout. Het Evangelie leert ons uitdrukke lijk, dat alleen het bloed van Jezus Christus van alle zonden reinigt. De Oude Kerk heeft deze waarheid niet zuiver gehouden. Reeds vroeg won de foutieve gedachte veld, dat de Doop de zonden uit het verleden uitdelgde. Dit bracht velen er toe hun doop uit te stellen tot het einde van hun leven. Wie zich had laten doopen, worstelde met de benauwende vraag, hoe de zonden na den Doop begaan, konden worden verzoend. Hier greep men nu voor naar de exomologesis, naar de boe tedoening. Door haar kon de zondaar zich ver zoening verwerven voor de zonden na den Doop. Dit is noodlottig geweest voor de doorwerking van de zuivere Evangelische gedachte, dat alle zonden alleen vergeven worden om de zoen- en kruisverdienste van Jezus Christus. Na zijn Doop kwam een zondaar eigenlijk weer onder de Wet te staan en moest hij in den weg van boetedoening en goede werken zijn eigen zaligheid uitwerken. Zoo werden reeds vroeg Doop en boete de twee zoogenaamde „reddingsplanken" voor den zondaar. De Doop de eerste, de boetedoening de tweede reddings plank, waaraan een mensch zich kon vastgrijpen in den donkeren springvloed van de zonde. Aan deze onschriftuurlijke opvatting over de boete als zondereinigend, is het te danken, dat de boetedoening ten onrechte tot een Sacrament ging uitgroeien. Het is deze opvatting, die Rome heeft aanvaard en nog altijd sanctionneert. Dit is in strijd met het Evangelie. Dat leert ons, dat alleen Jezus Christus een verzoening van onze zonden is. Hij alleen is een Zaligmaker van zonden. Daarom moest Hij im mers naar het uitdrukkelijk bevel van den Engel aan Jozef, den naam Jezus ontvangen. „Want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden" (Matth. 1 21). Het is strikt genomen een aan randing van de eer van den eenigen Zaligma ker, als wij in onze boetedoeningen ons zelf een hulpzaligmaker construeeren. De Oude Kerk is op dit punt te weinig waak zaam geweest en zij heeft verzuimd hier de eerste foutieve beginselen te weerstaan. Door haar uit drukkingen heeft zij voedsel gegeven aan de ver keerde gedachte als zou ons berouw zondendel- gend kunnen zijn. Dit nu is onmogelijk. Ons berouw draagt nooit, kan nooit een ver zoenend karakter dragen. Zelfs onze tranen en gebeden keeren schuldig tot ons weer. De Oude Kerk heeft misgetast over de functie van berouw in het leven van den geloovige. Wie boete doet, kan nimmer één zonde weer goed maken. Zelfs de zwaarste boete kan zelfs de ge ringste zonde niet meer goed maken. Dat alleen kan de genade Gods in Jezus Christus. Berouw draagt nimmer een verzoenend karakter, maar is enkel het middel, waarvan God zich bedient om den zondaar van de zonde los te maken, zoodat hij haar leert haten en vlieden. Berouw is een stuk afsterving, maar nimmer een verzoening van den „ouden mensch". Er zijn geen twee reddingsplanken voor den zondaar, n.l. doop en boete. Er is volgens het Evangelie maar één reddings plank, n.l. Jezus Christus. Naar Hem moet een zondaar grijpen voor en na zijn doop en dan zal hij behouden worden. De Oude Kerk heeft dat te weinig doorge dacht en is dientengevolge feil gegaan. Zij heeft den eenigen reddingsplank in tweeën gebroken en daardoor twee halve en te lichte gekregen, n.l. doop en boete. Wij zien hoe het oudste Christendom door een tekort aan inzicht in de verzoenende kracht van Christus' bloed, worstelt en zwoegt om met be hulp van de beide reddingsplanken boven te blijven. De vrees om te verdrinken, verklaart ook de ernst en den omvang, die de Oude Kerk gemaakt heeft in haar boetestations en voorschriften. Met haar vier klassen van boetelingen wilde zij eener- zijds paedagogisch werken en afschrikken van de zonde, anderzijds den boetenden zondaar weer hoop in het hart geven. Zij heeft daarbij het juiste midden niet weten te bewaren. Zij heeft den boeteling te veel aan het werk gezet en zijn oog te weinig gericht op het volbrachte werk van Jezus Christus, Die een verzoening is van alle zonden in verleden, heden en toekomst. N. J. H. Aan den eenen kant verbaasde zijn antwoord haar niet. Maar aan de andere zijde had zij toch de stille hoop gehad, dat hij het zóó ver niet zou laten komen. Want dit was toch wel zoo onmenschelijk, dat er geen woorden voor te vin den waren. Ende tijd zou, meende zij, moe ten komen, dat vader spijt had van deze bedrei ging. Dat hij de bedreiging zou doorvoeren, stond voor haar vast. „Je behoeft geen zoete broodjes te gaan bak ken", zei de boer, opeens kalm en sprekend heel gewoon, zonder eenige boosheid. „Je weet wel, dat je bij mij daarmee niet aan boord behoeft te komen. Je hebt gehoord, wat ik heb gezegd en daar blijft het bij. Je gaat niet meer naar Goede- gebuure en je komt niet meer in de kerk. Het zou een mooie grap worden. Bij je moeder heb ik het er uit gekregen, tenminste zoo n beetje, want heelemaal, nou, dat weet ik niet, enfin, hier in huis was er niets van te merken, en nu zou jijja, dat kun je begrijpen Ik wil wel eens zien, wie hier wat te zeggen heeftIk of die God, waarvan jullie, schijnheilige „Vader „Ja, ja, vader Anders kun je niet roepen. Maar dat had je eerder moeten bedenken. Je wist zeer goed, hoe je vader over die dingen denkt. Allemaal larie. Niks waard. Je gaat er dus niet weer heen. En vanavond breng je mij het boek, dat die lui bijbel noemen, begrepen En als je dat alles niet doet, je moet het zelf weten, maar dan kun je vanavond nog verdwij nen. Voor goed. Of je moet weer veranderen. En ga nu maar weg. Ik wil niets meer van je weten. Mij gehoorzamen of Jane haastte zich, het vertrek te verlaten, toen DRIETAL TE Garijp J. Dijk te Zevenhuizen. W. Reeskamp te Rhoden. Dr J. Schelhuis Hzn. te Tzummarum. TWEETAL TE Roermond: Cand. J. Brouwer, hulppr. te Drachten Cand. J. C. Seegers, hulppr. te Almelo. BEROEPEN TE Ambt-Vollenhoven en te KlundertDs. J. Ras te Vleuten. Drachten vac.-ZandbergenJ. J. Oranje te Paesens en Moddergat. St. Jansklooster D. J. Ras te Vleuten. Klundert D. J. Ras te Vleuten en De Meern. Middelburg, Mag ik zes kerken in de Classis Middelburg verzoeken den militairen cent op mijn postrekening 88855 te storten Bij voorbaat vriendelijk dank. Ds. A. H. OUSSOREN. KORT VERSLAG van de vergadering der Classis Tholen op 8 November 1939 te Bergen op Zoom gehouden. 1. De Praeses Ds. C. A. Vreugdenhil opent de vergadering laat zingen Psalm 2:7; leest Matth. 7 24 tot het einde en gaat voor in gebed. 2. Het Moderamen constitueert zich als volgt: Ds. C. A. Vreugdenhil, Praeses Ds. W. G. F. v. Herwijnen, Scriba; Dr. C. Veltenaar, Assessor. 3. De Praeses benoemt een tweetal broeders om de credentiebrieven na te zien. De kerken zijn wettig vertegenwoordigd. Twee kerken zen den een secundus. Aan een diaken afgevaardigd door de kerk van Poortvliet, wordt keurstem verleend. 4. De notulen der vorige vergadering wor den gelezen en na een kleine aanvulling goed gekeurd. 5. Ingekomen Stukken a. Schrijven van br. J. J. Boon als antwoord op een verzoek van de Classis, dat hij ter ver gadering zal komen tot het geven van inlichtin gen over Art. 13 K.O. b. Ontslagaanvrage van br. E. Tange inzake eenige deputaatschappen. 6. De kerk van Rilland-Bath brengt de reeds gepubliceerde voorstellen ter tafel. Ad A. besluit de Classis dit voorstel op de eerstvolgende vergadering te behandelen. Ad B. de vroegere commissie wordt opnieuw benoemd om een nieuw onderzoek in te stellen. In plaats van br. J. J. Boon wordt aangewezen br. H. F. Kilsdonk te Bergen op Zoom, terwijl de commissie wordt aangevuld met Mr. J. J. Ver- sluijs te Oud-Vossemeer. 7. Het kasboek van den Deputaat voor de Zending en den Classicalen Quaestor wordt na gezien en in orde bevonden. 8. Rapporten a. Ds. C. A. Vreugdenhil rapporteert over de Zending. b. Op de vraag om instemming met de toe lichting van Classis Axel, zal de Classis Axel een antwoord ontvangen. c. Advies van de Classis aan de kerk van P. is niet opgevolgd. De motiveering wordt gegeven. d. Rapport kerkvisitatie te Krabbendijke en Rilland-Bath. e. Br. J. J. Boon licht het voorstel der Prov. Dep. ad Art. 13 K.O. voor landelijke samenwer king toe. 9. Benoemingen: Tot deputaat voor de Evan gelisatie in België en voor den arbeid in Rijn- Pruisen Ds. Joh. Spoelstra. Tot deputaat voor de Evangelisatie in Noord- Brabant en Limburg Ds. W. G. F. v. Herwijnen. 10. Rondvraag naar Art. 41. Niets bijzonders. 11Geen aanvrage voor vacaturebeurten. 12. Algemeene rondvraag. Niets bijzonders. 13. Lezing en vaststelling van het persverslag. 14. Volgende vergadering D.V. 7 Febr. 1940. Praeses Ds. W. M. Ie Cointre Scriba Ds. W. G. F. v. Herwijnen Assessor Ds. C. A. Vreugdenhil. 15. De Assessor gaat voor in dankzeggen. De Praeses sluit de vergadering. Op last van de Classis, Dr. C. Veltenaar, Assessor. zij daarvoor toestemming kreeg, zoodat zij de laatste woorden van haar vader, die weer woe dend werd, niet hoorde. Zij begreep die trouwens wel. Het kwaad was ten volle over haar beslo ten. Als zij niet deed, wat haar vader zeide, dan... kon zij dien eigen avond nog vertrekken. En dan? Waarheen? Mocht zij, kon zij Het was haar niet mogelijk, op dat oogenblik naar de keuken te gaan, waar de dienstbode aan het werk was, die de twistende stemmen natuur lijk gehoord had, misschien wel had geluisterd in de naaste omgeving. Vandaar, dat Jane naar haar kamertje klom en daar snikte van de ellende, die over haar ge komen was. Zij had het conflict met haar vader kunnen verwachten. Eenmaal moest het uitkomen. Blijk baar was er nu iemand geweest, die het haar vader getrouwelijk had overgebriefd en die goed op de hoogte was ook. Zelfs het feit, dat zij met dominé Westwoud van „Sursum Corda" naar de stad was gewandeld, had men hem medege deeld. En nu Wat moest zij nu doen O, zij kon weggaan. Tante Marie zou haar wel opnemen, in elk geval voorloopig. Maarzij kon haar vader toch niet verlaten Wat moest die dan De boerderij zonder vrouwelijke hulp, behalve dan de dienstbode, die nog van niets wist, dat kon toch niet Die man was toch haar vader En zij moest toch, hoe vaak had zij het gelezen in haar bijbeltje, haar vader gehoorzamen. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2