No. 46 Vrijdag 17 November 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE. A. B. W. M. KOK. F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ƒ2.-. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GODS WOORD VERACHT. En het geschiedde als Jehudi drie stukken of vier gelezen had, versneed hij ze met een schrijversmes, en wierp ze in het vuur dat op den haard was, totdat de gansche rol verteerd was in het vuur, dat op den haard was. Jeremia 36 23. We slaan een blik in een vertrek te Jeruzalem. Twee mannen bevinden zich daar. De één dicteert op Goddelijk bevel de profe tieën, die hij vanaf zijn roeping tot op dit oogen- blik heeft uitgesproken. De ander schrijft op een rol perkament wat hem gedicteerd wordt. Jeremia, de profeet, dicteert. Baruch, de secretaris van Jeremia, houdt aan- teekening. Wanneer het werk voltooid is, beveelt de pro feet Baruch den inhoud te gaan voorlezen in den tempel aan het volk, dat juist op een vastendag is samengestroomd. Misschien zal het volk nog tot verootmoedi ging komen en zich van zijn boozen weg bekeeren. Vanuit de geopende deur van een der bijver- trekken van den tempel leest Baruch de profeti sche woorden voor, terwijl het volk gespannen luistert. Daarna herhaalt hij de lezing van de rol voor de koninklijke hoogwaardigheidsbekleeders, die door middel van Jehudi hem dit verzoek gedaan hebben. De voorlezing ontroert hen diep en naar hun oordeel moet ook het hoofd van den staat in kennis gesteld worden met de vreeselijke straf bedreiging tegen Juda. Jehudi wordt door den koning uitgezonden om de rol te halen. Het is winter. Jojakim zit in zijn prachtig winterpaleis. De vlammen van een houtvuur in een open haard verlichten het vertrek en werpen licht en schaduw op de gelaatstrekken van den vorst en zijn raadsheeren, die in het paleis bijeen zijn om naar het woord des Heeren te luisteren. Aller oogen zijn strak gevestigd op de perka- mentsrol, die langzaam ontrold wordt, terwijl Jehudi leest. Welke indruk maakt de aankondiging van Gods vreeselijke oordeelen op den koning Hij wordt toornig en fronst de wenkbrauwen. Dan neemt hij stuk voor stuk de bladen, snijdt ze aan snippers en werpt de heele rol successie velijk in het vuur. Hoonend kijkt hij naar de opstijgende rook wolkjes. Hij is koning en zal zijn eigen weg gaan. Wat in de rol geschreven staat laat hem koud. Een hoopje asch dat blijft er over van het profetenwoord. Is nu het boek Gods voor altijd vernietigd Ontsnapt de koning aan de onheilen, die daarin voorzegd worden Neen straks moet Jeremia een nieuwe rol nemen en daarop behalve den ouden inhoud ook een Goddelijk oordeel tegen Jojakim opteekenen. Hij zal geen nakomelingen op Davids troon heb ben en begraven worden met een ezelsbegrafenis. God laat niet met zich spotten. Er zijn tijden geweest, dat men de daad van koning Jojakim heeft herhaald. Met scherpe pennemessen hebben velen de rol des Heeren willen versnijden. Wat is de arme Bijbel al niet mishandeld Men heeft hem versneden en gekorven en vele stukken er van weggeworpen. Velen sneden het hart uit Gods Woord weg met het ontleedmes der critiek. Zijn verhalen waren mythen. Zijn leerstellingen priesterbedrog. Wat doen wij met de Rol des Heeren In die rol staat de weg der zaligheid beschre ven. Waarom lezen we niet met dieper aandacht. met vuriger begeerte wat ons alleen den weg kan wijzen naar wezenlijk levensgeluk Waarom graven we niet dieper in dat Boek, dat donker-dreigend de gerichten over de godde- loozen beschrijft, maar ook verhaalt van de heer lijke beloften, die als sterren glanzen in den duis teren nacht. Laten wij Gods Woord niet verachten en ver snijden. Jojakim zij ons een afschrikwekkend voorbeeld. Het oordeel des Heeren is aan hem voltrokken. Wee degenen, die Gods getuigenis verwerpen. Welgelukzalig zij die beschenen worden met het licht van het Woord. „O machtig zwaard voor u moet alles bukken! Geen vijand is zoo sterk of gij houwt hem in stukken. En wat niet zwichten zou voor heel des werelds macht. Het valt ter neer, waar gij verschijnt in uwe kracht." Z. KOK. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Nehemia 3 en 4. (Het werk van den herbouw aangevat en ondanks tegenstand voortgezet) I. 't Moet voor Nehemia wel een groote blijd schap zijn geweest, toen hij van de volksvergade ring de belofte ontving, dat zij met hem wilden meewerken. Die meewerking van het volk was onmisbaar voor het welslagen en moest hem vrijwillig wor den toegezegd. En nu gaf het enthousiasme van de volksvergadering een grond voor goede ver wachting. 't Is echter niet ongehoord, dat een verwach ting, waarvoor een goede grond aanwezig scheen te zijn, toch niet in vervulling ging. Tot iets besluiten en dat besluit ook uitvoeren, blijken wel eens twee. Als in een groote volks vergadering met enthousiasme een besluit is ge nomen, is niet ondenkbaar, dat met het uiteen gaan van de vergadering ook de geestdrift ver dwijnt en de uitvoering achterwege blijft. In dit geval kwam het ook tot de daad. Het derde hoofdstuk legt daarvan een schoon getui genis af. Als eerste is te noemen, dat het werk werd aangevat met goed overleg en met een goede ar- beidsverdeeling, in groote eensgezindheid. Men ging niet zóó te werk, dat allen eerst ar beidden aan een stuk van den muur om, als het werk daar klaar was, een ander deel onder han den te nemen. Op alle punten tegelijk werd het werk aangevat. Dat vorderde dan een goede arbeidsverdeeling. Dan moest aangewezen, welk bepaald deel van het volk een bepaald stuk van den muur voor zijn rekening zou nemen. Bij zulk een arbeids verdeeling kunnen zich moeilijkheden voordoen. Hier was dat gelukkig niet zoo. In groote eens gezindheid werd het werk aangevat. En er werd gewerkt met verstand. In vers 13 wordt gesproken van het bouwen aan de poorten en muren. Verderop komt die uitdrukking niet meer voor dan is er sprake van verbeteren, restaureeren. De toestand was niet overal eender. Er waren plaatsen, waar van de muur of de poort niets meer overeind stond, daar moest dan gebouwd worden. Dat was zoo aan den Zuidkant van Je ruzalem, waar doorgaans de aanvallen op de stad gedaan werden. Er waren echter ook gedeelten, die niet zoo grondig verwoest waren, daar was herstel voldoende. Die daar moesten arbeiden, bepaalden zich dan ook tot herstel. Ze gingen dan niet het bestaande, dat nog goed was, af breken om z.g.n. grondig werk te doen. Ze vol stonden dan met verbeteren, herstellen. Opmerking verdient dat allereerst vermeld wordt, hoe het tempelplein weer beveiligd werd door het herbouwen van de muren en poorten, die juist daar grondig waren verwoest. Daar was het hart van Jeruzalem, waar de tempel stond. Om dien tempel kon Jeruzalem Gods stad worden genoemd. Zoo moest dus al lereerst gezorgd, dat de muur van het tempel plein werd herbouwd en de poorten daarin wer den hersteld. Bij dat werk vond Nehemia de meewerking van de geheele bevolking, van de priesters en de levieten, maar ook van de burgerij, de edelen en de geringen. Een uitzondering vormden echter volgens vers 5de voornaamsten de edelen van de Te - koieten. In „Tekst en Uitleg" geeft Dr van Selms van dit vers deze vertaling naast hen restau reerden de Teqoieten, maar hun edelen zetten den schouder niet onder het werk van hun heer. Dit vers heeft een zeer bijzondere bekendheid gekregen. Vóórdat onze Statenvertaling klaar was, werd in ons land veel gelezen een bijbel, die genoemd werd de Deux-Aes-bijbel. Die naam was dan ontleend aan een kantteekening bij dit vers. Daarin werd gezegd de armen moeten het kruis dragen, de rijken geven niets Deux aes heeft niet, six cinq geeft niet, quater dry, die helpen vrij. Dit zou dan moeten beteekenen, dat de armen niet konden geven, de rijken niet wil den geven en de middenstand den last moest dragen. Die aanteekening was dan echter niet een goede verklaring van dit vers, want blijkbaar deden alle Tekoieten mee, behalve de edelen. Konden de armen dan al geen geld geven, ze konden dan toch arbeiden en deden dat ook. En als de edelen niet meededen, was dat wel omdat ze met den vijand heulden. Die aanteekening werd dan ook gegeven met een bepaalde tendens, als een hatelijkheid aan het adres van enkele voornamen. Zoo trok ze de aandacht en werd de heele bijbel daarnaar genoemd, die dan bekend staat als de Deux-aes-bijbel. Afgedacht van deze uitzondering bij de edelen der Tekoieten, was de medewerking echter al gemeen en zoo vorderde het werk zienderoogen. In korten tijd waren de muren weer tot halver hoogte hersteld (4:6). Als men poogt zich voor te stellen wat dat hoofdstuk in eenigszins eentonigen vorm ver haalt, wordt het beeld, dat men zoo voor den geest krijgt verre van eentonig. Dan krijgt men voor zich een aantrekkelijk beeld van opgewekte eensgezinde bedrijvigheid. Rond de heele stad zijn de mannen ijverig aan den arbeid, om den smaad van Jeruzalem weg te nemen. Overal was er bezieling voor den arbeid en vreugde dat het werk zulke goede vorderingen maakte. Om dat werk worden deze bouwers geëerd. Hun namen kunt ge nog in Nehemia 3 lezen. 't Zou wel een heerlijk, vreugdevol gezicht zijn, wanneer we ook nu mochten aanschouwen zulk een eensgezind, bezield arbeiden aan den opbouw van Gods Koninkrijk. Dat zulk een arbeid noodig is, zal wel niemand kunnen ontkennen. Beangstigend is de actie van hen, die God en Zijn dienst haten. Met niets ont ziende woede trachten zij de kerk des Heeren te verwoesten en al wat er nog is als vrucht van Gods genade af te breken. Hoe noodig zou daartegenover zijn een eens gezind arbeiden van allen die den naam des Hee ren belijden tot afweer van den vijand en tot opbouw van wat uit God is. Maar hoeveel ont breekt daar helaas aan. Het mag ons niet onverschillig laten, dat er zulk een verdeeldheid is. We mogen ons daarbij maar niet neerleggen, als zou dat niet zoo erg zijn. Ons moet als een ideaal voor oogen staan, dat geheel het volk Gods, dat allen, die den naam van Christus belijden, als een aaneengeslo ten geheel arbeiden tot bevordering van Gods Koninkrijk. En voor wie trouw arbeiden mogen in gehoor zaamheid aan den Heere, ligt er troost in de op somming van al die namen van de bouwers aan Jeruzalem. Het zegt, dat er een gedenkboek is voor het aangezicht des Heeren. God kent ze allen, ook de in de wereld onbekenden, die om Zijns Naams wil en uit liefde tot Zijn Huis, zich gegeven hebben om te arbeiden tot opbouw van Zijn Koninkrijk. TOIIRNÉE ORGANIST KRUITHOF. Kampens bekende blinde organist Kruithof hoopt in de volgende week op een viertal plaat sen in Zeeland een orgelbespeling te geven. Meliskerke Maandag 20 November. Veere Dinsdag 21 November. Koudekerke Woensdag 22 November. Schoondijke Donderdag 23 November. Gaarne wekken we op die te gaan hooren. In Veere wordt voor entrée 10 cent gevraagd. Op de andere plaatsen is de toegang vrij. Programma's worden beschikbaar gesteld a 15 cent. Het zich aanschaffen daarvan is niet verplicht. Wie eenigszins kan, koope echter dit programma. Op vele plaatsen worden die van te voren al te koop aangeboden. Ze zijn ook aan den ingang ver krijgbaar. Met een programma kan men de be speling beter volgen, daar men dan den tekst van de liederen voor zich heeft. In al die samenkomsten zal dan ook een col lecte gehouden worden. We hopen, dat zeer velen zullen gebruik ma ken van deze gelegenheid om van het orgelspel van dezen bekwamen organist te genieten en dat de heer Kruithof met voldoening op deze Zeeuw- sche week zal kunnen terugzien. HEIJ. DE ZONDE. IV. In een vorig artikel gingen we na, wat het wezen der zonde is naar de Schrift, ongeloof, welk ongeloof zich openbaart in overtreding der wet. Terstond na den val zien we nu, dat het be derf in de eerste menschen aanwezig is. Ze schamen zich voor elkander. Ze schrikken voor God. En daarmee bewijzen ze, dat hun hart be vlekt is. Ja, nu ontstaat het geweten (pag. 33 Dr Prins, Het geweten). Adam wordt gewaar Gods tegenwoordigheid, als iemand aan wien we verantwoording hebben af te leggen, en aan wien we geen afdoende verantwoording kunnen geven: want verkeerd deden we. Dat is het centrale, dat hier de mensch ondervindt. Straks dan gaat Adam nog wel tegen zijn ge weten in. Als God vraagt Waar zijt ge, dan zegt Adam Ik hooorde uw stem in den hof en ik vreesde, want ik ben naakt, daarom verborg ik mij. Adam tracht dus zijn beschuldigend ge weten nog te sussen. God als het ware iets voor te spiegelen. Maar zijn leven is nu stuk. Er is gekomen een scheur in zijn persoonlijkheid. De harmonie is verdwenen. Zoowel met God den Schepper als met alle schepsel. Disharmonie is nu gekomen. In plaats van de heerlijkheid, die op hen had gelegen van Gods beeld, komt nu op hen liggen de schande der zonde. Och ja, ze zijn en blijven nog wel onderscheiden van het dier, maar gebro ken is hun denken, gebroken hun willen, gebro ken hun gevoel. Als ze straks vijgeboombladeren zoeken en zich daarvan „schorten" hechten, dan geven ze het bewijs, dat ze niet een volledig inzicht heb ben in hun zondestaat. Calvijn zegtze zoeken de oorzaak van hun blozen en schaamte in de naaktheid van hun lichaam, maar de eigenlijke oorzaak is de naaktheid hunner ziel, het verlies van Gods beeld, en dat begrepen ze nog niet. Dat kwam ook mede hierdoor, dat God hen nog niet voor zijn vierschaar geroepen had en over hen het doemschuldig had uitgesproken. Och, wat is het nu toch een ellendig gezicht, die stamouders in het Paradijs. Vroeger, ja, toen waren ze met de glans van Gods beeld omstraald. Nu zijn ze met bladeren bekleed. Nu de mensch het beeld van den Schepper verloren heeft, moer hij zijn hulp zoeken bij het schepsel. Ja, zóó heeft die daad van onze stamouders, om vijgeboombladeren te zoeken, ons aangespro ken, dat we nu nog spreken van vijgebladeren, als beeld van nietige verontschuldigingen die men opzoekt, om zijn zonde te bemantelen. Of ook worden ze genoemd om den mensch te teekenen, die in zijn eigengerechtigheid bestaan wil voor den rechtvaardigen Rechter. Sommigen hebben den zondeval voorgesteld als ontwikkeling tot hoogere orde. De mensch zou eerst een onschuldig kind geweest zijn. Maar nu door de zonde doet hij een reuzenstap voor uit. Zelfs in onze dagen zijn er nog die mcenen, die het kwade niet gemist kan worden. Dat het een noodzakelijke peiler is van den brug waar over de historie heenloopt. Wie echter op Schriftgeloovig standpunt niets anders dan de Schrift laat spreken, die ziet daar een menschenpaar, dat bang geworden is voor God. Niet een menschenpaar, dat zich nu ge lukkig gevoelt, omdat het zich ontwikkeld heeft, neen, als ze de stem des Heeren hooren, dan merken ze de Rechter komt ten gerichte. Ze loopen weg. Ze kruipen weg. Ze zijn bang, even als de menschen in onze dagen, die wegschuilen willen voor gevaren uit de lucht. Ze verborgen zich als konden ze zich voor God verbergen de dwazen, ze zijn verblind. Ze geven duidelijk blijk, dat hun verstand verduisterd is door de zonde. En hoor nu daar roept God. De stem van den Heere, vroeger hun liefdevollen Vader. En de Heere God riep Adam en zeide waar zijt ge/ Hier wordt de misdadiger geroepen voor den rechter. Hier wordt Adam „gearresteerd", d.w.z. stilgehouden op zijn zondepad. Dat is dan ook het eerste wonder van genade, dat God zulk een zondig mensch niet aan zijn eigen gekozen lot overlaat, maar nog naar hem omziet. Dat Hij naar Adam vraagt, nog een woord wil spreken met een schuldigen misdadiger. Hoe komt nu Adam tot zijn Schepper Als een kind dat blij is Vaders stem te hooren Als een schaap, dat de Herder ziet en weet, dat die Herder hem beschermen zal. Neen Er is een breuk gekomen tusschen Adam en God zijn

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1