FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" ZENDING* KERKNIEUWS* of de deelgenooten van het genadeverbond zijn de uitverkorenen". Prof. Aalders gaat nog verder. Bestrijding van deze stelling op Gereformeerd standpunt wijst hij als beslist onhoudbaar af. Tegen deze laatste uitspraak, dat op Gereformeerd standpunt be strijding van deze stelling onmogelijk en onhoud baar is, heeft Prof. Schilder zich ten sterkste ge kant in de Reformatie-artikels, welke wij de vorige week vermeldden. Hij heeft aangetoond, dat onderscheiden Gereformeerden over de ver houding verbond en verkiezing zich anders heb ben uitgesproken, terwijl zij toch wel ter dege op Gereformeerd standpunt stonden. Niet lang geleden heeft Ds van der Vegt van Goes een geschrift in het licht gegeven over ver bond en verkiezing bij Calvijn. In dat boekje be toogt hij en toont met een overstelpenden rijk dom van citaten aan, dat Calvijn over de ver houding van verkiezing en verbond de meening van Prof. Aalders niet deelt. Calvijn vereenzel vigt verbond en verkiezing allerminst wat betreft het getal der bondelingen en verkorenen. En Calvijn mogen wij toch zeker tot de Gere formeerden rekenen. Indien het betoog van Ds v. d. Vegt juist is in zijn hoofdstrekking, en ik ben genegen het als juist te aanvaarden, dan blijkt bovengenoemde uitspraak van Prof. Aal ders opnieuw onhoudbaar, dat n.l. op Gerefor meerd standpunt, men geen andere meening kan hebben betreffende verbond en verkiezing dan deze, dat het getal der bondelingen en het getal der verkorenen precies gelijk zou zijn. Op het boekje van Ds v. d. Vegt hopen wij terug te komen. Eerst willen wij de voornaamste argumenten van Prof. Aalders voor zijn stelling memoreeren. Op bladz. 193 stelt hij een dilemma, een of... of. Christus is het Hoofd van het genadeverbond. Dat is een schriftuurlijke uitspraak. Hoewel Prof. Schilder er onlangs ons op attent heeft gemaakt, dat onderscheidene oude Gereformeerden Chris tus het Hoofd van den Raad des Vredes of het Verbond der verlossing noemden en niet het Hoofd, maar vooral ook den Middelaar van het genadeverbond. Dat maakt verschil. Het verbond der verlossing en het genadever bond zijn door de Gereformeerde dogmatici scherp onderscheiden. Laten wij eens op het onderscheid letten. Het verbond der verlossing is niet op aarde, maar in den hemel. Niet met schepselen gesloten, niet met menschen, maar met den Zoon Gods. Een i verbondsrelatie in God. Het is een verbondsmatige activiteit tusschen de drie Personen in God betreffende de verlos sing van de uitverkorenen. God de Vader heeft den eisch der verlossing gesteld. De Zoon is voor het volbrengen van dien eisch Borg ge worden. Hij heeft op zich genomen als Hoofd van alle uitverkorenen in onze natuur de schuld weg te nemen voor al de uitverkorenen en in volmaakte gehoorzaamheid Gods wil en wet te doen ook voor al de uitverkorenen. De Heilige Geest heeft in deze verbondshan- deling op zich genomen in de uitverkorenen de toepassing van Christus' werk te verwerkelijken. Dat is het verbond der verlossing naar de op vatting der oude Gereformeerde dogmatici. Zooals we zien een verbondsrelatie in God, waarin het wel gaat over ons, maar zonder dat wij daar zelf actief bij betrokken zijn. Een ver bond, waarin de uitverkorenen alleen als lijdend voorwerp voorkomen, als passieven. Daar wordt over ons behoud beschikt buiten ons, boven ons en zonder ons. Daarin hebben de Gereformeerde dogmatici tot uitdrukking gebracht, dat de oor sprong van onze zaligheid en die zaligheid zelf en ook ons deel krijgen aan de zaligheid heele- maal, van het begin tot het eind Góds werk is. Het werk van den Drieëenigen God. Zonder iets van ons. Zij hebben heel duidelijk gemaakt, dat het niet zoo is, dat wij met God samenwerken om door die coöperatie tusschen Hem en ons de zaligheid te verkrijgen. Geen sprake van. Het lijkt er niet naar. Niets van ons. Maar al uit Hem. Oor sprong, verwerving en toepassing van de zalig heid is uitsluitend en heelemaal Gods werk. Hem moet alle eer en lof daarvoor worden gebracht. Maar nu het genadeverbond. Dat is wat anders. Dat is geen verbondshandeling in den hemel, maar op aarde. ,,En dan maak je je vader wijs, dat je naar kennissen in de stad gaatIk vond het al wat vreemd op Zondagmorgen. Maar wie kon nou denken, dat jijjij" de boer schreeuwde opeens weer van woede „zóó je vader zou vergeten. Je wist, dat ik van die poespas niets hebben moest. Bij je moeder heb ik het er uit gekregen. Zij kwam tenminste niet meer bij haar vrome, schijnheilige familie. En met de kerk was het al direct afgeloopen. Daar heb ik voor ge zorgd. En nu zou jijmeid, ga uit mijn oogen, ik wil je niet meer zien Inderdaad maakte Jane aanstalten te vertrek ken. Zij wilde aan het tooneel, dat haar ver moeide en vernederde, een einde maken. Want redeneeren met haar vader was ten eenenmale uitgesloten. Geen enkel zacht woord van haar keerde zijn grimmigheid af. Van eenige verdedi ging kon geen sprake zijn. „Hier blijven schreeuwde de boer haar toe, toen zij heen wilde gaan. „En U zei, dat ik weg moest gaan", meende Jane, die weer maar bleef. Zij had al haar geest kracht verloren bij deze uitbarstingen van woe de, die zij zoo nog nooit had meegemaakt en die Tusschen hemel en aarde. Geen verbondshandeling in God, waar bij het wel over ons gaat, maar zonder ons en buiten ons. Het is een verbondsrelatie tusschen God èn de Kerk, waarbij wij actief betrokken zijn. Zeker, de oorsprong van dit verbond ligt in den hemel. En de grondslag ook. In God. In het verbond der verlossing. Maar het genadeverbond zelf is opgericht op aarde met aardsche men schen, die in den tijd op deze aarde leven, onder den vloek, in zonde geboren, in de worsteling tegen den dood. Maar de Heere belooft dat Hij uit vrije, souvereine genade hen van de vloek en het doemvonnis vrijmaakt en in Vaderlijke goed heid ze aanneemt als zijn kinderen-in-Christus. Dat Hij ze vrijmaakt van het doemvonnis (recht- vaardigmakingen ze ook Zijn beeltenis weer zal doen dragen (heiligmaking), ze een eeuwig tehuis geeft bij de engelen in den hemel. Doch dit wordt in het genadeverbond niet allemaal over ons gebracht zonder dat wij daar zelf als actief mensch iets mee van doen hebben. Wij zijn geen lijdend voorwerp. Maar zelf ook onderwerp in het genadeverbond. Precies als bij een huwelijk. Daar zijn twee partijen bij. Het sluiten van het huwelijk zal natuurlijk oorspronkelijk uitgaan van de eene partij. Van den man in den regel. Maar als het zoover is dat man en vrouw de handen ineen leggen, gaat het van beide partijen uit. De bruid heeft dan bewilligd om bruid te zijn. Zij wil het nu zelf ook, en reikt vrijwillig en graag haar hand aan den bruidegom. Ze heeft hem graag lief. Ze wil graag met hem samenleven. Hem helpen, en voor hem zorgen. Zij is geen lijdend voorwerp. Maar ook onderwerp. Zoo is het met het genadeverbond tusschen de Heere en Zijn Kerk. Het huwelijk is een door en door schriftuurlijk beeld. In het Oude Testament ver gelijkt de Heere Israël onophoudelijk met een vrouw, die Hij getrouwd heeft in eeuwige, God delijke liefde. Dat Hij zoo'n „vrouw" heeft opgezocht en liefgehad en tot Zijn vrouw verheven dat Hij zoo'n volk in zijn verbond, in zijn armen heeft gesloten, is onbegrijpelijk. Zie Hoséa 1 tot 3. De profeet schildert de kerk van het Oude Testa ment daar als een eerlooze, ontuchtige bruid en als een gehuwde vrouw, die in haar huwelijk een ontuchtige blijft. Maarals vrouw, getrouw de, waarmee Jehova zich in een huwelijksverbond heeft begeven Het sluiten van dit huwelijk is van Jehova uitgegaan. Hij heeft zijn liefde gegeven aan zoo'n on waardige. Maar nu ze zijn vrouw is, nu moet zij van haar kant haar liefde geven aan Hem. Als ze 't niet doet, staat ze schuldig aan echtbreuk en hoe rerij, veel erger dan vóór haar huwelijk. Zij was toen de Heere haar opzocht „voorwerp" van zijn Souvereine, wondere liefde. Het blijft een eeuwig en ondoorgrondelijk wonder Maar, nu zij opgezochte en in-het-verbond- getrouwde is, is zij ook „onderwerp", vrouw die haar liefde graag moet geven aan haar man. De vrouw in het huwelijk is het beeld van de Kerk in het genadeverbond. De Kerk, die hier op aarde in den strijd en worsteling is. Daarom zeggen we, dat het genadeverbond in zijn oor sprong „eenzijdig" is. De oprichting is van God en van Hem alleen uitgegaan, maar in zijn be staan is het genadeverbond „tweezijdig". God en wij zijn beide partijen, die verplichtingen en rechten hebben. Wij van onze kant zijn aller minst een „lijdend voorwerp", waarover wordt beschikt zonder ons en buiten ons om. Wij heb ben ook een actieve taak, wij worden geroepen den Heere te vreezen en geloovig in Zijn wegen te wandelen. Het onderscheid tusschen verbond der verlos sing en genadeverbond is vooral dit, dat wij in het eerste „lijdend voorwerp" zijn, passief en in het tweede, naast voorwerp, ook werkend onder werp, actief. Het schijnt, dat Prof. Aalders het onderscheid tusschen beide niet of niet voldoende scherp heeft gezien. Hij laat het in ieder geval buiten be schouwing en spreekt alsof het met het genade verbond staat als met het verlossingsverbond in sommige opzichten. Daarover de volgende keer. Brouwershaven. J. MEESTER. zij in geen enkel opzicht verklaren kon. Wat had haar vader toch tegen den godsdienst „Ik ben nog niet uitgepraat. Je moet mij ver tellen, hoe je er toe komt, om je vader te be driegen en daarheen te gaan. En dan ook nog" hij braakte weer een godslasterlijke vloek uit „naar dien blikken dominé, die toen hier. Zeg op, heb je dat toen met hem afgesproken „Neen, vader. Ik wil alles wel zeggen, maar dan moet II me laten uitpraten. Die dominé heeft geen schuld en tante ook niet. Ik ben uit mijzelf gegaan, heusch." Job Louwerse luisterde nu toch werkelijk even, waarvan Jane een gretig gebruik maakte. Wel verwachtte zij niet, dat haar mededeelingen een gunstige uitwerking zouden hebben, maar in elk geval had zij dan toch haar geweten ontlast en een verklaring gegeven. „Moeder" zij sprak zoo zacht, dat de boer scherp luisteren moest „moeder had het zoo moeilijk, toen zij stierf. Zij zeide, God „Och wat, God kom me niet met een God aan boord Elk mensch heeft zijn eigen God Je hebt het al aardig te pakken, geloof ik. Maar dat moet afgeloopen zijn, versta je „Als U mij in de rede valt telkens, kan ik niet spreken. Ik wil U alles wel zeggen, want ik heb niets misdaan, maar dan moet U „Vertel op „Ik geloof wel, dat er een God is, vader". Jane zweeg even, verwachtend een uitval weer, maar die bleef ditmaal tot haar verwondering uit. Dus schepte zij moed. „Moeder kon heel moeilijk sterven. Zij zeide, God verlaten te hebben en dat zij verloren KERSTFEESTVIERING TE „BLONDO" EN „PARAKAN". Telken jare wordt apart Uw aandacht ge vraagd voor de Kerstfeestvieringen in het zieken huis te Parakan en op de armenkolonie te „Blon- do". En elk jaar nog heeft dit werk Uw belang stellende sympathie mogen opwekken, wat ons ertoe aanspoort U een en ander te vertellen van deze inrichtingen. Op „Blondo" hebben we het geheele jaar door ruim 300 armen per dag mogen verzorgen. Het zijn, zooals U weet, de minst bedeelden uit de Javaansche maatschappij, wier lijden zich open baart in allerlei vorm en maat, naar lichaam en geest, zooals men dat in Holland nauwelijks vindt. Gaarne hadden we op Blondo meer men schen opgenomen, want vooral in deze tijden is het land bezaaid met noodlijdenden. Maar de plaatsruimte op „Blondo" zelf, is steeds met de meest mogelijke inschikkelijkheid ten volle bezet geweest. Wel hebben we het voorrecht gehad, met 1 October j.l. de overdracht te ontvangen van twee kleine armentehuizen, één te Mertojoedan (5 K.M. buiten Magelang) en één te Moentilan (15 K.M. buiten Magelang) van het Algemeen Steun comité voor Inheemsche Behoeftigen, kortweg „Asib" genoemd. Dit „Asib" heeft destijds op instignatie van Mevr. de Jongh, de echtgenoote van den vorigen G. G. haar Armentehuizen over geheel Java op gericht, doch thans worden ze van regeerings- wege langzamerhand geliquideerd en overgedra gen aan de plaatselijke instanties voor Armen zorg. Deze armentehuizen bestaan uit een 10 a 12 tal kleine vierkanten bamboegebouwtjes van één kamertje groot plus veranda en enkele stukjes sawah. Het zal in de toekomst moeten blijken of wij thans deze beide filialen van „Blondo" goed kunnen gebruiken. In elk geval kunnen we nu in de huisjes te Mertojoedan en te Moentilan plm. 100 menschen méér herbergen. De zeepfabricage werd naar Mertojoedan overgeplaatst, evenals de ververij van de garens en de cocosvezels. Dit is al een groot voordeel, want op Mertojoedan, zoo dicht bij Magelang, is er nog waterleiding, die zoo onontbeerlijk is bij deze bedrijven, terwijl we op Blondo, vooral in den drogen tijd, steeds veel moeite ondervon den door gebrek aan water in de waterputten. De bewerking van de cocosvezels die meestal door blinden geschiedt, willen we trachten op Moentilan te plaatsen. Op deze wijze zouden we dadelijk een mooi terrein hebben voor een blin- deninrichting met blindenschool, waar ook ge goede blinden (men moet zich van het begrip „gegoede" een niet al te groote voorstelling ma ken), die iets voor hun onderhoud kunnen bij dragen, zouden kunnen worden opgenomen, of hun kinderen laten opnemen. Tot nu toch wordt voor den blinden Javaan nog niets gedaan. Op Blondo zijn er geregeld 60 a 70 blinden. Zij behooren tot de getrouwen op de kolonie. Ze zijn gewillig tot den arbeid, en geven mede den goeden toon aan. Maar door hun aanwezig heid hebben we ook duidelijk gevoeld den nood en het gemis van die menschen. Ze behoeven aparte leiding en aparte verzorging. Vooral de blinde kinderen zouden apart onderricht moeten ontvangen. Van hen zou nog zooveel terecht kunnen komen. Daarom houdt het lot van de plm. 30.000 blinde Javanen op Midden-Java ons steeds bezig. Is „Blondo" niet de aangewezen instantie om ook dit deel van het barmhartigheidswerk, waar toe God ons roept met dringende noodzaak op te nemen Stellig is er onweerspreekelijk veel, wat ons onontkoombaar deze richting uit wijst. De Javaansche beheerder der kolonie is een streng en rechtvaardig man. De menschen hebben ontzag voor hem. Aan hem is de handhaving der orde, en het zuinig dagelijksch beheer wel toe vertrouwd. Het zou U bij een bezoek aan de kolonie tref fen, hoe arbeidzaam en opgewekt de menschen daar bijeen zijn, overal ziet ge ze bezig, in de werkloodsen, op het veld, in de keuken, op het erf, aan het weven, of touw draaien, matten vlechten, of zeep bereiden, aan het steenen bak ken en cocosbast kloppen. De jonge vrouwen passen op de baby's en ging Job Louwerse krulde verachtelijk de lip. „Bakerpraatjes", zei hij spottend. „Ik geloof niet, dat het bakerpraatjes zijn, va der. Wie den Bijbel leest, weet wel beter." „Lees je ook in den Bijbel Die van je moe der heb ik aan flarden gescheurd. Wou jij nu..." „Ik was zoo bang, toen moeder stierf. En toen zei moeder tante Marie weet er meer van haar moet je vragen. Dat heb ik toen gedaan. En toen ben ik meer bij haar geweest „Ja, en dan loop jij, jij een dochter van mij, met dien dominé over den weg, hé hoonde hij. „Ik weet er alles van, dat bemerk je. Maar er zal een eind aan komen. Ik wil dat niet. Bij je moeder heb ik het er uit gekregen en nu zou mijn dochter... ja, dat kun je begrijpen Dan ben ik er ook nog. Heb je mij begrepen „U verstaat mij niet, vader." „Ik versta je best. Wist je niet, dat ik daar niets van hebben moest Jane gaf geen antwoord. Natuurlijk wist zij dat. Maar wat baatte het, om haars vaders vraag bevestigend te beant woorden Er viel eenvoudig niet met hem te praten. „Nu, heb je nu in eens je brutale mond ver loren hoonde de boer. „Ik heb geen brutale mond, vader. Ik wil u graag alles vertellen, nu of op een andere keer. Maar dan moet u mij laten uitpraten." „Hoor zoo een eens Heb je dat soms in die kerk geleerd, dat je tegen je vader mag opstaan?" Jane zuchtte diep. Er was met vader niets te beginnen. vlechten hun slaapmatjes, de kinderen zijn op de kolonieschool. Er is zoo veel te doen in het groote huishouden, en ieder moet meehelpen om het netjes en ordelijk te laten toegaan, 's Avonds houdt de goeroe samenkomst met de menschen en 's Zondags leidt hij de kerkdiensten in het keurige kerkje dat uit de jubileumgiften is op gebouwd. De gemeente groeit hier gestadig. Zij telt reeds 170 zielen en elk jaar meer worden er gewonnen door de kracht van het lichtende Evangelie. Die vreugde des harten deelt zich mede aan de an deren. t Zijn de oudste Christenen die de sterkste predikers zijn. Hier wordt inderdaad aan armen het Evangelie verkondigd. Want Christus heeft het verachte der wereld niet veracht, maar eeuwig rijk willen maken naar de ziel. De oorlogsgevolgen lieten zich ook op „Blon do" gelden. De werkverschaffing, die immers van zoo groote moreele beteekenis is, bij zulk een samenleving, geraakte in moeilijkheden. Eener- zijds kwamen er de laatste maanden groote be stellingen binnen voor de weverij, terwijl ander zijds de aankoop van garens en verfstoffen werd belemmerd door de stagnatie bij den import. Onze weefgetouwen konden niet alle bezet wor den wegens gebrek aan de noodige materialen, terwijl de productie eigenlijk minstens verdub beld zou moeten worden, wilden alle dames die handdoeken, theedoeken, stukgoederen enz. op Blondo bestelden, op tijd en naar wensch ge holpen zijn. Het zal zelfs een open vraag zijn, of we onze bedrijven zullen kunnen gaande hou den. Daarmede missen we dan niet alleen de in komsten, die de menschen zelf voor de kolonie kunnen en mogen verdienen, maar méér nog den zoo nuttigen en verheffenden arbeid, waardoor deze ontmoedigden en lamgeslagenen mede kun nen worden opgebeurd en bemoedigd. Anderzijds worden de exploitatiekosten hoo- ger, voedsel en vooral kleeding en medicijnen zijn reeds veel duurder geworden. En nu staan wij in deze omstandigheden weer voor het Kerstfeest. U weet het, met Kerstfeest hebben wij de gewoonte alle onze armen van een nieuw stel kleeren te voorzien. Dit is echt naar den Javaan. De Javanen hebben de vaste gewoonte met de Lembaran (het Javaansche Nieuwjaar), zich geheel in het nieuw te steken, en zoo vergeving te gaan vragen en feest te vie ren bij alle familieleden. Onze Christen-Javanen laten wij wachten tot Kerstmis, wat al een heele beproeving voor hen is, want de Lembaran valt ongeveer half November. En hun kleeren, waarin ze een heel jaar hebben rondgeloopen en ge werkt, zijn totaal óp. Maar zullen wij nu ook dit jaar onze men schen toch weer het zoo verlangde stel nieuwe kleeren kunnen geven Om een 400 tal men schen te kleeden (mannen en vrouwen en kin deren) is ongeveer 600.noodig. Men moet dan al zwaar piekeren hoe ieder gemiddeld van 1.50 voor een heel jaar gekleed te krijgen. We hopen maar, dat de Zendingsnaaikransen dit jaar in Zeeland weer een heel bezending baadjes enz. voor Blondo gemaakt hebben. Dat kan veel hel pen Het zou ons wel hard vallen geen vol doende nieuwe kleeren op het feest te kunnen verschaffen. Of zullen we het geloovig moeten riskeeren, met wat minder rijkdom, toch een dankbaar Kerstfeest te vieren Nu de tijden zorgelijker worden, durven wij te dringender beroep doen op Uwe liefdegaven. Het Kerstfeest is het feest om aan zieken en ar men wél te doen. Te zwaarder zal deze arbeid op Uwe liefdegaven komen te rusten. En God wil U nu opnieuw in de gelegenheid stellen deze behoeftigen mede te deelen van Uw overvloed. De vruchten van de Evangelieprediking, hier geopenbaard, bemoedigen ons om met dit werk voort te gaan, en mogen ons en U aansporen tot nieuwe inspanning om mede te werken in al het noodige voor dit door God zoo begunstigde werk. DRIETAL TE DelfzijlJ. G. Adema te Zuidhorn. K. J. Schaafsma te Gameren. B. Slingenberg te Bierum. TWEETAL TE AalsmeerM. Baan te Bussum. J. C. Maris te Sneek. BEROEPEN TE Batavia: J. J. Oranje te Paesens (Fr.). Daarom nam zij in eenen een kloek besluit. „Ik ga weg, vader. We komen zoo niet ver der. Als u wilt, en dat hoop ik, kunnen we er vanavond nog eens rustig over praten. Ik word zoo moe „Zoo moezoo moeschaterlachte Job Louwerse. „Dat had je eerder moeten be denken, meisje. Je vader vroolijk bedriegen en als hij er dan achter komt, wat je gedaan hebt en je onder handen neemt, klagen over moeheid. Allemaal smoesjes, hoor. Je gaat nog niet weg, begrepen „Maar wat moet ik dan doen snikte Jane, die zich niet meer inhouden kon en geheel van streek raakte. „Wat je moet doen, wat je moet doen schreeuwde haar vader heesch van woede. „Je moet behoorlijk antwoord op mijn vragen ge ven dat moet je doen." „Maar dat kan ik niet. Ik wil het wel, maar U laat me niet uitpraten. Laten we vanavond nog eens praten, vader, als U niet meer zoo boos bent, als nu. Dan zult U het wel begrijpen, al is U het niet met mij eens." „Je bent nog veel brutaler dan vroeger. Ik mocht wel, dat je tegen mij te keer ging. Maar nu gaat het al te ver, meisje. Wat verbeeld jij je eigenlijk Heb je dat soms in de kerk geleerd?" „Vader", smeekte Jane, „houd nu toch eens op. U bent zoo onredelijk als wat. Ik ben heele maal niet brutaal." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2