ra.
KERKNIEUWS.
PROPAGANDA-AVOND
VRIJE UNIVERSITEIT.
De zaak der Vrije Universiteit zal ons de vol
gende week op de consciëntie gebonden worden.
Dat is naar alle zijden een voorrecht.
Een voorrecht is het, dat wij in de gebonden
heid en knechtschap van het leven elders, in ons
vaderland deze Universiteit nog hebben.
De zegen der V.U. voor land en volk is won
derlijk geweest en is het nog.
Van haar zijn reeds honderden uitgegaan, die
in wetenschap, in staat en maatschappij, verant
woordelijke plaatsen hebben bekleed en zulks
nog doen.
Hoe de positie van ons christelijk volksdeel er
thans zou uitzien, indien de Vrije Universiteit er
niet ware geweest, is eenvoudig niet te zeggen.
En nu midden in de stormvlagen van geestelijke
verdwazing staat zij daar nog, alle leven, alle
gedachte, alle onderzoek en wetenschap oproe
pend voor Jezus Christus.
In haar banier staat geschreven, wat eens Wil
lem van Oranje op zijn standaard schreef pro
lege, grege, rege, d.w.z. voor de wet, voor het
volk, voor den koning.
Pro legevoor de ordinantiën Gods en voor
de handhaving daarvan in het menschenleven.
De V.U. wil een beoefenen van de wetenschap,
die haar hoogste roem stelt in het opspeuren van
een buigen voor de goddelijke ordeningen.
Pro gregevoor het volk. De V.U. wil niet
de kloof tusschen wetenschap en volk. Zij wil
integendeel door den band van één geloof beide
binden en allen, geleerden en eenvoudigen, drin
gen tot de belijdenis Hoe groot, o Heere, zijn
Uwe werken.
Pro regevoor den koning. De V.U. wil niets
anders als alle wetenschap als een offerande der
dankbaarheid neerleggen voor den Koning aller
koningen.
Dit beteekent, broeders en zusters, indien ge
uw belijdenis verstaatDe Vrije Universiteit is
uw zaak.
Zij mag vragen, uw gebed, uw liefde, uw geld.
Velen onder ons verstaan dit nog niet.
Wij bidden dat dit anders moge worden.
Daartoe is noodig, dat wij voortgaan haar zaak
te bepleiten onder kwaad en goed gerucht.
De zaak der V.U. ónze zaak.
Dat hoopt ook Mr. Bijleveld van Amsterdam
voor ons uiteen te zetten, Woensdagavond 8.15
uur in de Hofpleinkerk.
Een goede warme spreker voor een goede en
warme zaak.
Wij roepen u allen op dezen avond te komen.
De Hofpleinkerk moet vol worden.
Oudérs, jongens en meisjes, catechisanten,
maakt dien avond vrij en komt luisteren.
Pro lege, pro grege, pro rege.
Voor Gods ordinantiën, voor heel ons volk,
voor Koning Jezus.
Dr N. J. HOMMES.
BIJBEL EN BIECHT.
Heeft de Biecht in de Oude Kerk bestaan
Wat zijn nu de feiten
Zondebelijdenis vormt een wezenlijk bestand
deel van de boodschap van het Evangelie. Daar
over zijn alle christenen het eens. Geloof en be
keering zonder zondebelijdenis is ten eenenmale
uitgesloten. De Heilige Schrift spreekt van zonde
belijdenis en roept daartoe op.
De menschen, die Johannes den Dooper hoor
den, werden van hem gedoopt, belijdende hunne
zonden (Matth. 3:6).
In Hand. lezen we over menschen in Efeze
..En velen dergenen, die geloofden, kwamen, be
lijdende en verkondigende hunne (mis)daden.
(Hand. 19:18.)"
Jacobus bindt de geloovigen op de consciëntie
„Belijdt elkander de misdaden" (Jac. 5: 16).
Zeer ernstig vermaant de apostel Johannes in
zijn eersten brief de geloovigen om met het feit
van hun zonden ernst te maken en ze eerlijk te
belijden. Wie dat niet doet, is niet in de waar
heid en zal geen vergeving van zonden ontvan
gen.
Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben,
zoo verleiden wij ons zeiven, en de waarheid is
in ons niet.
Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw
en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve
en ons reinige van alle ongerechtigheid.
Indien wij zeggen, dat wij wat gezondigd heb
ben, zoo maken wij Hem tot een leugenaar en
Zijn woord is niet in ons" (l.Joh. 1 :810).
De aangehaalde Schriftwoorden spreken een
overduidelijke taal.
Er kan en mag niet over getwist worden of
zondebelijdenis een onderdeel is van de bood
schap van het Evangelie. Deze kwestie is niet
disputabel. Van begin af aan heeft de Oude Kerk
dan ook ernst gemaakt met den eisch van zonde
belijdenis. Het is van belang op te merken, dat
in de hier geciteerde Schriftwoorden het Griek-
sche woord voor belijden steeds hetzelfde is
en de beteekenis heeft van openlijk voor God
en menschen uitspreken of bekennen. Het Nieu
we Testament kent in het geheel geen woord
voor heimelijk belijden van zonden onder vier
oogen.
Van het hier gebruikte werkwoord voor be
lijden van zonden, bestaat in het Grieksch ook
een zelfstandig naamwoord exomologesis be
lijdenis.
Dit heeft ook den zin van openlijke bekentenis.
Dit woord nu, exomologesis, is in de Oude Kerk
al zeer vroeg de vaststaande term geworden
voor de publieke zondebelijdenis. Met exomolo
gesis werd heel het proces van de boetedoening,
gelijk dat in de Oude Kerk gaandeweg ontstaan
is, met haar onderscheidene stations van uitspre
ken der zonden, vasten en bidden, verzoening en
wederopneming van den zondaar, aangeduid.
Ook in de Latijnsch sprekende kerken gebruik
te men daarvoor dit Grieksche woord exomolo
gesis. De groote christen-apologeet Tertullianus
uit Carthago (=t 150223), deelt ons dat uit
drukkelijk in zijn tractaat ,,Over het Berouw",
mede. Het was dus in de Oude Kerk een religieu
ze term, welke ieder verstond en waarmede men
de gangbare belijdenis en boetedoening over de
zonden aanduidde.
De oorspronkelijke zin van openlijke bekente
nis is voor de geloovigen in de Oude Kerk nooit
teloor gegaan. Daaruit is ook mede te verklaren,
dat in de boetedoening der Oude Kerk steeds een
publiek element aanwezig is.
Hoe is nu de practijk der boetedoening in de
Oude Kerk ontstaan en hoe zag ze er uit Om
aan te toonen, dat Rome ten onrechte haar biecht
op één lijn stelt met deze oude boetedoeningen
moeten we nader op deze vragen ingaan. Reeds
vroeg vond in de Oude Kerk de onjuiste ge
dachte ingang, dat de Doop zondenuitdelgend
was en wel die zonden uitdelgde, die vóór de
bediening van den Doop waren bedreven.
Hoe dacht men nu over de zonden na den
Doop
Heel spoedig werkte men reeds met de onder
scheiding van vergeeflijke zonden en doodzonden.
Onder de laatste verstond men bijv. moord en
echtbreuk. Deze onderscheiding in vergeeflijke
en doodelijke of onvergeeflijke zonden, welke
niet schriftuurlijk is de Heilige Schrift kent
maar één onvergeeflijke zonde, n.l. tegen den
Heiligen Geest is van grooten invloed ge
weest op de ontwikkeling van de boetedoening
in de Oude Kerk.
Oorspronkelijk was het nu zoo, dat wie na
zijn Doop een doodzonde bedreef, door den ban
definitief uit de gemeente werd gestooten.
De andere zonden werden in de gemeente door
een openlijke bekentenis (exomologesis) beleden
Maar reeds in de tweede eeuw kwam er ken
tering ten opzichte van dit zoo radicaal strenge
standpunt. Langzamerhand brak een mildere
practijk baan. Men gaf gelegenheid tot een zoo
genaamde „tweede boete" na den Doop, zoo ge
noemd in tegenstelling met de eerste boete, die
aan den Doop voorafging.
De zoogenaamde „tweede boete" hield in, dat
men nog eenmaal na zijn Doop vergeving van
zware zonden kon krijgen, uitgezonderd echter
voor de drie doodzondenmoord, echtbreuk,
afval.
Ook tegenover de bedrijvers van deze dood
zonden werd de gestrengheid niet tot het uiterste
gehandhaafd. In plaats van de radicale uitban
ning, kwam de gewoonte op om de bedrijvers
van doodzonden als boetelingen voor het leven
te laten in den „voorhof" der kerk. De band met
deze zondaren werd nog eenigszins aangehouden.
Zij mochten weliswaar nooit meer als Christenen
in volle rechten hersteld worden. Omgekeerd
wilde men de mogelijkheid, dat God ook zulke
zondaars nog genadig kon zijn, niet ontkennen.
Deze eerste stap naar een mildere tuchtoefe
ning werd door andere gevolgd. Het bleek naar
mate de kerk zich uitbreidde, steeds meer on
mogelijk zulk een onverbiddelijk standpunt te
handhaven. Men werd gaandeweg milder.
Bepaalde groote zondaren werden uit den
„voorhof" der kerk weer in de volle gemeen
schap opgenomen. Dit geschiedde echter na ver
ootmoediging en boetedoening. Uit deze mildere
toepassing der tucht is nu langzamerhand de
praktijk der oude boetedoening gegroeid.
Eind der 2de en in de 3de eeuw is er in de
kerk een heftige strijd gevoerd tusschen voor-
en tegenstanders van een mildere tucht over
groote zondaren.
De overwinning is geweest aan de voorstan
ders.
In de kerk van Rome, waar men steeds to
lerant en soepel was geweest en liever den zon
daar wilde behouden dan hem afstooten door al
te groote gestrengheid, nam bisschop Calixtus in
het jaar 217/18 een voor de practijk der kerke
lijke boetedoening belangrijke beslissing. Voor
bedrijvers van ontuchtzonden werd wederopne
ming in de kerkgemeenschap in den weg van
boetedoening mogelijk. Door het tolerantie-edict
van Calixtus werd zoo een der traditioneele
doodzonden vergeeflijk. Ondanks hevig verzet in
bepaalde kringen, zegevierde het paedagogische
en mildere standpunt steeds meer in de kerk. In
het midden van de 3de eeuw ontving het oude
rigorisme tegenover de drie doodzonden moord,
overspel, afval, een nieuwen slag. In het jaar 250
brak onder keizer Decius een hevige christen
vervolging los. De christenen werden gedwongen
voor den keizer te offeren. Het aantal afvalligen,
zoogenaamde „lapsi", was zeer groot. Na de ver
volging werd in de kerk, de vraag urgent, wat
er met de ontrouwen gebeuren moest. Het einde
was, dat ook de „afval" uit de lijst van dood
zonden werd geschrapt.
De „lapsi", de afvalligen, die geofferd hadden
voor den keizer, mochten na behoorlijk onder
zoek door den bisschop en na ernstige boete
doening weer in de gemeenschap der kerk wor
den opgenomen.
Rondom deze wederopneming der afvalligen
is in de 3de eeuw een strijd gevoerd tusschen de
officiëele ambtsdragers in de kerk en de zooge
naamde „confessores" of belijders. Dit waren
menschen, die de vuurproef der vervolging had
den doorstaan en nu in de oogen van het volk
golden als een soort religieuze „oudstrijders" met
speciale privileges. Zoo was het een soort ge
woonterecht geworden, dat deze menschen aan
de afvalligen zoogenaamde „libelli pacis" vredes-
brieven mochten uitreiken.
Wat beteekende dat Wie onder de afvalli
gen van zulk een confessor, zulk een religieuze
„oudstrijder" een „vredesbrief" had los weten te
krijgen, die moest onverwijld zonder boetedoe
ning weer in de kerk worden opgenomen. Daar
tegen nu gingen zich de officieele ambtsdragers
verzetten. Vooraan in dezen strijd stond Cypria-
nus, de beroemde bisschop van Carthago. Hij
dulde niet, dat het ambt bij de kerkelijke tucht
oefening werd uitgeschakeld. Voorts stond Cy-
prianus op een ernstige boetedoening, opdat
blijken zou, dat er oprecht berouw was over de
zonde. Daaraan ontbrak wel het een en ander
bij de methode dezer religieuze „oudstrijders".
Meermalen werden tal van „vredesbrieven" licht
vaardig uitgereikt.
Uit het voorafgaande is den lezer wel duidelijk
geworden, hoe de boetedoening in de Oude Kerk
is ontstaan. Van een biechtstoel met een rechter,
die vonnis velt, is heelemaal geen sprake. De
boetedoening in de Oude Kerk, de exomologesis,
is langzamerhand ontstaan uit de tuchtpractijk
over zware publiek-zonden, die een publieke
boete eischten als voorwaarde om weer in de
gemeenschap der kerk te worden opgenomen.
Hoe de verdere ontwikkeling daarvan geweest
is, hebben we nog nader te bezien.
N. J. H.
RONDOM HET VERBOND.
II.
Er zijn in den laatsten tijd vrij wat discussies
rondom het verbond gevoerd.
Dat is geen nieuw verschijnsel. Vóór 1905
is er onder de Gereformeerden ook heel wat te
doen geweest over het stuk van het verbond
In de oude Christel. Geref. Kerk vóór de ver-
eeniging van 1892 ook al.
Wij moeten daar niet om treuren en niet da
delijk ach en wee roepen, schreef ik de vorige
week. Want daar is waarlijk geen reden voor
aanwezig in deze discussies. Integendeel, wij
moeten God danken, dat zijn Woord nog zoo
veel macht en kracht doet op de gedachten, dat
deze door dat Woord op gang worden gebracht
En dat in onzen tijd, waarin veel christenen de
Schrift meer beschouwen als een schoon oud
museumstuk, dan als het brood dat wij moeten
eten.
Laten wij van enkele geschriften omtrent het
verbond U iets mogen vertellen. Dit jaar is er
van Prof. Aalders van de Vrije Universiteit een
stevig boek verschenen over het verbond. Uiter
lijk en innerlijk een gedegen boek, dat er met
eere zijn mag. We proeven er direct den ge
leerden oud-testamenticus uit, die zich op Ge
reformeerd standpunt bezig houdt met de ge
schiedenis der Godsopenbaring. De Professor
geeft eerst een lijvig stuk van 120 bladzijden over
„den gang der openbaring aangaande Gods ver
bond". Dat is een stevige maaltijd. Ik heb een
sterk vermoeden, dat deze maaltijd voor velen
zelfs theologen helaas wel onverteerbaar
zal blijken. Voor niet-theologen zeker. Er zijn,
helaas, niet veel lezers meer die tijd en lust heb
ben om zoo'n gedegen en gedetailleerd stuk over
het Oude Testament in zich op te nemen. Wij
leven in den tijd van de libelletjes. Een libelletje
over de zwaarste stukken, dat is net genoeg.
Wie het na een libel uitgelezen te hebben, nog
niet weet, die zal er wel nooit achter komen
Intusschen mogen wij dankbaar zijn, dat Pro
fessor Aalders dit resultaat van zijn minutieuze
onderzoekingen omtrent het gebruik van het ver-
bondsbegrip in de Schrift, toegankelijk heeft ge
maakt voor ieder, die er belang in stelt.
Na dit stuk volgt een gedeelte van 58 blad
zijden waarin de Professor zich gaat bezig hou
den met de dogmatische constructie van het ver
bond. Daaruit blijkt, dat hij zich niet houdt bui
ten de discussies rondom het verbond van vroe
ger en nu.
Na het verschijnen van dit boek heeft Prof.
Schilder in de Reformatie terstond een reeks ar
tikelen geschreven, waarin hij één enkele betee-
kenisvolle zin uit Prof. Aalders boek onder de
lpupe neemt en met sterke argumenten bestrijdt.
Waarom zooveel aandacht aan één zin be
steedt
Prof. Schilder heeft daarop dit geantwoord
„Leefden wij in tijden van normale samenwer
king, dan zouden wij dit boek met belangstelling
hebben gelezen, voor het vele goede dat er in
was dank betuigd hebben, de (betrekkelijk vele)
verschilpunten kortelijks hebben aangeduid, en
de rest hebben overgelaten aan den tijd, die veel
langzaam werk doet. Nu we echter onder abnor
male omstandigheden leven, d.w.z. in een sfeer
van niet meer wetenschappelijke, doch kerkelijke
en dan bij voorbaat disqualificeerende onderzoe
kingen, en een bekend brochureschrijver ook in
zake 't verbond aanklachten deed, die vergezeld
gingen van uit dogmenhistorisch oogpunt on
houdbare beweringennü is het noodig op
de verschilpunten grooter nadruk te leggen dan
anders het geval zou zijn geweest."
„Dit is geen criticisme, geen zucht om te criti-
seeren", gaat Prof. Schilder dan voort, „doch
een poging om te helpen verhinderen, dat aan de
Gereformeerde Kerken formules zouden worden
opgedrongen, die de rustige ontwikkeling der
theologie slechts zouden tegenstaan."
Verder erkent hij, dat hij veel uit Prof. Aal
ders' boek heeft geleerd, „voorzoover de auteur
zich op zijn eigen terrein hield", d.i. het gebied
van de uitlegging der Schrift voornamelijk van
het Oude Testament, maar dat hij het niet met
Prof. Aalders eens kan zijn wat betreft diens
dogmatische opmerkingen. Erkenning dus van de
resultaten van het exegetisch werk met dank
baarheid, bestrijding van een dogmatische con
structie, welke Prof. Aalders aan zijn exegese
„toevoegt" of er uit „afleidt".
,Ook nog dit citeeren we uit het eerste artikel
van Prof. Schilder „Indien één ding mij in dit
boek welkom is, dan is het wel dithet demon
streert voor ieder, die de oogen open doet, dat
we met z'n allen er nog lang niet zijn, en dat
niemand wijs doet als hij anno 1939 een Synode
zou aanzetten tot dogmatische of polemische be
slissingen, ook over het verbond".
Welke is nu die dogmatische uitspraak van
Prof. Aalders, waar Prof. Schilder zich tegen
keert
Of juister, hij keert zich niet tegen de stelling
als zoodanig, maar tegen de aandiening van deze
stelling als Gereformeerd, zonder meer. Met tal
van argumenten aan Gereformeerde schrijvers
ontleend, heeft Prof. S. trachten aan te toonen,
dat het niet gaat om de bewuste stelling zonder
reserve als Gereformeerd aan te dienen. Immers
onverdacht Gereformeerde dogmatici hebben zich
anders uitgesproken.
Welke is die uitspraak van Prof. Aalders
Het is de stelling, dat verbond en verkiezing
quantitatief aan elkaar gelijk zijn, met andere
woorden, dat het getal der bondelingen precies
gelijk zou zijn aaan het getal der uitverkorenen
We kunnen het natuurlijk ook omkeeren het
getal der uitverkorenen zou gelijk zijn aan het
getal der bondelingen. Letterlijk, schrijft Prof.
A. „Er kan geen twijfel aan bestaan of de deel-
genooten van het genade verbond zijn de uitver
korenen".
U gevoelt wat deze stelling beteekent.
Niet alle gedoopte kinderen zijn bondelingen.
Wij moeten ze er wel „voor houden", maar
ze zijn het niet. De doop, het garantiebewijs van
Gods genade is niet altijd een echt en betrouw
baar garantie-bewijs. Hij is dat alleen voor die
kinderen die „bondelingen" of „uitverkorenen"
zijn, voor de anderen is de doop wel schijnbaar
een teeken en zegel van Gods genade, maar
niet werkelijk, blijkbaar en gewis.
Om wat aan zijn doop te hebben, zou men dus
feitelijk eerst moeten weten, dat men een uitver
korene is, dan pas is men een echte bondeling
en is de doop een echte „teeken en zegel" waar
men op aan kan.
Tegen deze stelling, die Prof. Aalders aandient
als zonder twijfel alleen Gereformeerd, keert
Prof. Schilder zich. Hij wil ruimte voor een ander
standpunt. Liever, hij betoogt, dat die ruimte er
altijd geweest is onder de Gereformeerde belij
ders reeds bij de oude Christ. Geref. Kerk, en
dat die ruimte voor een andere kijk op de ver
houding verkiezing en verbond er ook moet blij
ven onder de Gereformeerden.
Deze stelling van Prof. Aalders staat niet los
van de meening van anderen, waar hij zich tegen
keert. Hij keert zich bijv. tegen Dr K. Sietsma
in dezen.
Maar het uitvoerigst bestrijdt hij het standpunt
van Ds Woelderink. Ds Woelderink heeft het
vorig jaar een mooi boek uitgegeven over den
doop. Hij schrijft natuurlijk ook over het ver
bond. Hij voert een sterk pleidooi voor terugkeer
tot de reformatorische, oude Gereformeerde
waarheid. Hij schreef z'n boek eerst artikelsge
wijs in de „Waarheidsvriend" het orgaan van
den Gereformeerden Bond. En natuurlijk ston
den hem bij het schrijven de toestanden uit de
z.g.n. „Bondskringen" voor den geest. Vooral
die kringen, waar men belust is op een zooge
naamde „zware" prediking, die toch feitelijk niet
zwaar maar „licht" is. Waar men van een wer
kelijk verbond met de christenen en hun zaad
niet meer weet, doch alleen en uitsluitend
spreekt over een „verbond met de uitverkore
nen". In deze prediking draait alles om het „stuk
der verkiezing" als verborgen besluit. Terwijl
men van de openbaring der verkiezing in het
verbond niets weet.
Maar wij kunnen uit dit boek ook veel goeds
leeren. Op elke bladzijde fonkelt de Gerefor
meerde belijdenis in haar reformatorische een
voud en kracht. Prof. Aalders keert zich tegen
de uitwerking van de leer des verbonds van Ds
Woelderink. Ook in zijn bovengeciteerde stelling.
Hier moeten wij thans afbreken tot de vol
gende keer.
Brouwershaven. J. MEESTER.
AANGENOMEN NAAR
Bandoeng N.O.I.W. Fijn van Draat
te Mechelen.
Cand. G. Ph. Pieffers te Oldenzaal is be
noemd tot hulpprediker te Ommen.
Zonder eenigszins te willen treden in het
werk van onze beide redacteuren, mag zeker in
de rubriek „Kerknieuws" er aan herinnerd, dat
12 October j.l. Prof. Dr. J. H. Bavinck zijn in-
augureele rede, bij de aanvaarding van zijn ambt
als hoogleeraar in de Zendingsvakken, uitsprak
te Kampen en daags daarop te Amsterdam.
De titel zijner rede isChristusprediking in
de volkerenwereld". Hij liet deze rede toezen
den. Daarom moge na lezing van zijn oriëntee-
rend woord aan allen, die de Zending liefheb
ben, worden aangeraden deze rede te lezen en
zelfs te herlezen. Er staat veel moois in en ook
dat nieuw is en zoo worden we weer overtuigd
van de vele moeilijkheden in het Zendingswerk,
en tevens opgeroepen, juist in deze tijden, tot
krachtige inspanning, waar zoovele deuren ge
opend zijn.
-In de 2e plaats ligt hier voor me het le
deel van de Archiefstukken betreffende de Af
scheiding van 1834. Voorgeschiedenis van
18221834, bewerkt door Ds. T. L. Bos. Uit
gave Kok te Kampen. Het werk wordt uitge
geven onder toezicht van Prof. Dr. A. Goslinga;
Prof. Dr. G. M. den Hartogh Dr. G. Keizer
en Prof. Dr. D. Nauta. Na eene inleiding van
enkele bladzijden, begint de mededeeling van vele
ook tot nu toe onbekende archiefstukken. In het
bijzonder trokken de aandacht de No. 1 tot 28,
die heel wat licht brengen over de gebeurtenis
sen in Axel, ten tijde van Vijgeboom. Wat een
reeks van bekende namen uit het land van Axel,
lezen we daar. Veel leed is er geleden ter wille
van het geloof, maar ook komt uit de kracht van
stand te houden om 's Heeren wil en dat bij alle
verguizing en onrecht, die moesten verduurd. Dit
alles bedoelt niets meer dan onze menschen
ook vooral in het land van Axel -op te
wekken toch zeker van deze uitgave kennis te
nemen.
Bavinck over Genesis.
Zondagmorgen haalde ik in de preek een uit
drukking aan van Prof. Bavinck over Henoch.
Zijn levenswandel was „een machtige preek te
gen de Kanneten". Ik herinnerde me die uitdruk
king ergens gelezen te hebben. Toevallig vond ik
nu - bezig met iets anders waar ik deze uit
drukking gevonden had. Ds Douma heeft eenigen
tijd geleden artikelen geschreven over een dictaat
van Bavinck over de geschiedenis der openba
ring, waarin deze uitdrukking voorkomt. Er
staan mooie opmerkingen in deze artikelen over
de periode na den zondeval. Ik geef er hier nog
enkele door, allereerst over Kaïn en Abel
„Opmerkelijk is het verder, dat de wereld zich