ra. KERKNIEUWS. PROPAGANDA-AVOND VRIJE UNIVERSITEIT. De zaak der Vrije Universiteit zal ons de vol gende week op de consciëntie gebonden worden. Dat is naar alle zijden een voorrecht. Een voorrecht is het, dat wij in de gebonden heid en knechtschap van het leven elders, in ons vaderland deze Universiteit nog hebben. De zegen der V.U. voor land en volk is won derlijk geweest en is het nog. Van haar zijn reeds honderden uitgegaan, die in wetenschap, in staat en maatschappij, verant woordelijke plaatsen hebben bekleed en zulks nog doen. Hoe de positie van ons christelijk volksdeel er thans zou uitzien, indien de Vrije Universiteit er niet ware geweest, is eenvoudig niet te zeggen. En nu midden in de stormvlagen van geestelijke verdwazing staat zij daar nog, alle leven, alle gedachte, alle onderzoek en wetenschap oproe pend voor Jezus Christus. In haar banier staat geschreven, wat eens Wil lem van Oranje op zijn standaard schreef pro lege, grege, rege, d.w.z. voor de wet, voor het volk, voor den koning. Pro legevoor de ordinantiën Gods en voor de handhaving daarvan in het menschenleven. De V.U. wil een beoefenen van de wetenschap, die haar hoogste roem stelt in het opspeuren van een buigen voor de goddelijke ordeningen. Pro gregevoor het volk. De V.U. wil niet de kloof tusschen wetenschap en volk. Zij wil integendeel door den band van één geloof beide binden en allen, geleerden en eenvoudigen, drin gen tot de belijdenis Hoe groot, o Heere, zijn Uwe werken. Pro regevoor den koning. De V.U. wil niets anders als alle wetenschap als een offerande der dankbaarheid neerleggen voor den Koning aller koningen. Dit beteekent, broeders en zusters, indien ge uw belijdenis verstaatDe Vrije Universiteit is uw zaak. Zij mag vragen, uw gebed, uw liefde, uw geld. Velen onder ons verstaan dit nog niet. Wij bidden dat dit anders moge worden. Daartoe is noodig, dat wij voortgaan haar zaak te bepleiten onder kwaad en goed gerucht. De zaak der V.U. ónze zaak. Dat hoopt ook Mr. Bijleveld van Amsterdam voor ons uiteen te zetten, Woensdagavond 8.15 uur in de Hofpleinkerk. Een goede warme spreker voor een goede en warme zaak. Wij roepen u allen op dezen avond te komen. De Hofpleinkerk moet vol worden. Oudérs, jongens en meisjes, catechisanten, maakt dien avond vrij en komt luisteren. Pro lege, pro grege, pro rege. Voor Gods ordinantiën, voor heel ons volk, voor Koning Jezus. Dr N. J. HOMMES. BIJBEL EN BIECHT. Heeft de Biecht in de Oude Kerk bestaan Wat zijn nu de feiten Zondebelijdenis vormt een wezenlijk bestand deel van de boodschap van het Evangelie. Daar over zijn alle christenen het eens. Geloof en be keering zonder zondebelijdenis is ten eenenmale uitgesloten. De Heilige Schrift spreekt van zonde belijdenis en roept daartoe op. De menschen, die Johannes den Dooper hoor den, werden van hem gedoopt, belijdende hunne zonden (Matth. 3:6). In Hand. lezen we over menschen in Efeze ..En velen dergenen, die geloofden, kwamen, be lijdende en verkondigende hunne (mis)daden. (Hand. 19:18.)" Jacobus bindt de geloovigen op de consciëntie „Belijdt elkander de misdaden" (Jac. 5: 16). Zeer ernstig vermaant de apostel Johannes in zijn eersten brief de geloovigen om met het feit van hun zonden ernst te maken en ze eerlijk te belijden. Wie dat niet doet, is niet in de waar heid en zal geen vergeving van zonden ontvan gen. Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zoo verleiden wij ons zeiven, en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij wat gezondigd heb ben, zoo maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn woord is niet in ons" (l.Joh. 1 :810). De aangehaalde Schriftwoorden spreken een overduidelijke taal. Er kan en mag niet over getwist worden of zondebelijdenis een onderdeel is van de bood schap van het Evangelie. Deze kwestie is niet disputabel. Van begin af aan heeft de Oude Kerk dan ook ernst gemaakt met den eisch van zonde belijdenis. Het is van belang op te merken, dat in de hier geciteerde Schriftwoorden het Griek- sche woord voor belijden steeds hetzelfde is en de beteekenis heeft van openlijk voor God en menschen uitspreken of bekennen. Het Nieu we Testament kent in het geheel geen woord voor heimelijk belijden van zonden onder vier oogen. Van het hier gebruikte werkwoord voor be lijden van zonden, bestaat in het Grieksch ook een zelfstandig naamwoord exomologesis be lijdenis. Dit heeft ook den zin van openlijke bekentenis. Dit woord nu, exomologesis, is in de Oude Kerk al zeer vroeg de vaststaande term geworden voor de publieke zondebelijdenis. Met exomolo gesis werd heel het proces van de boetedoening, gelijk dat in de Oude Kerk gaandeweg ontstaan is, met haar onderscheidene stations van uitspre ken der zonden, vasten en bidden, verzoening en wederopneming van den zondaar, aangeduid. Ook in de Latijnsch sprekende kerken gebruik te men daarvoor dit Grieksche woord exomolo gesis. De groote christen-apologeet Tertullianus uit Carthago (=t 150223), deelt ons dat uit drukkelijk in zijn tractaat ,,Over het Berouw", mede. Het was dus in de Oude Kerk een religieu ze term, welke ieder verstond en waarmede men de gangbare belijdenis en boetedoening over de zonden aanduidde. De oorspronkelijke zin van openlijke bekente nis is voor de geloovigen in de Oude Kerk nooit teloor gegaan. Daaruit is ook mede te verklaren, dat in de boetedoening der Oude Kerk steeds een publiek element aanwezig is. Hoe is nu de practijk der boetedoening in de Oude Kerk ontstaan en hoe zag ze er uit Om aan te toonen, dat Rome ten onrechte haar biecht op één lijn stelt met deze oude boetedoeningen moeten we nader op deze vragen ingaan. Reeds vroeg vond in de Oude Kerk de onjuiste ge dachte ingang, dat de Doop zondenuitdelgend was en wel die zonden uitdelgde, die vóór de bediening van den Doop waren bedreven. Hoe dacht men nu over de zonden na den Doop Heel spoedig werkte men reeds met de onder scheiding van vergeeflijke zonden en doodzonden. Onder de laatste verstond men bijv. moord en echtbreuk. Deze onderscheiding in vergeeflijke en doodelijke of onvergeeflijke zonden, welke niet schriftuurlijk is de Heilige Schrift kent maar één onvergeeflijke zonde, n.l. tegen den Heiligen Geest is van grooten invloed ge weest op de ontwikkeling van de boetedoening in de Oude Kerk. Oorspronkelijk was het nu zoo, dat wie na zijn Doop een doodzonde bedreef, door den ban definitief uit de gemeente werd gestooten. De andere zonden werden in de gemeente door een openlijke bekentenis (exomologesis) beleden Maar reeds in de tweede eeuw kwam er ken tering ten opzichte van dit zoo radicaal strenge standpunt. Langzamerhand brak een mildere practijk baan. Men gaf gelegenheid tot een zoo genaamde „tweede boete" na den Doop, zoo ge noemd in tegenstelling met de eerste boete, die aan den Doop voorafging. De zoogenaamde „tweede boete" hield in, dat men nog eenmaal na zijn Doop vergeving van zware zonden kon krijgen, uitgezonderd echter voor de drie doodzondenmoord, echtbreuk, afval. Ook tegenover de bedrijvers van deze dood zonden werd de gestrengheid niet tot het uiterste gehandhaafd. In plaats van de radicale uitban ning, kwam de gewoonte op om de bedrijvers van doodzonden als boetelingen voor het leven te laten in den „voorhof" der kerk. De band met deze zondaren werd nog eenigszins aangehouden. Zij mochten weliswaar nooit meer als Christenen in volle rechten hersteld worden. Omgekeerd wilde men de mogelijkheid, dat God ook zulke zondaars nog genadig kon zijn, niet ontkennen. Deze eerste stap naar een mildere tuchtoefe ning werd door andere gevolgd. Het bleek naar mate de kerk zich uitbreidde, steeds meer on mogelijk zulk een onverbiddelijk standpunt te handhaven. Men werd gaandeweg milder. Bepaalde groote zondaren werden uit den „voorhof" der kerk weer in de volle gemeen schap opgenomen. Dit geschiedde echter na ver ootmoediging en boetedoening. Uit deze mildere toepassing der tucht is nu langzamerhand de praktijk der oude boetedoening gegroeid. Eind der 2de en in de 3de eeuw is er in de kerk een heftige strijd gevoerd tusschen voor- en tegenstanders van een mildere tucht over groote zondaren. De overwinning is geweest aan de voorstan ders. In de kerk van Rome, waar men steeds to lerant en soepel was geweest en liever den zon daar wilde behouden dan hem afstooten door al te groote gestrengheid, nam bisschop Calixtus in het jaar 217/18 een voor de practijk der kerke lijke boetedoening belangrijke beslissing. Voor bedrijvers van ontuchtzonden werd wederopne ming in de kerkgemeenschap in den weg van boetedoening mogelijk. Door het tolerantie-edict van Calixtus werd zoo een der traditioneele doodzonden vergeeflijk. Ondanks hevig verzet in bepaalde kringen, zegevierde het paedagogische en mildere standpunt steeds meer in de kerk. In het midden van de 3de eeuw ontving het oude rigorisme tegenover de drie doodzonden moord, overspel, afval, een nieuwen slag. In het jaar 250 brak onder keizer Decius een hevige christen vervolging los. De christenen werden gedwongen voor den keizer te offeren. Het aantal afvalligen, zoogenaamde „lapsi", was zeer groot. Na de ver volging werd in de kerk, de vraag urgent, wat er met de ontrouwen gebeuren moest. Het einde was, dat ook de „afval" uit de lijst van dood zonden werd geschrapt. De „lapsi", de afvalligen, die geofferd hadden voor den keizer, mochten na behoorlijk onder zoek door den bisschop en na ernstige boete doening weer in de gemeenschap der kerk wor den opgenomen. Rondom deze wederopneming der afvalligen is in de 3de eeuw een strijd gevoerd tusschen de officiëele ambtsdragers in de kerk en de zooge naamde „confessores" of belijders. Dit waren menschen, die de vuurproef der vervolging had den doorstaan en nu in de oogen van het volk golden als een soort religieuze „oudstrijders" met speciale privileges. Zoo was het een soort ge woonterecht geworden, dat deze menschen aan de afvalligen zoogenaamde „libelli pacis" vredes- brieven mochten uitreiken. Wat beteekende dat Wie onder de afvalli gen van zulk een confessor, zulk een religieuze „oudstrijder" een „vredesbrief" had los weten te krijgen, die moest onverwijld zonder boetedoe ning weer in de kerk worden opgenomen. Daar tegen nu gingen zich de officieele ambtsdragers verzetten. Vooraan in dezen strijd stond Cypria- nus, de beroemde bisschop van Carthago. Hij dulde niet, dat het ambt bij de kerkelijke tucht oefening werd uitgeschakeld. Voorts stond Cy- prianus op een ernstige boetedoening, opdat blijken zou, dat er oprecht berouw was over de zonde. Daaraan ontbrak wel het een en ander bij de methode dezer religieuze „oudstrijders". Meermalen werden tal van „vredesbrieven" licht vaardig uitgereikt. Uit het voorafgaande is den lezer wel duidelijk geworden, hoe de boetedoening in de Oude Kerk is ontstaan. Van een biechtstoel met een rechter, die vonnis velt, is heelemaal geen sprake. De boetedoening in de Oude Kerk, de exomologesis, is langzamerhand ontstaan uit de tuchtpractijk over zware publiek-zonden, die een publieke boete eischten als voorwaarde om weer in de gemeenschap der kerk te worden opgenomen. Hoe de verdere ontwikkeling daarvan geweest is, hebben we nog nader te bezien. N. J. H. RONDOM HET VERBOND. II. Er zijn in den laatsten tijd vrij wat discussies rondom het verbond gevoerd. Dat is geen nieuw verschijnsel. Vóór 1905 is er onder de Gereformeerden ook heel wat te doen geweest over het stuk van het verbond In de oude Christel. Geref. Kerk vóór de ver- eeniging van 1892 ook al. Wij moeten daar niet om treuren en niet da delijk ach en wee roepen, schreef ik de vorige week. Want daar is waarlijk geen reden voor aanwezig in deze discussies. Integendeel, wij moeten God danken, dat zijn Woord nog zoo veel macht en kracht doet op de gedachten, dat deze door dat Woord op gang worden gebracht En dat in onzen tijd, waarin veel christenen de Schrift meer beschouwen als een schoon oud museumstuk, dan als het brood dat wij moeten eten. Laten wij van enkele geschriften omtrent het verbond U iets mogen vertellen. Dit jaar is er van Prof. Aalders van de Vrije Universiteit een stevig boek verschenen over het verbond. Uiter lijk en innerlijk een gedegen boek, dat er met eere zijn mag. We proeven er direct den ge leerden oud-testamenticus uit, die zich op Ge reformeerd standpunt bezig houdt met de ge schiedenis der Godsopenbaring. De Professor geeft eerst een lijvig stuk van 120 bladzijden over „den gang der openbaring aangaande Gods ver bond". Dat is een stevige maaltijd. Ik heb een sterk vermoeden, dat deze maaltijd voor velen zelfs theologen helaas wel onverteerbaar zal blijken. Voor niet-theologen zeker. Er zijn, helaas, niet veel lezers meer die tijd en lust heb ben om zoo'n gedegen en gedetailleerd stuk over het Oude Testament in zich op te nemen. Wij leven in den tijd van de libelletjes. Een libelletje over de zwaarste stukken, dat is net genoeg. Wie het na een libel uitgelezen te hebben, nog niet weet, die zal er wel nooit achter komen Intusschen mogen wij dankbaar zijn, dat Pro fessor Aalders dit resultaat van zijn minutieuze onderzoekingen omtrent het gebruik van het ver- bondsbegrip in de Schrift, toegankelijk heeft ge maakt voor ieder, die er belang in stelt. Na dit stuk volgt een gedeelte van 58 blad zijden waarin de Professor zich gaat bezig hou den met de dogmatische constructie van het ver bond. Daaruit blijkt, dat hij zich niet houdt bui ten de discussies rondom het verbond van vroe ger en nu. Na het verschijnen van dit boek heeft Prof. Schilder in de Reformatie terstond een reeks ar tikelen geschreven, waarin hij één enkele betee- kenisvolle zin uit Prof. Aalders boek onder de lpupe neemt en met sterke argumenten bestrijdt. Waarom zooveel aandacht aan één zin be steedt Prof. Schilder heeft daarop dit geantwoord „Leefden wij in tijden van normale samenwer king, dan zouden wij dit boek met belangstelling hebben gelezen, voor het vele goede dat er in was dank betuigd hebben, de (betrekkelijk vele) verschilpunten kortelijks hebben aangeduid, en de rest hebben overgelaten aan den tijd, die veel langzaam werk doet. Nu we echter onder abnor male omstandigheden leven, d.w.z. in een sfeer van niet meer wetenschappelijke, doch kerkelijke en dan bij voorbaat disqualificeerende onderzoe kingen, en een bekend brochureschrijver ook in zake 't verbond aanklachten deed, die vergezeld gingen van uit dogmenhistorisch oogpunt on houdbare beweringennü is het noodig op de verschilpunten grooter nadruk te leggen dan anders het geval zou zijn geweest." „Dit is geen criticisme, geen zucht om te criti- seeren", gaat Prof. Schilder dan voort, „doch een poging om te helpen verhinderen, dat aan de Gereformeerde Kerken formules zouden worden opgedrongen, die de rustige ontwikkeling der theologie slechts zouden tegenstaan." Verder erkent hij, dat hij veel uit Prof. Aal ders' boek heeft geleerd, „voorzoover de auteur zich op zijn eigen terrein hield", d.i. het gebied van de uitlegging der Schrift voornamelijk van het Oude Testament, maar dat hij het niet met Prof. Aalders eens kan zijn wat betreft diens dogmatische opmerkingen. Erkenning dus van de resultaten van het exegetisch werk met dank baarheid, bestrijding van een dogmatische con structie, welke Prof. Aalders aan zijn exegese „toevoegt" of er uit „afleidt". ,Ook nog dit citeeren we uit het eerste artikel van Prof. Schilder „Indien één ding mij in dit boek welkom is, dan is het wel dithet demon streert voor ieder, die de oogen open doet, dat we met z'n allen er nog lang niet zijn, en dat niemand wijs doet als hij anno 1939 een Synode zou aanzetten tot dogmatische of polemische be slissingen, ook over het verbond". Welke is nu die dogmatische uitspraak van Prof. Aalders, waar Prof. Schilder zich tegen keert Of juister, hij keert zich niet tegen de stelling als zoodanig, maar tegen de aandiening van deze stelling als Gereformeerd, zonder meer. Met tal van argumenten aan Gereformeerde schrijvers ontleend, heeft Prof. S. trachten aan te toonen, dat het niet gaat om de bewuste stelling zonder reserve als Gereformeerd aan te dienen. Immers onverdacht Gereformeerde dogmatici hebben zich anders uitgesproken. Welke is die uitspraak van Prof. Aalders Het is de stelling, dat verbond en verkiezing quantitatief aan elkaar gelijk zijn, met andere woorden, dat het getal der bondelingen precies gelijk zou zijn aaan het getal der uitverkorenen We kunnen het natuurlijk ook omkeeren het getal der uitverkorenen zou gelijk zijn aan het getal der bondelingen. Letterlijk, schrijft Prof. A. „Er kan geen twijfel aan bestaan of de deel- genooten van het genade verbond zijn de uitver korenen". U gevoelt wat deze stelling beteekent. Niet alle gedoopte kinderen zijn bondelingen. Wij moeten ze er wel „voor houden", maar ze zijn het niet. De doop, het garantiebewijs van Gods genade is niet altijd een echt en betrouw baar garantie-bewijs. Hij is dat alleen voor die kinderen die „bondelingen" of „uitverkorenen" zijn, voor de anderen is de doop wel schijnbaar een teeken en zegel van Gods genade, maar niet werkelijk, blijkbaar en gewis. Om wat aan zijn doop te hebben, zou men dus feitelijk eerst moeten weten, dat men een uitver korene is, dan pas is men een echte bondeling en is de doop een echte „teeken en zegel" waar men op aan kan. Tegen deze stelling, die Prof. Aalders aandient als zonder twijfel alleen Gereformeerd, keert Prof. Schilder zich. Hij wil ruimte voor een ander standpunt. Liever, hij betoogt, dat die ruimte er altijd geweest is onder de Gereformeerde belij ders reeds bij de oude Christ. Geref. Kerk, en dat die ruimte voor een andere kijk op de ver houding verkiezing en verbond er ook moet blij ven onder de Gereformeerden. Deze stelling van Prof. Aalders staat niet los van de meening van anderen, waar hij zich tegen keert. Hij keert zich bijv. tegen Dr K. Sietsma in dezen. Maar het uitvoerigst bestrijdt hij het standpunt van Ds Woelderink. Ds Woelderink heeft het vorig jaar een mooi boek uitgegeven over den doop. Hij schrijft natuurlijk ook over het ver bond. Hij voert een sterk pleidooi voor terugkeer tot de reformatorische, oude Gereformeerde waarheid. Hij schreef z'n boek eerst artikelsge wijs in de „Waarheidsvriend" het orgaan van den Gereformeerden Bond. En natuurlijk ston den hem bij het schrijven de toestanden uit de z.g.n. „Bondskringen" voor den geest. Vooral die kringen, waar men belust is op een zooge naamde „zware" prediking, die toch feitelijk niet zwaar maar „licht" is. Waar men van een wer kelijk verbond met de christenen en hun zaad niet meer weet, doch alleen en uitsluitend spreekt over een „verbond met de uitverkore nen". In deze prediking draait alles om het „stuk der verkiezing" als verborgen besluit. Terwijl men van de openbaring der verkiezing in het verbond niets weet. Maar wij kunnen uit dit boek ook veel goeds leeren. Op elke bladzijde fonkelt de Gerefor meerde belijdenis in haar reformatorische een voud en kracht. Prof. Aalders keert zich tegen de uitwerking van de leer des verbonds van Ds Woelderink. Ook in zijn bovengeciteerde stelling. Hier moeten wij thans afbreken tot de vol gende keer. Brouwershaven. J. MEESTER. AANGENOMEN NAAR Bandoeng N.O.I.W. Fijn van Draat te Mechelen. Cand. G. Ph. Pieffers te Oldenzaal is be noemd tot hulpprediker te Ommen. Zonder eenigszins te willen treden in het werk van onze beide redacteuren, mag zeker in de rubriek „Kerknieuws" er aan herinnerd, dat 12 October j.l. Prof. Dr. J. H. Bavinck zijn in- augureele rede, bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleeraar in de Zendingsvakken, uitsprak te Kampen en daags daarop te Amsterdam. De titel zijner rede isChristusprediking in de volkerenwereld". Hij liet deze rede toezen den. Daarom moge na lezing van zijn oriëntee- rend woord aan allen, die de Zending liefheb ben, worden aangeraden deze rede te lezen en zelfs te herlezen. Er staat veel moois in en ook dat nieuw is en zoo worden we weer overtuigd van de vele moeilijkheden in het Zendingswerk, en tevens opgeroepen, juist in deze tijden, tot krachtige inspanning, waar zoovele deuren ge opend zijn. -In de 2e plaats ligt hier voor me het le deel van de Archiefstukken betreffende de Af scheiding van 1834. Voorgeschiedenis van 18221834, bewerkt door Ds. T. L. Bos. Uit gave Kok te Kampen. Het werk wordt uitge geven onder toezicht van Prof. Dr. A. Goslinga; Prof. Dr. G. M. den Hartogh Dr. G. Keizer en Prof. Dr. D. Nauta. Na eene inleiding van enkele bladzijden, begint de mededeeling van vele ook tot nu toe onbekende archiefstukken. In het bijzonder trokken de aandacht de No. 1 tot 28, die heel wat licht brengen over de gebeurtenis sen in Axel, ten tijde van Vijgeboom. Wat een reeks van bekende namen uit het land van Axel, lezen we daar. Veel leed is er geleden ter wille van het geloof, maar ook komt uit de kracht van stand te houden om 's Heeren wil en dat bij alle verguizing en onrecht, die moesten verduurd. Dit alles bedoelt niets meer dan onze menschen ook vooral in het land van Axel -op te wekken toch zeker van deze uitgave kennis te nemen. Bavinck over Genesis. Zondagmorgen haalde ik in de preek een uit drukking aan van Prof. Bavinck over Henoch. Zijn levenswandel was „een machtige preek te gen de Kanneten". Ik herinnerde me die uitdruk king ergens gelezen te hebben. Toevallig vond ik nu - bezig met iets anders waar ik deze uit drukking gevonden had. Ds Douma heeft eenigen tijd geleden artikelen geschreven over een dictaat van Bavinck over de geschiedenis der openba ring, waarin deze uitdrukking voorkomt. Er staan mooie opmerkingen in deze artikelen over de periode na den zondeval. Ik geef er hier nog enkele door, allereerst over Kaïn en Abel „Opmerkelijk is het verder, dat de wereld zich

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2