FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJ D" leert ge voor een deel de helpers kennen, of ze over tact beschikken, ijverig zijn, ingang hebben of in gesloten omgeving werken, of ze moede loos zijn en opgewekt moeten worden dan wel wat oppervlakkig en overmoedig in het Zendings werk bezig zijn. Er wordt op zoo'n goeroe-ver gadering ook gehandeld over het eigenlijke werk, dat ze gedaan hebben, over de preeken, die ze zullen houden, maar daar zwijg ik nu maar over. Ik wil U alleen in dit artikel op de hoogte bren gen met den administratieven rompslomp, waar een Zendeling het soms zoo moeilijk onder kan hebben. In de derde plaats is daar de Colportage een belangrijk deel van het Zendingswerk, maar ook hier weer een hoop schrijfwerk. Daar komen de colporteurs. Nagegaan moet worden hoeveel boeken ze hebben verkocht, hoeveel geld ze dus moeten storten, hoeveel daarvan voor den ver koop toekomt aan de colporteurs. De Zendeling moet weten, welke boeken veel aftrek vinden en welke niet welke boeken er weer besteld moe ten worden. Dan is er in het Zendingskantoor ook een heele voorraad bijbels en bijbelgedeelten in verschillende talen, die daar door het Nederl. Bijbelgen, gedeponeerd zijn en elke maand moet er bij dat genootschap een lijst worden ingediend, waarop voorkomt, hoeveel bijbels er zijn ver kocht en hoeveel er dus nog in de kast zich be vinden en welke voorraden nu opnieuw moeten worden aangevuld. En dan moeten de voorraden boeken, die in de huizen der colporteurs zijn, tel kens worden gecontroleerd. Maar van deze con trole heeft de Zendeling zich ontdaan door een nieuwe regeling, die hierop neerkomt, dat de colporteurs de boeken koopen voor den Zende ling. Elke colporteur koopt b.v. voor 20. boeken. Hij kan die 20.niet betalen, maar de eerste keer worden hem die 20.geleend. Elke maand lost hij daarvan wat af en de op brengst der verkochte boeken besteedt hij om zijn voorraden aan te vullen. Een mooie regeling, die van heel wat administratieven rompslomp verlost en waar Ds van Nes, naar ik me voor stel, heel wat plezier van zal beleven. Gelukkig, dat ook de Javaansche Ds hier de helpende hand heeft toegestoken, zoodat de ver gadering met de colporteurs, die bedoelt ze gees telijk toe te rusten voor hun taak, door hem ge leid wordt. A. MERKELIJN. BIJBEL EN BIECHT. Inleiding. Geestelijken en meelevende leeken bij Rome zijn ef zich heel goed van bewust, dat het sacra ment van de Biecht door geloovigen op het Pro- testantsche erf, ernstig bestreden wordt. Het is volkomen te begrijpen, dat een goede Roomsche dit verdrietig vindt. Hij heeft immers de overtuiging, dat de waarheid in dezen aan zijn kant is. Wie de waarheid liefheeft, hem doet het leed, wanneer zij miskend en bestreden wordt. Er zit ons dan een drang in het bloed ons te weer te stellen en de waarheid te verdedigen. Deze drang is edel en prijzenswaardig. Wie geen lust heeft om voor de waarheid in de bres te springen en haar met warmte en geestdrift te ver dedigen, heeft ook geen werkelijke liefde voor de waarheid. De waarheid brengt, als ze ons gegrepen heeft, ook de liefde tot de waarheid. Wij moeten haar liefhebben boven alles. Wij mogen een vriend van Plato zijn, wij moeten bovenal een vriend van de waarheid zijn. De Heiland heeft de ge wijde hartstocht voor de waarheid ook uitdruk kelijk verlangd. Hij die gezegd heeft,,Ik ben de waarheid", heeft immers ook gezegd ,,Die va der of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig" (Matth. 10:37). Zoo is het dan hooge roeping voor de waar heid te strijden. Deze strijd is door den Heiland gewijd. Op het stuk der waarheid is een heilige oorlog beter dan een valsche vrede. Deze laatste gaat altijd ten koste van de waarheid. De waarheid van het Evangelie is zoo heerlijk, dat het de moeite loont voor elk onderdeel ten strijde te trekken. Wie het zwaard wet om déze waarheid, heeft ook den vrede lief. Wie zoo ten strijde trekt, heeft de waarheid en den vrede lief. Dan gaat het niet om menschelijke „gelijkheb- berij", maar'enkel om de heerlijkheid en de glorie van het Evangelie van Jezus Christus, als vol- komene verlossing. 40) Als lood woog het haar op het hart, dat zij haar vader feitelijk bedroog met naar tante Marie te gaan. Het stuitte haar tegen de borst, langs een slinkschen weg te wandelen. Maar hoe kon zij anders Als vader op de hoogte kwam Zag zij nu niet reeds, wat het gevolg zou zijn Het was dien middag in haar opgekomen, om dien weg niet meer te gaan, bevreesd als zij was voor den toorn van haar vader, die ongekend zou zijn, misschien ook kinderspel bij wat hij nu vertoonde. Maar dan deinsde zij weer terug. Zij was nu op weg, om te komen daar, waarheen haar hart, dat geraakt was, smachtte In eik gevalvader was morgen op reis, zij kon zonder bezwaar weg en zou er met tante over spreken. Inderdaad volgde Annemie Jane's raad op en fietste dien avond naar huis, om daar het onge- loofelijke nieuws te vertellen, dat Job Louwerse haar had weggejaagd en zij den eersten van aan komende maand vertrekken kon. Tegen acht uur kwamen Kees en Jaap Verlare op de boerderij. De andere arbeiders waren ge trouwd en woonden dichtbij of in Zuidstad. Kees maakte niet veel praatjes. Hij zag wel, dat de muts van zijn vader nog niet goed stond In den strijd om de waarheid gaat het in laat ste instantie om de ongerepte heerlijkheid van Gods Ontfermingen over arme zondaren. Daarover gaat ook ten diepste de strijd over de Biecht tusschen de kerk van Rome en Schrift- geloovige Protestanten. Zoo, bid ik, moge ieder lezer het zien. Dan behoeven we ook in de moeizame worste ling om de waarheid niet te wanhopen. In dezen strijd hebben we de belofte van de overwinning de waarheid zal u vrijmaken (Joh. 8:32). De brandende vraag is hier, wie de vrijmaken de waarheid bezit inzake de BiechtRome, die haar hooghoudt als een instelling van Christus of de geloovige Protestant, die haar verwerpt als een menschelijke inzetting en noodlottige verar ming van het zoo troostrijke Evangelie. De partijen staan hier tegenover elkaar en elk houdt aan zijn overtuiging vast. Aan de oprecht heid van overtuiging mag niet getwijfeld. Als de Roomschen hun ,,Protestantsche Vlug schriften" schrijven, doen zij dat in de edele aan drift om ons „dwalende geloovigen" weer thuis te brengen. Wanneer zij het sacrament der biecht voor ons uiteenzetten, dan doen zij dat ook in de overtui ging, dat deze instelling door God en Christus is gewild. Zoo lezen we in het werk van Prof. Klug „Het Katholieke geloof", dat ten onzent door Roomsche theologen speciaal bewerkt is ten behoeve van niet-katholieke intellectueelen, dat de biecht een door Christus ingesteld sacra ment is. Op pg 335 wordt de uitspraak van het Concilie van Trente geciteerd over de Biecht„in de ware en eigenlijke zin een sacrament, door onzen Heer Christus ingesteld voor de geloovigen, om hen met God te verzoenen, zoo dikwijls zij na het Doopsel in zonde vallen". De Schriftgeloovige Protestant moet dit ernstig betwisten. Van Roomsche zijde beklaagt men zich vaak, dat er zooveel wanbegrip en misverstand bij Protestanten heerscht over wat de kerk van Rome eigenlijk belijdt en leert. In deze klacht schuilt onmiskenbaar een element van waarheid. In hoeverre er onder Roomschen meer en beter begrip is voor wat de echte kinderen der Her vorming, d.w.z. de Schriftgeloovigen, belijden, weet ik niet, maar ik waag te betwijfelen of dat het geval is. Stelt de geestelijkheid de gelegenheid open, dat het volk zelf rustig kennis kan nemen van wat het geloovig Protestantisme over het Evangelie belijdt Zeker, onder de Protestanten in den vlakken en slappen zin des woords, is enorm veel on kunde en wanbegrip over het Roomsche geloof. Dat kan niet anders. Het zijn menschen zonder geestelijke ruggegraat, die alle geloof en band aan Gods Woord kwijt zijn. Van de geestelijke dingen hebben deze menschen volstrekt geen no tie. De naam Protestant is door deze menschen juist niets zeggend geworden. Zij hebben dien naam uitgehold. Ze weten zelf niet eens meer den oorspronkelijken zin. Het is een verzamelnaam geworden voor al wat niet- Roomsch is. Het gemak dient de mensch en zoo is de naam Protestant in de wereld van de opper vlakte nog gangbaar., Maar al wat dieper peilt en ootmoedig buigt voor de Heilige Schrift, heeft deze naam innerlijk reeds lang prijsgegeven. Onkunde en onwetendheid is bij de naam- Protestanten tegenover het geloof der Hervor ming niet minder groot dan ten aanzien van het geloof van Rome. De geloovige Protestant, voor wie de Heilige Schrift het einde is van alle tegenspraak, ziet de dingen anders. Als hij de biecht van Rome afwijst, doet hij dat niet om mogelijke duisterheden en schanda len rondom de biecht, waarvan de geschiedenis weet te verhalen. Zeker, een eerlijke Roomsche zal toestemmen, dat ook de geschiedenis van biecht en biechtpractijk zwarte bladzijden heeft aan te wijzen. Dat echter beslist niets over het recht van de biecht als goddelijke instelling. De vormen van ontaarding, die er ook in de biecht zijn geweest in het verleden, zijn voor Roomsche- en niet-Roomsche geloovigen een verootmoedi gende herinnering aan gemeenschappelijke zwak heid. Over alle vroomheid Roomsche en niet- Roomsche ligt de bedreiging der zonde. Hier geldt voor allen gelijkelijk om te waken. Al zou de schandalenkroniek over de biecht honderdvoudig kunnen worden uitgedijd, dan nog zegt dit principieel niets over het bestaansrecht van de biecht. en verdween om half negen Jaap was toen al weg naar boven, om de rust van den nacht op te zoeken. „Gaat U met de tram van zes?" vroeg Jane. Des morgens zes uur vertrok uit Zuidstad een stoomtram naar het eind van het eiland, waar een stoomboot, behoorend tot de trammaatschap pij, gereed lag, die de passagiers en de goederen naar het vasteland van Zuid-Holland bracht, waar weer een tram klaar stond, die regelrecht naar Rotterdam reed. Het was een heele reis. En dat was dan nog de vlugste. Men kon ook in de haven van Zuidstad op een stoomboot stap pen, de boot, die Steven Laarman had genomen, die naar Rotterdam voer, een reis van minstens zes uur. Als het tij tegenliep, deed men er langer over. Die reis was goedkooper. „Ik ga met de boot", zei Louwerse, kort. Jane keek verbaasd op. Dat had vader, bij haar weten, nog nooit gedaan. Zelfs toen hij vóór een paar jaar met moeder naar Rotterdam was ge weest en deze als het ware smeekte, niet per tram te gaan, zij was spoedig „wagenziek", had vader er niet aan gedacht, de boot te nemen. Natuurlijk nietJob Louwerse zette altijd zijn zin door. „Met de boot vroeg zij dan ook, in stomme verbazing. „Ja, die is goedkooper", zei de boer. Klaarblijkelijk veronderstelde hij, dat Kees Jane al op de hoogte had gebracht. Anders had zijn antwoord geen zin. In eenen had Jane een aanknoopingspunt. „Is dat nu noodig, vader Is het werkelijk zoo erg met uw verlies „Ik ben duizenden kwijt", barstte Job Louwer- Wie zijn aanval op de Roomsche biecht doet met behulp van allerlei schandaalprojectielen, staat wel heel armzalig zwak. Hij bereikt ook niets. Is vroomheid soms voos omdat ze vaak zwakke plekken heeft Niemand durft het beweren. Ze ker niet een Schriftgeloovige, die eigen gevaar lijke zwakheid uit ervaring kent. Bovendien heft misbruik, ook de ergerlijkste, het recht gebruik niet op. Terecht kan Kasteel in zijn geschriftje„De Biecht in de Katholieke kerk" de vraag stellen „Zouden alle nuttige in stellingen moeten verdwijnen, omdat ze wel eens worden misbruikt Moet het huwelijk worden afgeschaft, omdat er wel eens ontrouw voor komt Dit is snijdend afdoende. De positie is wel erg zwak, voor wie tegen de biecht enkel maar met een chronique scandaleuse weet te opereeren. In onze bestrijding van de biecht willen we van dergelijke kleine en goedkoope methode ons vrijwaren. Het gaat om beginselen. Wie vat op de consciëntie van zijn lezer wil hebben, moet be ginsel tegenover beginsel plaatsen. De vraag, die tusschen Rome en Hervorming ligt, is deze Kan de Roomsche oorbiecht voor het forum van Schrift en historie bestaan Het is deze principieele kwestie, die we uit het slib van allerlei onverkwikkele bijkomstigheden willen optrekken op die hoogten, waar de fris- sche winden der beginselen waaien. Zoo alleen blijft de strijd zuiver. Zoo alleen kan hij zuive rend werken in het ernstige twistgeschil. Het geschil is ernstig. Rome fundeert de biecht op de Heilige Schrift en de kerkgeschiedenis. Het concilie van Trente noemt de biecht een instelling van Christus. De historie der kerk is volgens Rome ook een sterk bewijs voor de goddelijke instelling der biecht. Zoo schrijft Klug „De oorbiecht is dus geen waardelooze en sluwe uitvinding der priesters met het doel „de gewetens te knechten". In heel de kerkgeschiedenis is geen punt aan te wijzen, waar deze practijk plotseling zou zijn opgedoken. jEn een practijk, die zoo diep ingrijpt in het meest intieme zieleleven van het individu als dit met de I oorbiecht het geval is, zouden de christengemeen ten zich toch nooit hebben laten opdringen zon der op zijn minst hevig te protesteeren. Van zulk een protest en verzet valt echter in de kerkge schiedenis nergens iets te bespeuren. Daarentegen kent de traditie van de apostoli sche tijd af de geheime oorbiecht voor den pries ter, zonder dat er ooit tegen deze „apostolische regel", zooals paus Leo I zich uitdrukt, eenig protest is opgekomen." Deze beschouwingen zijn geschreven voor pro paganda onder intellectueele Protestanten en als zoodanig uiterst suggestief. De vraag is maar of het stramien deugt, waar op deze beschouwingen zijn geborduurd. Zoo klemt de vraag steeds meer, wie de waarheid aan zijn zijde heeft. Staat of valt de biecht met Schrift en historie Wij meenen het laatste. De zaak is uiterst be langrijk voor ons allen. De biecht brengt niet aan de omtrek van het religieuze leven. Zij legt bij Rome beslag op het centrum, op het hart der zaak. Er staan bij de biecht groote dingen op het spel. Het gaat om de blijdschap van het Evan gelie. Het gaat om de zalige genieting van de vergeving der zonden. Niets minder dan deze vergeving wordt door de biecht bedreigd. Tua res agiturUw zaak, lezer, wordt be handeld. Uw zaak, mijn zaak, ons aller zaak. In de biecht staat een heel groot iets op het spelde zaligheid van de vergeving der zonden. Dat is het stamkapitaal van mijn religieus be drijfsleven. De biecht bedreigt dit bezit. Het evangelie be schermt het. Het is van belang scherp te zien, hoe èn de H. S. èn de geschiedenis der Oude Kerk beide vreemd zijn aan de oorbiecht. De oorbiecht is een verminking van het Evan gelie. Zij werpt den zondaar in de armen van een priester inplaats van in die van den barmharti- gen Hoogepriester Jezus Christus. Middelburg. Dr N. J. HOMMES. se uit. Meteen vloekte hij, wat Jane den laatsten tijd zeer pijnde. „Ezel, die ik geweest ben Maar ik zal probeeren Wat hij probeeren wilde, zeide hij niet. Het kon Jane ook weinig schelen. Volgens oom Arie was het geld van de „Rus sen" bezitters verdwenen en daaraan kon vader toch ook niets veranderen. „U kunt het toch niet helpen, dat het zoo ge- loopen is? Zooveel menschen hebben „Russen" gekocht." Verbaasd zag de boer van „Levensstrijd" zijn dochter aan. „Wat weet jij er van vroeg hij. ,,'k Heb er in de stad van gehoord", antwoord de Jane. „En Kees sprak er ook van." „O. Ik heb het Kees verteld. Hij moet er maar op rekenen, dat hij niets meekrijgt", morde de boer. „En mij hebt U niets verteld", waagde Jane op te merken. „Je bent tegenwoordig nog al gezellig ook. Je zegt zoo goed als niks. Vroeger kafferde je me tenminste nog eens uit. Je moet niet worden, als je moeder, hoor." Jane schrok geweldig zou vader weten „Wat bedoelt U vroeg zij, haast fluisterend. „Och wat, die was bang van mij. En ik deed ze niks. Alleen, nou ja, met dien onzin moeten ze bij mij niet aan boord komen." Zij herademdevader wist nog niets. Maar zijn laatste woorden spraken een duidelijke taal voor het geval, hij er achter kwam „Ik zeg niet veel, want vader doet het ook niet." „Die lamme geldgeschiedenis", morde Job ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, October 1939. 'k Wil ditmaal beginnen met een gedeelte aan te halen van een artikel, dat ik kort geleden er gens las en dat me trof door de juistheid der teekening. 't Ging over een predikant, wiens op treden o.m. als volgt werd gekenschetst Zijn preeken waren strak en verstandelijk en gingen mij koud voorbij. Hij raakte mij nooit. Nu is het voor eiken dominee een heel ding, om het een heele gemeente naar den zin te ma ken. De man, die dit vermag, moet nog geboren worden. Maar aan dezen dominee had ik bijna niets. En toch geloofde ik, dat hij een man van innig geloofsleven was. Alleen maarik ervoer het niet, noch uit zijn preeken, noch uit de gesprek ken, die ik een enkele maal met hem had. Ook in die gesprekken kwam hij nooit uit de plooi. Meermalen heb ik gedachtwaarom, goede man, zie ik nooit eens de vlam uit uw wezen slaan, de vlam van het evangelisch vuur, dat ik in u vermoed Iemand echter die hem écht ontmoet had, zoo als ik hem innerlijk vermoed, maar nooit gezien had, zeide mijeen koninklijk mensch deze dominee. Een meisje had langdurig geleden en was steeds trouw bezocht door dezen predikant. Veel had hij met haar gesproken, maar in haar laatste dagen lag ze in schrikkelijke vertwijfeling, temeer nergens een steunpunt vindend voor haar naar de eeuwigheid wegvlottende leventje. Toen nu het kind tot hem in haar verlorenheid haar grenzelooze vertwijfeling uitklaagde, han denwringend, richtte de dominee, staande aan haar legerstee, zich in zijn volle lengte op en in zijn oogen gloeide een vuur, dat ik tijdens de slaperige voordracht van zijn preeken zoo vaak, maar altijd vergeefs gezocht had. Hij sprak Zoo waarachtig als ik als Christus' dienaar en boodschapper hier voor je sta, zoo waarachtig ligt Zijn hand voor je open. In Zijn Naam geef ik je die verzekering. Grijp dan die hand, er is er geen sterker dan die van Hem. Leentje, lam van mijn kudde, Hij heeft je lief. Ik wéét, dat Hij je lief heeft en ik spreek uit Zijn Naam Toen werd het rustig in het fel bewogen hart van het stervende meisje. Eenige dagen later ontsliep het meisje „in de volle verzekerdheid des geloofs", zooals de be droefde ouders deden weten. Een koninklijk mensch nóg hoor ik de woorden, nóg zie ik den blijden trek om den mond van hem, die dit verhaal aan mij deed. Sedert kijk ik hem toch anders aan, als ik hem op straat tegen kom. Inderdaad beoordeelen we de menschen en vooral ook de predikanten dikwijls zoo verkeerd en blijven we bij 't uiterlijke staan. Er zijn men schen, die een ietwat stuurschen en kouden in druk maken, terwijl ze innerlijk branden van vuur voor de zaak van Gods Koninkrijk. Om gekeerd zijn er menschen, die door schier ieder bemind worden en groote populariteit genieten, terwijl ze veel minder edel van karakter zijn en welbewust uit Vrees en gemakzucht elk -conflict vermijden, waardoor ze de volksgunst zouden kunnen verliezen. Veel arbeiders in 's Heeren dienst zouden een gemakkelijker leven hebben en meer waardee ring genieten, wanneer ze minder getrouw waren in hetgeen God hun oplegt. Gelukkig God oordeelt ons naar wat we werkelijk zijn. Hij veroordeelt ons lichtvaardig op 't uiterlijke afgaan. Zijn oordeel is dan ook meestal anders als 's menschen oordeel. Hij let vooral op de motieven, op het beginsel van onze daden. Wat was Absalom minzaam en vriendelijk en populair Veel meer dan de stroeve, hooge Da vid En toch stond David in karakter veel hoo- ger, omdat Absalom langs den weg der nederig heid tot hooger aanzien zocht te komen. De hoogmoed doet zoo dikwijls het kleed der nede righeid aan om daardoor verborgen te blijven. Wat een hartelijke handdrukken en zoetelijke glimlachen van menschen, die zoeken zichzelf bemind te maken en denken u later weieens noo dig te kunnen hebben. Populaire menschen kunnen sympathieke men schen zijn. Er is echter ook veel populariteit uit lafheid. En veel leidslieden zouden hartelijker worden toegejuicht, wanneer ze minder moedig voor hun diepste overtuiging uitkwamen. Louwerse weer. „Ik kan mijzelf wel voor mijn kop slaan, dat ik zoo stom ben geweest." „Zoo erg is het toch niet waagde Jane op te merken. „Meid, zeur niet", viel de boer uit. „Je praat als een kip zonder kop. Mijn geld is voor het grootste deel weg. Alsof dat niks is Over een paar jaar wilde ik van de boerderij af. In Zuid stad gaan wonen. Kees is nu zoo ver. Met Kee Freeke. Je weet er zeker van En op het knik ken van Jane „Dat is tenminste verstandig van hem. Er zit wat geld en Kee is een fiksche meid. Zoo een moet Kees hebben, anders komt er niets van terecht. Maar hij kan nu arbeider worden bij zijn vader. Ik kan hem niet helpen. Als Freeke het hoort, raakt het misschien wel af tusschen die twee." „Zoo zijn de Freeke's niet", dacht Jane. Als haar vader in de plaats van Freeke was, dan was het wél zoo. Dan zou Job Louwerse eenvoudig bevelen afgeloopen, die vrijerij, als er geen geld is. „Dat zullen we dan wel eens zien. Maar Kees heeft op niets te rekenen. Moet Freeke hem maar op een boerderij zetten. Louwerse is een arme drommel. Het isWeer vloekte de boer. „Dat vloeken helpt toch niet, vader", waagde Jane op te merken. „Ha", glimlachte Louwerse. „Nou ga je ten minste weer eens tegen je ouden vader te keer, zooals vroeger. Dat mag ik. Overigens laat je mij maar vloeken, hoor. Kon ik dat geld maar terug- vloeken Ik deed het den heelen nacht aan één stuk door." „Ach, wat kan dat geld schelen", zei Jane, vermoeid. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2