FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJ D"
leert ge voor een deel de helpers kennen, of ze
over tact beschikken, ijverig zijn, ingang hebben
of in gesloten omgeving werken, of ze moede
loos zijn en opgewekt moeten worden dan wel
wat oppervlakkig en overmoedig in het Zendings
werk bezig zijn. Er wordt op zoo'n goeroe-ver
gadering ook gehandeld over het eigenlijke werk,
dat ze gedaan hebben, over de preeken, die ze
zullen houden, maar daar zwijg ik nu maar over.
Ik wil U alleen in dit artikel op de hoogte bren
gen met den administratieven rompslomp, waar
een Zendeling het soms zoo moeilijk onder kan
hebben.
In de derde plaats is daar de Colportage een
belangrijk deel van het Zendingswerk, maar ook
hier weer een hoop schrijfwerk. Daar komen de
colporteurs. Nagegaan moet worden hoeveel
boeken ze hebben verkocht, hoeveel geld ze dus
moeten storten, hoeveel daarvan voor den ver
koop toekomt aan de colporteurs. De Zendeling
moet weten, welke boeken veel aftrek vinden en
welke niet welke boeken er weer besteld moe
ten worden. Dan is er in het Zendingskantoor
ook een heele voorraad bijbels en bijbelgedeelten
in verschillende talen, die daar door het Nederl.
Bijbelgen, gedeponeerd zijn en elke maand moet
er bij dat genootschap een lijst worden ingediend,
waarop voorkomt, hoeveel bijbels er zijn ver
kocht en hoeveel er dus nog in de kast zich be
vinden en welke voorraden nu opnieuw moeten
worden aangevuld. En dan moeten de voorraden
boeken, die in de huizen der colporteurs zijn, tel
kens worden gecontroleerd. Maar van deze con
trole heeft de Zendeling zich ontdaan door een
nieuwe regeling, die hierop neerkomt, dat de
colporteurs de boeken koopen voor den Zende
ling. Elke colporteur koopt b.v. voor 20.
boeken. Hij kan die 20.niet betalen, maar
de eerste keer worden hem die 20.geleend.
Elke maand lost hij daarvan wat af en de op
brengst der verkochte boeken besteedt hij om
zijn voorraden aan te vullen. Een mooie regeling,
die van heel wat administratieven rompslomp
verlost en waar Ds van Nes, naar ik me voor
stel, heel wat plezier van zal beleven.
Gelukkig, dat ook de Javaansche Ds hier de
helpende hand heeft toegestoken, zoodat de ver
gadering met de colporteurs, die bedoelt ze gees
telijk toe te rusten voor hun taak, door hem ge
leid wordt.
A. MERKELIJN.
BIJBEL EN BIECHT.
Inleiding.
Geestelijken en meelevende leeken bij Rome
zijn ef zich heel goed van bewust, dat het sacra
ment van de Biecht door geloovigen op het Pro-
testantsche erf, ernstig bestreden wordt.
Het is volkomen te begrijpen, dat een goede
Roomsche dit verdrietig vindt. Hij heeft immers
de overtuiging, dat de waarheid in dezen aan
zijn kant is. Wie de waarheid liefheeft, hem doet
het leed, wanneer zij miskend en bestreden wordt.
Er zit ons dan een drang in het bloed ons te
weer te stellen en de waarheid te verdedigen.
Deze drang is edel en prijzenswaardig. Wie geen
lust heeft om voor de waarheid in de bres te
springen en haar met warmte en geestdrift te ver
dedigen, heeft ook geen werkelijke liefde voor
de waarheid.
De waarheid brengt, als ze ons gegrepen heeft,
ook de liefde tot de waarheid. Wij moeten haar
liefhebben boven alles. Wij mogen een vriend
van Plato zijn, wij moeten bovenal een vriend
van de waarheid zijn. De Heiland heeft de ge
wijde hartstocht voor de waarheid ook uitdruk
kelijk verlangd. Hij die gezegd heeft,,Ik ben de
waarheid", heeft immers ook gezegd ,,Die va
der of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet
waardig" (Matth. 10:37).
Zoo is het dan hooge roeping voor de waar
heid te strijden.
Deze strijd is door den Heiland gewijd.
Op het stuk der waarheid is een heilige oorlog
beter dan een valsche vrede. Deze laatste gaat
altijd ten koste van de waarheid.
De waarheid van het Evangelie is zoo heerlijk,
dat het de moeite loont voor elk onderdeel ten
strijde te trekken.
Wie het zwaard wet om déze waarheid, heeft
ook den vrede lief.
Wie zoo ten strijde trekt, heeft de waarheid
en den vrede lief.
Dan gaat het niet om menschelijke „gelijkheb-
berij", maar'enkel om de heerlijkheid en de glorie
van het Evangelie van Jezus Christus, als vol-
komene verlossing.
40)
Als lood woog het haar op het hart, dat zij
haar vader feitelijk bedroog met naar tante Marie
te gaan. Het stuitte haar tegen de borst, langs
een slinkschen weg te wandelen. Maar hoe kon
zij anders Als vader op de hoogte kwam
Zag zij nu niet reeds, wat het gevolg zou zijn
Het was dien middag in haar opgekomen, om
dien weg niet meer te gaan, bevreesd als zij was
voor den toorn van haar vader, die ongekend
zou zijn, misschien ook kinderspel bij wat hij nu
vertoonde. Maar dan deinsde zij weer terug. Zij
was nu op weg, om te komen daar, waarheen
haar hart, dat geraakt was, smachtte
In eik gevalvader was morgen op reis, zij
kon zonder bezwaar weg en zou er met tante
over spreken.
Inderdaad volgde Annemie Jane's raad op en
fietste dien avond naar huis, om daar het onge-
loofelijke nieuws te vertellen, dat Job Louwerse
haar had weggejaagd en zij den eersten van aan
komende maand vertrekken kon.
Tegen acht uur kwamen Kees en Jaap Verlare
op de boerderij. De andere arbeiders waren ge
trouwd en woonden dichtbij of in Zuidstad.
Kees maakte niet veel praatjes. Hij zag wel,
dat de muts van zijn vader nog niet goed stond
In den strijd om de waarheid gaat het in laat
ste instantie om de ongerepte heerlijkheid van
Gods Ontfermingen over arme zondaren.
Daarover gaat ook ten diepste de strijd over
de Biecht tusschen de kerk van Rome en Schrift-
geloovige Protestanten.
Zoo, bid ik, moge ieder lezer het zien.
Dan behoeven we ook in de moeizame worste
ling om de waarheid niet te wanhopen. In dezen
strijd hebben we de belofte van de overwinning
de waarheid zal u vrijmaken (Joh. 8:32).
De brandende vraag is hier, wie de vrijmaken
de waarheid bezit inzake de BiechtRome, die
haar hooghoudt als een instelling van Christus
of de geloovige Protestant, die haar verwerpt als
een menschelijke inzetting en noodlottige verar
ming van het zoo troostrijke Evangelie.
De partijen staan hier tegenover elkaar en elk
houdt aan zijn overtuiging vast. Aan de oprecht
heid van overtuiging mag niet getwijfeld.
Als de Roomschen hun ,,Protestantsche Vlug
schriften" schrijven, doen zij dat in de edele aan
drift om ons „dwalende geloovigen" weer thuis
te brengen.
Wanneer zij het sacrament der biecht voor ons
uiteenzetten, dan doen zij dat ook in de overtui
ging, dat deze instelling door God en Christus is
gewild. Zoo lezen we in het werk van Prof.
Klug „Het Katholieke geloof", dat ten onzent
door Roomsche theologen speciaal bewerkt is
ten behoeve van niet-katholieke intellectueelen,
dat de biecht een door Christus ingesteld sacra
ment is.
Op pg 335 wordt de uitspraak van het Concilie
van Trente geciteerd over de Biecht„in de
ware en eigenlijke zin een sacrament, door onzen
Heer Christus ingesteld voor de geloovigen, om
hen met God te verzoenen, zoo dikwijls zij na
het Doopsel in zonde vallen".
De Schriftgeloovige Protestant moet dit ernstig
betwisten.
Van Roomsche zijde beklaagt men zich vaak,
dat er zooveel wanbegrip en misverstand bij
Protestanten heerscht over wat de kerk van
Rome eigenlijk belijdt en leert. In deze klacht
schuilt onmiskenbaar een element van waarheid.
In hoeverre er onder Roomschen meer en beter
begrip is voor wat de echte kinderen der Her
vorming, d.w.z. de Schriftgeloovigen, belijden,
weet ik niet, maar ik waag te betwijfelen of dat
het geval is.
Stelt de geestelijkheid de gelegenheid open, dat
het volk zelf rustig kennis kan nemen van wat
het geloovig Protestantisme over het Evangelie
belijdt
Zeker, onder de Protestanten in den vlakken
en slappen zin des woords, is enorm veel on
kunde en wanbegrip over het Roomsche geloof.
Dat kan niet anders. Het zijn menschen zonder
geestelijke ruggegraat, die alle geloof en band
aan Gods Woord kwijt zijn. Van de geestelijke
dingen hebben deze menschen volstrekt geen no
tie. De naam Protestant is door deze menschen
juist niets zeggend geworden.
Zij hebben dien naam uitgehold. Ze weten zelf
niet eens meer den oorspronkelijken zin. Het is
een verzamelnaam geworden voor al wat niet-
Roomsch is. Het gemak dient de mensch en zoo
is de naam Protestant in de wereld van de opper
vlakte nog gangbaar., Maar al wat dieper peilt
en ootmoedig buigt voor de Heilige Schrift, heeft
deze naam innerlijk reeds lang prijsgegeven.
Onkunde en onwetendheid is bij de naam-
Protestanten tegenover het geloof der Hervor
ming niet minder groot dan ten aanzien van het
geloof van Rome.
De geloovige Protestant, voor wie de Heilige
Schrift het einde is van alle tegenspraak, ziet de
dingen anders.
Als hij de biecht van Rome afwijst, doet hij
dat niet om mogelijke duisterheden en schanda
len rondom de biecht, waarvan de geschiedenis
weet te verhalen. Zeker, een eerlijke Roomsche
zal toestemmen, dat ook de geschiedenis van
biecht en biechtpractijk zwarte bladzijden heeft
aan te wijzen. Dat echter beslist niets over het
recht van de biecht als goddelijke instelling. De
vormen van ontaarding, die er ook in de biecht
zijn geweest in het verleden, zijn voor Roomsche-
en niet-Roomsche geloovigen een verootmoedi
gende herinnering aan gemeenschappelijke zwak
heid.
Over alle vroomheid Roomsche en niet-
Roomsche ligt de bedreiging der zonde. Hier
geldt voor allen gelijkelijk om te waken.
Al zou de schandalenkroniek over de biecht
honderdvoudig kunnen worden uitgedijd, dan nog
zegt dit principieel niets over het bestaansrecht
van de biecht.
en verdween om half negen Jaap was toen al
weg naar boven, om de rust van den nacht op
te zoeken.
„Gaat U met de tram van zes?" vroeg Jane.
Des morgens zes uur vertrok uit Zuidstad een
stoomtram naar het eind van het eiland, waar
een stoomboot, behoorend tot de trammaatschap
pij, gereed lag, die de passagiers en de goederen
naar het vasteland van Zuid-Holland bracht,
waar weer een tram klaar stond, die regelrecht
naar Rotterdam reed. Het was een heele reis.
En dat was dan nog de vlugste. Men kon ook
in de haven van Zuidstad op een stoomboot stap
pen, de boot, die Steven Laarman had genomen,
die naar Rotterdam voer, een reis van minstens
zes uur. Als het tij tegenliep, deed men er langer
over. Die reis was goedkooper.
„Ik ga met de boot", zei Louwerse, kort.
Jane keek verbaasd op. Dat had vader, bij haar
weten, nog nooit gedaan. Zelfs toen hij vóór een
paar jaar met moeder naar Rotterdam was ge
weest en deze als het ware smeekte, niet per
tram te gaan, zij was spoedig „wagenziek", had
vader er niet aan gedacht, de boot te nemen.
Natuurlijk nietJob Louwerse zette altijd zijn zin
door.
„Met de boot vroeg zij dan ook, in stomme
verbazing.
„Ja, die is goedkooper", zei de boer.
Klaarblijkelijk veronderstelde hij, dat Kees
Jane al op de hoogte had gebracht. Anders had
zijn antwoord geen zin.
In eenen had Jane een aanknoopingspunt.
„Is dat nu noodig, vader Is het werkelijk zoo
erg met uw verlies
„Ik ben duizenden kwijt", barstte Job Louwer-
Wie zijn aanval op de Roomsche biecht doet
met behulp van allerlei schandaalprojectielen,
staat wel heel armzalig zwak. Hij bereikt ook niets.
Is vroomheid soms voos omdat ze vaak zwakke
plekken heeft Niemand durft het beweren. Ze
ker niet een Schriftgeloovige, die eigen gevaar
lijke zwakheid uit ervaring kent.
Bovendien heft misbruik, ook de ergerlijkste,
het recht gebruik niet op. Terecht kan Kasteel in
zijn geschriftje„De Biecht in de Katholieke
kerk" de vraag stellen „Zouden alle nuttige in
stellingen moeten verdwijnen, omdat ze wel eens
worden misbruikt Moet het huwelijk worden
afgeschaft, omdat er wel eens ontrouw voor
komt
Dit is snijdend afdoende. De positie is wel erg
zwak, voor wie tegen de biecht enkel maar met
een chronique scandaleuse weet te opereeren.
In onze bestrijding van de biecht willen we
van dergelijke kleine en goedkoope methode ons
vrijwaren.
Het gaat om beginselen. Wie vat op de
consciëntie van zijn lezer wil hebben, moet be
ginsel tegenover beginsel plaatsen. De vraag, die
tusschen Rome en Hervorming ligt, is deze Kan
de Roomsche oorbiecht voor het forum van
Schrift en historie bestaan
Het is deze principieele kwestie, die we uit het
slib van allerlei onverkwikkele bijkomstigheden
willen optrekken op die hoogten, waar de fris-
sche winden der beginselen waaien. Zoo alleen
blijft de strijd zuiver. Zoo alleen kan hij zuive
rend werken in het ernstige twistgeschil.
Het geschil is ernstig. Rome fundeert de biecht
op de Heilige Schrift en de kerkgeschiedenis. Het
concilie van Trente noemt de biecht een instelling
van Christus. De historie der kerk is volgens
Rome ook een sterk bewijs voor de goddelijke
instelling der biecht.
Zoo schrijft Klug „De oorbiecht is dus geen
waardelooze en sluwe uitvinding der priesters
met het doel „de gewetens te knechten". In heel
de kerkgeschiedenis is geen punt aan te wijzen,
waar deze practijk plotseling zou zijn opgedoken.
jEn een practijk, die zoo diep ingrijpt in het meest
intieme zieleleven van het individu als dit met de
I oorbiecht het geval is, zouden de christengemeen
ten zich toch nooit hebben laten opdringen zon
der op zijn minst hevig te protesteeren. Van zulk
een protest en verzet valt echter in de kerkge
schiedenis nergens iets te bespeuren.
Daarentegen kent de traditie van de apostoli
sche tijd af de geheime oorbiecht voor den pries
ter, zonder dat er ooit tegen deze „apostolische
regel", zooals paus Leo I zich uitdrukt, eenig
protest is opgekomen."
Deze beschouwingen zijn geschreven voor pro
paganda onder intellectueele Protestanten en als
zoodanig uiterst suggestief.
De vraag is maar of het stramien deugt, waar
op deze beschouwingen zijn geborduurd. Zoo
klemt de vraag steeds meer, wie de waarheid
aan zijn zijde heeft. Staat of valt de biecht met
Schrift en historie
Wij meenen het laatste. De zaak is uiterst be
langrijk voor ons allen. De biecht brengt niet aan
de omtrek van het religieuze leven.
Zij legt bij Rome beslag op het centrum, op het
hart der zaak.
Er staan bij de biecht groote dingen op het
spel. Het gaat om de blijdschap van het Evan
gelie. Het gaat om de zalige genieting van de
vergeving der zonden.
Niets minder dan deze vergeving wordt door
de biecht bedreigd.
Tua res agiturUw zaak, lezer, wordt be
handeld.
Uw zaak, mijn zaak, ons aller zaak.
In de biecht staat een heel groot iets op het
spelde zaligheid van de vergeving der zonden.
Dat is het stamkapitaal van mijn religieus be
drijfsleven.
De biecht bedreigt dit bezit. Het evangelie be
schermt het.
Het is van belang scherp te zien, hoe èn de
H. S. èn de geschiedenis der Oude Kerk beide
vreemd zijn aan de oorbiecht.
De oorbiecht is een verminking van het Evan
gelie.
Zij werpt den zondaar in de armen van een
priester inplaats van in die van den barmharti-
gen Hoogepriester Jezus Christus.
Middelburg. Dr N. J. HOMMES.
se uit. Meteen vloekte hij, wat Jane den laatsten
tijd zeer pijnde. „Ezel, die ik geweest ben Maar
ik zal probeeren
Wat hij probeeren wilde, zeide hij niet. Het
kon Jane ook weinig schelen.
Volgens oom Arie was het geld van de „Rus
sen" bezitters verdwenen en daaraan kon vader
toch ook niets veranderen.
„U kunt het toch niet helpen, dat het zoo ge-
loopen is? Zooveel menschen hebben „Russen"
gekocht."
Verbaasd zag de boer van „Levensstrijd" zijn
dochter aan.
„Wat weet jij er van vroeg hij.
,,'k Heb er in de stad van gehoord", antwoord
de Jane. „En Kees sprak er ook van."
„O. Ik heb het Kees verteld. Hij moet er maar
op rekenen, dat hij niets meekrijgt", morde de
boer.
„En mij hebt U niets verteld", waagde Jane op
te merken.
„Je bent tegenwoordig nog al gezellig ook. Je
zegt zoo goed als niks. Vroeger kafferde je me
tenminste nog eens uit. Je moet niet worden, als
je moeder, hoor."
Jane schrok geweldig zou vader weten
„Wat bedoelt U vroeg zij, haast fluisterend.
„Och wat, die was bang van mij. En ik deed
ze niks. Alleen, nou ja, met dien onzin moeten
ze bij mij niet aan boord komen."
Zij herademdevader wist nog niets. Maar
zijn laatste woorden spraken een duidelijke taal
voor het geval, hij er achter kwam
„Ik zeg niet veel, want vader doet het ook
niet."
„Die lamme geldgeschiedenis", morde Job
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, October 1939.
'k Wil ditmaal beginnen met een gedeelte aan
te halen van een artikel, dat ik kort geleden er
gens las en dat me trof door de juistheid der
teekening. 't Ging over een predikant, wiens op
treden o.m. als volgt werd gekenschetst
Zijn preeken waren strak en verstandelijk en
gingen mij koud voorbij. Hij raakte mij nooit.
Nu is het voor eiken dominee een heel ding,
om het een heele gemeente naar den zin te ma
ken. De man, die dit vermag, moet nog geboren
worden. Maar aan dezen dominee had ik bijna
niets.
En toch geloofde ik, dat hij een man van innig
geloofsleven was. Alleen maarik ervoer het
niet, noch uit zijn preeken, noch uit de gesprek
ken, die ik een enkele maal met hem had. Ook
in die gesprekken kwam hij nooit uit de plooi.
Meermalen heb ik gedachtwaarom, goede man,
zie ik nooit eens de vlam uit uw wezen slaan,
de vlam van het evangelisch vuur, dat ik in u
vermoed
Iemand echter die hem écht ontmoet had, zoo
als ik hem innerlijk vermoed, maar nooit gezien
had, zeide mijeen koninklijk mensch deze
dominee.
Een meisje had langdurig geleden en was
steeds trouw bezocht door dezen predikant. Veel
had hij met haar gesproken, maar in haar laatste
dagen lag ze in schrikkelijke vertwijfeling, temeer
nergens een steunpunt vindend voor haar naar de
eeuwigheid wegvlottende leventje.
Toen nu het kind tot hem in haar verlorenheid
haar grenzelooze vertwijfeling uitklaagde, han
denwringend, richtte de dominee, staande aan
haar legerstee, zich in zijn volle lengte op en
in zijn oogen gloeide een vuur, dat ik tijdens de
slaperige voordracht van zijn preeken zoo vaak,
maar altijd vergeefs gezocht had.
Hij sprak Zoo waarachtig als ik als Christus'
dienaar en boodschapper hier voor je sta, zoo
waarachtig ligt Zijn hand voor je open. In Zijn
Naam geef ik je die verzekering. Grijp dan die
hand, er is er geen sterker dan die van Hem.
Leentje, lam van mijn kudde, Hij heeft je lief.
Ik wéét, dat Hij je lief heeft en ik spreek uit
Zijn Naam
Toen werd het rustig in het fel bewogen hart
van het stervende meisje.
Eenige dagen later ontsliep het meisje „in de
volle verzekerdheid des geloofs", zooals de be
droefde ouders deden weten.
Een koninklijk mensch nóg hoor ik de
woorden, nóg zie ik den blijden trek om den
mond van hem, die dit verhaal aan mij deed.
Sedert kijk ik hem toch anders aan, als ik hem
op straat tegen kom.
Inderdaad beoordeelen we de menschen en
vooral ook de predikanten dikwijls zoo verkeerd
en blijven we bij 't uiterlijke staan. Er zijn men
schen, die een ietwat stuurschen en kouden in
druk maken, terwijl ze innerlijk branden van
vuur voor de zaak van Gods Koninkrijk. Om
gekeerd zijn er menschen, die door schier ieder
bemind worden en groote populariteit genieten,
terwijl ze veel minder edel van karakter zijn en
welbewust uit Vrees en gemakzucht elk -conflict
vermijden, waardoor ze de volksgunst zouden
kunnen verliezen.
Veel arbeiders in 's Heeren dienst zouden een
gemakkelijker leven hebben en meer waardee
ring genieten, wanneer ze minder getrouw waren
in hetgeen God hun oplegt.
Gelukkig God oordeelt ons naar wat we
werkelijk zijn. Hij veroordeelt ons lichtvaardig
op 't uiterlijke afgaan. Zijn oordeel is dan ook
meestal anders als 's menschen oordeel. Hij let
vooral op de motieven, op het beginsel van onze
daden.
Wat was Absalom minzaam en vriendelijk en
populair Veel meer dan de stroeve, hooge Da
vid En toch stond David in karakter veel hoo-
ger, omdat Absalom langs den weg der nederig
heid tot hooger aanzien zocht te komen. De
hoogmoed doet zoo dikwijls het kleed der nede
righeid aan om daardoor verborgen te blijven.
Wat een hartelijke handdrukken en zoetelijke
glimlachen van menschen, die zoeken zichzelf
bemind te maken en denken u later weieens noo
dig te kunnen hebben.
Populaire menschen kunnen sympathieke men
schen zijn. Er is echter ook veel populariteit uit
lafheid. En veel leidslieden zouden hartelijker
worden toegejuicht, wanneer ze minder moedig
voor hun diepste overtuiging uitkwamen.
Louwerse weer. „Ik kan mijzelf wel voor mijn
kop slaan, dat ik zoo stom ben geweest."
„Zoo erg is het toch niet waagde Jane op
te merken.
„Meid, zeur niet", viel de boer uit. „Je praat
als een kip zonder kop. Mijn geld is voor het
grootste deel weg. Alsof dat niks is Over een
paar jaar wilde ik van de boerderij af. In Zuid
stad gaan wonen. Kees is nu zoo ver. Met Kee
Freeke. Je weet er zeker van En op het knik
ken van Jane „Dat is tenminste verstandig van
hem. Er zit wat geld en Kee is een fiksche meid.
Zoo een moet Kees hebben, anders komt er niets
van terecht. Maar hij kan nu arbeider worden
bij zijn vader. Ik kan hem niet helpen. Als Freeke
het hoort, raakt het misschien wel af tusschen
die twee."
„Zoo zijn de Freeke's niet", dacht Jane.
Als haar vader in de plaats van Freeke was,
dan was het wél zoo. Dan zou Job Louwerse
eenvoudig bevelen afgeloopen, die vrijerij, als
er geen geld is.
„Dat zullen we dan wel eens zien. Maar Kees
heeft op niets te rekenen. Moet Freeke hem maar
op een boerderij zetten. Louwerse is een arme
drommel. Het isWeer vloekte de boer.
„Dat vloeken helpt toch niet, vader", waagde
Jane op te merken.
„Ha", glimlachte Louwerse. „Nou ga je ten
minste weer eens tegen je ouden vader te keer,
zooals vroeger. Dat mag ik. Overigens laat je mij
maar vloeken, hoor. Kon ik dat geld maar terug-
vloeken Ik deed het den heelen nacht aan één
stuk door."
„Ach, wat kan dat geld schelen", zei Jane,
vermoeid. (Wordt vervolgd)