No. 39 Vrijdag 29 September 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 8 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Nehemia 1. (Het beginNehemia ziet Israëls schuld en verlossing) ID. Had Nehemia een oog voor de ellende van Jeruzalem en van Gods volk, hij had ook een oog voor de schuld van het volk. Vanwaar toch die smaad over Jeruzalem, dat toch Gods stad was vanwaar die ellende van het volk, dat toch Gods volk was. Die smaad en ellende konden niet daarvan het gevolg zijn, dat God niet machtig was Zijn land en volk te beschermen. Hij is de God des hemels en der aarde, de Almachtige. Ze kwamen ook niet daarvan, dat God het verbond met Zijn volk verbroken had. Hij is de God, die het verbond en de goedertierenheid houdt aan degenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden (vs. 5). Maar dat laatste had juist bij Israël ontbroken En God had ook gezegd, dat, als zij niet Zijn wet hielden, Hij hen onder de volken zou ver strooien. Daarom kwam die ellende. De schuld lag bij Israël. En van die schuld gaat Nehemia belijdenis doen, wanneer hij, in z'n droefheid over Jeruza lem, voor die stad en dat volk bidden gaat. In dat bidden werd openbaar de echtheid van Nehemia's droefheid. Hij bleef maar niet klagen in 't wilde weg hij ging met zijn klacht naar God Laat toch Uw oor opmerkende en Uwe oogen open zijn, om te hooroen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht voor de kinderen Israëls, Uwe knechten. Maar Zijn gebed ging dan vergezeld van een schuldbelijdenis En ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israëls, die wij tegen U ge zondigd hebben, ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd. Wij hebben het ganschelijk tegen U verdorven en wij hebben niet gehouden de geboden noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uwen knecht Mozes geboden hebt. Het was met Israël gegaan zooals de Heere gezegd had, dat het met Israël gaan zou, als het afweek van Zijn inzettingen. Dan zou de Heere het verstrooien onder de volken. Israël was af geweken en daarom was het verstrooid daarom kwam die ellende. Gods doen was heilig en rechtvaardig. Niet over Zijn God kon Israël kla gen, als het in deze ellende kwam, maar alleen over zichzelf, over zijn zonde en schuld, zichzelf beschuldigende voor zijn God. En zoo deed dan Nehemia. En hij deed dat dan niet zöö, dat hij z'n volk beschuldigde van zonden en zich zelf daarvan vrij pleitte. Ook zichzelf begreep hij in die schuldbelijdenis en zijns vaders huis. Zij ook hadden deel aan de schuld van het volk. En dat alles ging Nehemia ootmoedig belijden, wanneer hij voor zijn volk ging bidden. Ook hier zien we wat bij elke echte reformatie niet kan ontbreken de ootmoedige belijdenis van schuld. Die was er ook om ons daartoe weer te bepalen bij de kerkreformatie van de vorige eeuw. Als de kerk zoo diep was vervallen, dat zij niet meer een eere was voor haar Koning, dan was dat door de zonde van het verlaten van Gods weg van het niet houden van Gods in zettingen. De dagen van kerkreformatie waren dagen van veelvuldige schuldbelijdenis. Men zag niet alleen de schuld van hen, die in de kerk ver keerde leeringen indroegen, men zag ook eigen schuld en de schuld der vaderen, die mee afge weken waren en niet gewaakt hadden op Sions muren. Men verstond ook toen, dat het herstel dei- kerk alleen van den Heere kon komen en men schikte zich tot het gebed, maar biddende werd dan de schuld beleden. Het was niet door Gods ontrouw, dat de kerk haar glans miste, maar door eigen ontrouw. En zulk schuldbesef kan niet ontbreken als er sprake zal zijn van voortgaande reformatie. Klachten te hebben over de kerk is een veel voorkomend verschijnsel. Maar het zijn dan wel eens alleen maar klachten zonder meer. Geen klachten die dringen tot een gebed voor de kerk, en zoo het nog tot een gebed komt is het een gebed zonder schuldbelijdenis. Dan alleen is het goed als de klacht dringt tot het gebed en het gebed gepaard gaat met schuld- belijden. Als dat onder ons mag gevonden worden kan er zijn een hopen, dat God ook nu Zijn kerk zal doen zijn wat ze zijn moet. Nehemia had ook een oog voor de mogelijk heid van Israëls verlossing. Er was een bedreiging, wanneer Israël zou af wijken van Gods weg, maar er was ook een be lofte, wanneer zij zich zouden bekeerendan zouden ze weer vergaderd worden. ,,Al waren uwe verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal ze vandaar verzamelen en zal ze brengen tot de plaats, die Ik verkoren heb om Mijnen Naam aldaar te doen wonen" (Deut. 30:24). Op die belofte Gods ging Nehemia pleiten en hij voegde er bij Zij zijn toch Uwe knechten en Uw volk, dat Gij verlost hebt door Uw groote kracht en door Uw sterke hand (vers 10). Het stond niet hopeloos met Jeruzalem en het volk Israël, hoe treurig het ook met beide ge steld was. God was machtig het volk weer te verlossen, de stad weer heerlijkheid te geven en het volk te zegenen. En ondanks de zonden van het volk, waarvan hij belijdenis moest doen, mocht hij den Heere daarom vragen, want het was toch nog Gods volk, dat Hij Zich verkoren had en oudtijds had verlost en gezegend. Dat volk had nog Gods belofte, waarop hij pleiten mocht. In Zijn gebed staat dan nog iets, dat niet over 't hoofd mag gezien worden „Och Heere, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uwen Naam te vreezen en doe het toch Uwen knecht heden wel gelukken en geef hem barmhartigheid voor het aangezicht dezes mans", n.l. koning Artahsasta. Nehemia wil aan het werk, om Israël op te richten uit z'n smadelijk verval. Hij verstaat, dat, als het anders zal worden, er wat gedaan moet worden, zal God Israël verlossen, dan gebruikt Hij daar menschen voor. En nu bidt Nehemia of de Heere hem daarvoor gebruiken wil en Zijn plannen doen gelukken. Dat „wat doen" was er ook in de dagen van Kerkreformatie in de vorige eeuw. Uit de kerkgeschiedenis van de vorige eeuw zijn mannen bekend, die wel een oog hadden voor de ellende van de kerk en voor de schuld bij Gods volk, en die ook wel baden, maar dan meenden, dat ze niet verder mochten gaan. God moest het doen zoo zeiden ze dan. En er zijn er nog wel, die zoo spreken. Anders was het bij hen, die tot Kerkreformatie kwamen. Er was een zien van de ellende en van de schuld der kerk er was een bidden tot den Heere met schuldbelijdenis, maar er was ook de bereidheid om te doen wat gedaan moest worden. Ze deden wat noodig was om de kerk vrij te maken van zondige banden, opdat ze zou staan in de vrijheid van Christus, gebonden aan Diens Woord en geleid door den H. Geest. Zoo kwam dan het begin der reformatie en zoo kan er ook alleen een voortgaande reforma tie zijn. Dan alleen, wanneer er is een zien van wat in de kerk niet is naar Gods wil, wanneer er is een belijden van de zonden, een pleiten op Gods beloften, maar ook de bereidheid om te doen wat de Heere vraagt. Moge dat alles dan onder ons gevonden wor den. VAN DE SYNODE. In het laatst van de vorige Synodeweek kwa men onderscheiden belangrijke zaken aan de orde, waarvan we hier enkele willen memoreeren. Nu heel wat Gereformeerde predikanten dienst doen als reserve-veldpredikers, kwam men in hun kerken te staan voor de vraag, of nu ook het hun toegezegde tractement moet worden uitbetaald, daar zij voor hun dienst door de overheid wor den gehonoreerd. De Synode sprak uit het alleszins billijk te achten, dat het tractement van den dienaar des Woords, die veldpredikerdienst doet uitge zonderd het genot van vrije pastorie geheel worde ingehouden. Bij dit advies zal wel uitgegaan zijn van de gedachte, dat de reserve-veldprediker nu ook geenerlei arbeid meer in eigen gemeente kan ver richten. Dan lijkt ons dit ook billijk. Maar wan neer hij nog wel arbeid in eigen gemeente ver richten kan, zou het toch niet juist zijn hem dien arbeid gratis te laten doen. We meenen, dat er veldpredikers zijn, die omdat in hun ressort over al Geref. Kerken zijn, niet eiken Zondag behoe ven te preeken, en dan wel gelegenheid hebben in eigen gemeente voor te gaan. Een nadere toe lichting lijkt ons hier niet overbodig. Er gingen vóór de Synode stemmen op, dat eigenlijk zoo wat alle rapporten aan de Generale Synode eerst aan de kerken moesten worden ge zonden, opdat die zich daarover zouden kunnen uitspreken vóór de Synode daarover een beslis sing nam. Dienaangaande werd nu uitgesproken, dat aan iedere Synode de bevoegdheid toekomt te be slissen of de rapporten al dan niet aan de kerken zullen worden toegezonden, alsmede over den tijd van de toezending der rapporten en dat in gevallen, waarin een rapport te laat gereed komt, zoodat er van tevoren niet behoorlijk kennis van genomen kan worden, het eveneens aan het oor deel der desbetreffende Synode moet worden overgelaten, om de behandeling van het rapport te doen doorgaan of uit te stellen. Dit besluit is duidelijk en o.i. juist. Als er weer eens een Synode daagt en dergelijke stemmen als nu weer opklinken zal het goed zijn aan dit be sluit te herinneren. Het tuchtrecht der meerdere vergaderingen. Een commissie van vijf deputaten zal worden benoemd, om in verband met het daaromtrent bestaande verschil van gevoelen een omstandig onderzoek in te stellen en daarvan aan de vol gende Synode te rapporteeren. Dat rapport moet dan minstens 6 maanden tevoren aan alle kerken worden toegezonden. De diaconieën en de historische fondsen. Over deze zaak werd door Prof. Kuyper een breed historisch overzicht gegeven. Op grond daarvan werden een drietal conclusies voorgesteld, die alle door de Synode werden aanvaard. Voor sommige diaconieën is dit een belang rijke beslissing. Christelijke en neutrale vakorganisatie. Bij zonder interessant was de breedvoerige bespre king over deze kwestie. In de vorige week werd deze zaak nog niet afgehandeld. De voorgestelde conclusies werden naar de commissie terugge wezen. In deze vijfde Synodeweek kwamen zaken aan de orde, die in de openbare zittingen aanleiding gaven tot een breede gedachtenwisseling. Zoo die inzake de benoeming van een zesden hoogleeraar aan de Theol. Hoogeschool. De cu ratoren, die ook met de financieele omstandig heden te maken hebben, besloten het niet ver antwoord te achten aan de Synode nadere voor stellen in dezen te doen. De commissei uit de Synode stelde voor niet over te gaan tot het benoemen van een zesden hoogleeraar. Sommige wilden uitgesproken zien de wen- schelijkheid van een zesden hoogleeraar, anderen de noodzakelijkheid daarvan, al zou men dan nog niet aanstonds wegens finantieele omstandighe den, tot de benoeming kunnen overgaan. Noch het één, noch het andere werd in de aangenomen conclusie opgenomen. Alleen werd met één stem meerderheid, daarin wel opgenomen het woordje: thans. Zoodat de conclusie was thans niet over te gaan tot het benoemen van een zesden hoog leeraar. Niet ten onrechte waarschuwde de prae- ses daartegen, omdat hij vreesde, dat dit „thans" weer een kapstok zal worden, waaraan van alles zal opgehangen worden. De Buchman-beweging. Gevraagd was door een kerk, dat de Gen. Synode een waarschuwing daartegen zou doen uitgaan. Besloten werd door de Synode uit te spreken, dat zij, hoewel zij het juist acht dat in de Buch- man-beweging zooals die openbaar wordt in ty- peerende geschriften en practijken, een gevaar is te zien voor de kerk, en het niet te ontkennen is, dat sommiger oogen voor deze gevaren niet geopend zijn, geen noodzaak ziet aan het verzoek van de kerk van Yerseke te voldoen, daar deze zaak niet zulk een urgentie heeft, dat thans een uitspraak van de Gen. Synode over die beweging geëischt wordt. HEIJ. DE ZONDE. I. Op de vraag van onze Heidelberger Catechis mus Hoe zijn we dan zoo verdorven geworden, geeft deze ten antwoord Door den val en on gehoorzaamheid van Adam en Eva in het Para dijs is onze natuur alzoo verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden. Deze breuk met God is voorafgegaan door een andere catastrofe de val der engelen in den hemel. Dat leert de Heilige Schrift zeer duidelijk Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen, die was een menschenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staan de gebleven, want geene waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zoo spreekt hij uit zijn eigen want hij is een leugenaar en de vader der leugen. Voorts Judas vers 6 En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hunnen eigene woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot een oordeel des grooten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. In den hemel is dus een groot aantal en gelen, die goed waren geschapen, tegen God in opstand gekomen, onder leiding van een der voornaamste geesten. Dat zijn dus de enge len, die hun beginsel niet bewaard hebben. Dat wil zeggen ze hebben geweigerd God te blijven dienen op de plaats, waar God hen gesteld had. Ze zijn gelijk Timotheüs zegt „opgeblazen", d.i. hoogmoedig geworden. In plaats dat ze als dienstknechten Gods Hem dienen wilden, en den Heere hunnen Schepper op zijn wenken gehoor zaamden, wilden ze Hem gelijk wezen, werden ze ongehoorzaam. We moeten bij deze sobere gegevens van de Schrift blijven staan. De Heere heeft het niet noodig geoordeeld, dat we van de oorsprong der zonde meer zouden weten. Sommige dogmatici hebben wel gemeend, dat God hun Schepper hen op de proef heeft gesteld, omdat bij redelijke schepselen met een vrijen wil begaafd, een ge- hoorzaamheidsproef niet kon uitblijven, maar dit zijn speculaties, waarvan we niets met de Schrift kunnen bewijzen. In elk geval zou dan toch zeker de proef een andere moeten zijn dan bij Adam en Eva. Konden Adam en Eva met een zinlijk waarneembare vrucht verzocht worden, die ze konden proeven en smaken, dit is een onmoge lijkheid geweest bij de engelen, daar ze geesten zijn en dus de proef zoodanig moest zijn, dat die met hun natuur overeen kwam. Echter nogmaals: we weten niet hoe de engelen gevallen zijn. Wel kunnen we dit in het algemeen zeggen. Dat satan het vermogen bezat om zich een an dere gesteldheid der dingen in te denken dan God hem gegeven had. Satan heeft gemeend, dat hij een nog hoogere trap van glorie bereiken kon dan God hem gegeven had. Hij meende als God te kunnen zijn. En in plaats dus van te rusten in de eenig goede positie, waarin God de Heere hem gesteld had, is de hoogmoed bij hem opge komen. Heeft hij begeerd God den Heere van den troon te stooten. In plaats van in de waar heid te blijven, heeft hij de leugen begeerd. Dit is zijn val geweest. En in deze vreeselijke val heeft hij andere engelen meegesleept, die door hem eveneens verleid zijn tot hoogmoed, onte vredenheid en afgunstig begeeren. We kunnen natuurlijk niet begrijpen, hoe hei lige schepselen aan de zonde konden toegeven, hoe de neiging tot zonde in hen is opgekomen, zoodat ze tenslotte opstonden tegen God hun Schepper en Heer, maar het feit ligt er. Zoo moeten we wel ootmoedig erkennen bij de behandeling van de zonde, dat de zonde een onoplosbaar raadsel is en blijft. Ieder die de zonde wil verklaren, uitleggen, begrijpelijk ma ken, stuit op onoverkomelijke moeilijkheden. De zonde is dwaasheid, ongerijmdheid, de zonde is het niet-logische. En dus met logisch denken on mogelijk te verklaren. De engelen nu die van God zijn verstooten heeten duivelen. Ook wel booze geesten, daemo- nen. Hun leider, de „overste" der duivelen, wordt gewoonlijk genoemd de Booze, de Duivel, de Satan. Nu leert de Heilige Schrift ons, dat deze booze geesten op een onzichtbare wijze inwerken op het leven van de natuur en van de menschen. De ongeloovigen en de heidenen staan, zonder dat ze dit vermoeden of ook erkennen willen, onder de heerschappij van de booze geesten. In dien zin wordt satan genoemd „overste dezer wereld", n.l. overste van deze in zonde gevallen verdorven wereld. Daarom kunnen we de ge- heele menschheid indeelen in tweeën. In kinderen Gods en kinderen des duivels. Een tusschenweg is er niet. Hier geldt weer het strakke of of. We behooren één van beiden toe de Heere of Satan. We staan onder de heerschappij van sa tan of van den Heere. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat wij als ge- loovigen niet zouden te maken hebben met de heerschappij van satan. Satan tracht de geloovi- gen door allerlei middelen met name door ver lokkingen en bedreigingen van de wereld, te brengen tot ontrouw en zonde jegens God. Ieder, die de teekenen der tijden verstaat en ziet, dat de Schrift letterlijk vervuld wordt als ze zegt, dat er zullen komen aardbevingen, oorlogen, ge ruchten van oorlogen, dure tijden, hongersnood, besmettelijke ziekten, een groote afval en een op dringen van anti-christelijke machten, ieder die dat verstaat, begrijpt de waarschuwing van de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1