No. 38 Vrijdag 22 September 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D, W. M. LE COINTRE, F. J, v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzm, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. JEZUS OVER HET EINDE. Want al die dagen moeten geschieden, maar nog is het einde niet. Matth. 24 6b. De vraag naar het einde, is een echt mensche- lijke. Wij stellen haar dikwijls. Soms met groot ongeduld en sterk verlangen. Begrijpelijk, als einde beteekent afsluiting, be vrijding van nood en moeite. Dan kan verlangen naar het einde een mensch verteren. Menige ziel dreigt er onder te bezwijken. Daar is de patient in het ziekenhuis. Hoe kan er verlangd worden naar het einde van de ziekte, naar gezondheid en hernieuwde levenskracht. Wreede teleurstelling als iedere dag de nega tieve boodschap speltNog is het einde niet. Daar ligt de stervende in zijn doodstrijd. Menschelijke liefde en menschelijke kunde staan machteloos. Er wordt verlangd naar het einde, naar de be vrijding. Het is dan zwaar steeds te hooren fluisteren nog geen einde. De werklooze weet er van als hij tevergeefs uitziet naar het einde van zijn maatschappelijke ellende. In de gevangenis gaan de dagen traag voorbij. Het einde wil maar niet komen. Hoe grooter de nood, hoe sterker het verlan gen naar het einde. Het wachten op het einde kan zelfs ondragelijk zijn. Dan geldtliever elk einde, dan geen einde De druk der internationale spanning werd menigeen te zwaar. Liever de zekerheid van den oorlog dan de martelende onzekerheid van iederen dag. Nog is het einde niet, nog niet, dat is vaak sloopend, verlammend. Nog niet, dit is maar al te dikwijls het laatste woord van menschelijke wijsheid. Het is onze machteloosheid tegenover de dia mant harde werkelijkheid. Zoo staan we tegenover den nood van het le ven, welks thema weer is oorlogen en geruch ten van oorlogen. We vragen wanneer zal het einde zijn Nie mand weet het. Er zijn geesten opgeroepen. Niemand weet hoe ze te bezweren. Naarmate de nood stijgt, zal de vraag naar het einde dringender worden. Voorloopig zien we geen einden en geen kust. Kranten en tijdschriften laten ons in de steek. Er is geen overzicht en geen uitzicht meer. Er is enkel de onwetendheid. De man van de straat en de diplomaat staan even verlegen. Al hun wetenschap is negatief en luidtnog niet. Dit alles is vrij arm en troosteloos. Tot wien zullen wij gaan met onze vragen 'i Het geloof zegtTot Jezus, die de woorden des eeuwigen Levens heeft. Hij zal uitsluitsel geven. Hij zal het bevrijdende woord spreken Wat zegt Jezus ,,A1 die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet." Eerlijk gezegd, we voelen ons teleurgesteld. Jezus brengt het dus niet verder dan de knapste diplomaat Hij is al even negatief. Hij laat ons ook al in de doffe onzekerheid. ,,Nog is het einde niet." Het voorafgaande „al die dingen moeten ge schieden", maakt het nog drukkender. We zijn geneigd te vragen Is dit alles Heeft Jezus niet meer te zeggen Is het niet troosteloos fataal? Onze kreet naar uitkomst in donkere toekomst wordt hier toch onbeantwoord gelaten. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Eigenlijk het zwijgen opgelegd. We blijven in de onzekerheid „Nog is het einde niet". De vraag dringtStelt Jezus werkelijk teleur V De vraag is, hoe lezen wij Los van Jezus, zijn deze woorden geschikt om tot wanhoop te brengen. Men make nimmer woorden los van den per soon, die ze spreekt. Vooral niet bij Jezus Beslissend is, wie achter de woorden staat. Jezus spreekt nimmer de taal van een moede loos, verlegen mensch. Als Hij zegt„Nog is het einde niet", dan is dat niet een getuigenis van onmacht of verlegen heid. Jezus staat boven de dingen. Hij beheerscht de dingen, ook de duistere. Hij weet dat ook de chaotische, de demonische dingen komen moeten naar hoogere orde. Hij spreekt ook van uit een hoogere orde over deze dingen. Hij beschrijft geen wereldgeschiedenis zonder meer, Hij beschikt er over. „Al die dingen moeten geschieden." Dit ademt geen fataliteit, maar serene voor zienigheid. p Uit Jezus' mond kwam vaak het woord moéten. Dan was Zijn woord wel passief, maar stond het onder hoogspanning van activiteit. Zoo ook hier. Als Jezus in groote lijnen de wereldgeschiede nis met haar schokken ontvouwt, is Hij gezeten op den Olijfberg tegenover Jeruzalem. Deze plaats is symbolisch. Hij is gezeten op den berg der Hemelvaart tegenover Jeruzalem, de stad der bloedschulden. Hier is de groote tegenstelling en Jezus over ziet haar. Hij ziet de geschiedenis als één strijd, waar doorheen het Rijk Gods moet komen. Zoo omvat Hij van af de hoogte der eeuwige dingen al het tijdelijk gebeuren. Zoo spreekt Hij over het moeten, koninklijk souverein, rustig beheerscht. Hij zucht niet als een moedelooze. Jezus spreekt als de groote historicus, omdat hij spreekt als de groote profeet. Hij ontvouwt de geheimen van het Godsbe stuur en den discipelen hun plaats tegenover deze dingen. De plaats der discipelen. Zij komen tot Jezus alleen te vragen. Dat is goed. In het woelige leven moeten we tot Jezus al leen gaan en vragen. Het is zoo menschelijk om óver te vragen. Dat doen de discipelen. Ze zijn vol van de toekomst des Heeren en de voleinding der wereld. Ook dit is goed. Het is de eenige ware wereld beschouwing. Alleen ze loopen daarbij van hun plaats. Ze grijpen vooruit naar het wanneer. Ze willen gaarne vooruit het einde weten. De groote verzoeking van alle tijden met groote verschrikking. Maar wat doet Jezus Hij wijst hen terug naar het heden oorlogen en geruchten van oorlogen. Al die dingen moeten geschieden en nog is het einde niet. De plaats der discipelen, onze plaats. In de donkerheid, niet het einde afzoeken, niet het einde vaststellen. Niet anticipeeren, niet vooruitgrijpen, maar letten op het heden, dat moet geschieden en aan het einde voorafgaat. Het einde, dat komt wel. Let Gij maar op de teekenen. Zoo laat Jezus ons zitten met onze vragen en toch maakt Hij alles geheel anders. Al die dingen moeten geschieden. Daarmede wraakt Hij de oppervlakkigheid van velen, die zich verbazen, dat de oorlog nog mogelijk is in onze beschaafde wereld. Al die dingen moeten geschieden. Hij vermaant daarmede een ieder van ons om dieper te peilen. Dit moeten we verstaan de wereld, die niet om en in Christus vereenigd is, wordt verscheurd door strijd. Het moet, het is innerlijke noodzaak. Moeten is hier niet een fatale formule, maar zedelijke noodzaak. Wat niet in Christus is gebonden, is onder worpen aan één proces van ontbinding. Oorlogen en geruchten van oorlogen vormen daar een onderdeel van. Dat is nog niet het einde. Het proces omvat veel meer. We leven weer in oorlogen en geruchten van oorlogen. We aanschouwen weer de gruwel van verwoesting in het leven. We moeten tot Jezus alleen gaan, Hem vra gen. Naar Hem luisteren. Hij zegtNog niet. Dit is niet louter negatief. Nog niet, dat wil ook zeggen Toch eenmaal Het einde komt eenmaal. Als het Evangelie zijn loop voleindigd zal hebben. Het einde van deze gevallen wereld. De vol einding der verloste wereld. De discipel volgt den Meester en zegtNog niet. Hij blijve bescheiden en grijpe niet vooruit. De Kerk mag ook nu alleen leven bij Jezus' woord Nog niet. Dat is haar ook genoeg. Zij zucht niet als een moedelooze. Nog niet, dat is voor haar de blijde profetie Toch eenmaal. Dezelfde, die hier zegt„Nog niet", heeft door Zijn Geest laten zeggen Wij verwachten naar Zijne gelofte een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid zal wonen. Zoo is Jezus over het eind Een zalig einde in Jezus. Middelburg. N. J. HOMMES. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Nehemia 1. (Het beginNehemia ziet Israëls ellende) II. Die groote droefheid van Nehemia over de ellende van Jeruzalem is het eerste, dat hier bij zondere aandacht vraagt. Wat kon toch dien man, die een hooge positie innam in een zoo machtig wereldrijk, die om ringd was van levensweelde, bewegen om zoo bedroefd te zijn over het lot van een klein stadje in een uithoek van dat rijk En woonden er in dat landje ver weg vele menschen, die het maar arm hadden, dat was toch niet iets heel bijzon ders die waren er in het heele rijk. Die droefheid is alleen te verklaren uit een geloof als van Mozes, waardoor Nehemia ver stond de groote, de geheel eenige beteekenis van Jeruzalem als de stad Gods en van de Joden als het volk Gods. Jeruzalem was voor hem niet een stad als an dere steden, een centrum van cultuur of we- reldsch gezag. Dan kon Jeruzalem niet meetellen Wat was het dan vergeleken bij Susan en Babel Een machtspositie had Jeruzalem niet meer, al was het nog een provincie-hoofdstad. En wie schoone paleizen zocht en grootsche cultuur, ging niet naar Jeruzalem en zeker niet als hij woonde in een stad als Susan. Jeruzalem was echter voor Nehemia de stad der steden omdat het de stad Gods was, de stad van den eenigen waren God; de stad, die de Heere Zich ter woonplaats koos en waar Hij gediend wilde worden. Het volk van Jeruzalem was voor hem het heilige volk Gods, waaraan God zich wilde openbaren, opdat het Hem kennen zou en in Hem het leven hebben. En omdat Nehemia Jeruzalem zóó zag, daarom moest hem wel aangrijpen wat van dat Jeruzalem hem geboodschapt werd. Daarom zag hij haar groote ellende. Bij Jeruzalem behoorde een toestand als be schreven in Ps. 48, het jubellied op haar schoon heid. „Schoon van gelegenheid, een vreugde der gansche aarde is de berg Sion, aan de zijde van het Noorden, de stad des grooten Konings. God is in hare paleizen. Hij is er bekend voor een hoog vertrek. Gaat rondom Sion en omringt het, telt Zijn torens, zet uw hart op zijn vesting, be schouwt onderscheidenlijk Zijn paleizen, opdat Gij het den navolgenden geslachten vertelt. Want deze God is onze God eeuwig en altoos. Hij zal ons geleiden tot den dood toe." Neen, dat was Jeruzalem toen niet. Niet een vreugde voor de gansche aarde, niet een stad, die men met haar paleizen en torens blijde toonen kon aan den vreemdeling. Daar was niet een volk, dat in den tempel saamgekomen, roemde de weldadigheid van Zijn God. Daar waren nog te zien de sporen van de ver woesting, waarmee ze door de Chaldeën was verwoest de muren waren nog bouwvallen, de poorten nog ruïnes en het volk arm en levend in de ellende. Dat wekte Nehemia's diepe deernis, omdat die stad toch Gods stad was, de stad van den Koning der koningen, den Heere der heirscharen. En, omdat dat volk toch was het volk van dien God. Die smart wekte in Nehemia het besef, dat het zóó niet blijven mocht, dat hier verandering moest komen. Niet, dat hij van Jeruzalem een tweede Susan of Babel wilde maken, een stad, die met geweld heerschte over de wereld, een stad, waarin de schatten dezer wereld waren samengebracht Maar het mocht niet langer een smaad zijn in de wereld Was het al klein, dan moest het toch geëerd worden een stad die, ingesloten in muren, veiligheid bood aan het volk Gods, waarin God weer zou gediend worden en Zijn Naam geprezen als die van den God des hemels en der aarde. Daar lag het begin van de reformatie, waartoe Nehemia zich geroepen voelde en waartoe hij zich wilde aangorden. Niet anders is het begin van elke waarachtige kerkreformatie. Die begint daar, waar de ellende van die kerk wordt gezien, als ze niet is wat ze wezen moet als kerk van den Heere Jezus Chris tus, als Zijn lichaam, als de woonplaats van den H. Geest, de vergadering van Gods volk. Aan reformatie van de kerk komt niet toe, die in de kerk ziet een vroomheidsinstituut, een ge legenheid tot bevrediging van godsdienstige be hoeften, een vereeniging van godsdienstige men schen, die zelf kunnen bepalen hoe die vereeni ging zijn zal. Van zulke menschen ging niet uit de reformatie van de kerk in de vorige eeuw. Er waren toen velen, die tegenover de kerk niet onverschillig stonden, die haar vrij getrouw bezochten, maar ze hadden geen oog voor de heerlijkheid van de kerk en hadden daarom ook geen besef van de ellende, waarin ze verkeerde. Want de kerk verkeerde toen in ellende. Christus alleen was haar wettige Koning Zijn Woord alleen mocht daar heerschappij hebben in alles wat daar gebeurde moest gevraagd wor den of het naar Zijn wil was en strekte tot ver heerlijking Gods dus mocht niemand tot die kerk worden toegelaten dan die belijdenis deed van den Naam van Christus als van den Zoon van God. Maar zoo was het helaas niet. Het Koning schap van Christus werd in de regeering der kerk niet erkend. Daar werd vaak gepredikt wat met Gods Woord in flagranten strijd was toe gelaten werden tot de Sacramenten, die met hun leer en wandel toonden, dat ze geen lust hadden aan de vreeze des Heeren. De kerk was als een stad, waarvan de poorten ruïnes waren. Maar voor de heerlijkheid der kerk gingen open de oogen van hen, die haar groote beteeke nis weer gingen zien, als kerk van Christus, als de vergadering der geloovigen. En toen ze die heerlijkheid zagen, verstonden ze ook de ellende der kerk en beseften ze, dat het zoo niet blijven mocht. Neen, ze wilden van de kerk toen niet maken een instituut van macht en van de cultuurschatten dezer wereld, maar de kerk moest weer kerk zijn, niets meer, maar ook niets minder. En ze voelden zich geroepen om de kerk te reformee ren, opdat ze zou worden wat ze moet zijn. Dat besef moet er ook nu nog zijn, zullen we de roeping tot voortdurende reformatie verstaan. Als men in de kerk alleen ziet een instelling tot bevrediging van godsdienstige behoeften, komt men aan het reformeeren niet toe. Als men dan z'n behoeften bevredigd ziet, vindt men alles goed. En als men die niet bevredigd voelt, dan gaat men naar een, andere kerk of sticht een nieuwe. Laat dan Nehemia ons leeren. Hij zag door het geloof de beteekenis van Jeruzalem, daarom weende hij over haar ellende. Alleen als we door het geloof verstaan wat de kerk van Christus is, zullen we zien wat haar ontbreekt en voor haar eere leeren ijveren. VAN DE SYNODE. De Synode van Sneek zal weer van langen duur worden. Dinsdag 19 Sept. j.l. begon ze haar vierde zittingsweek. Ook de volgende week zal ze vergaderen, dat wordt dan de vijfde. Even wel zal dan nog niet het geheele agendum kun nen afgewerkt zijn. Dan blijven nog ter behandeling over drie punten: 1) de leergeschillen 2) de zaak Drach ten 3) de zaak Goossens. De volgende week zal dan bepaald worden de datum, waarop de Synode weer zal saamkomen, om deze drie pun ten af te doen. De voorloopige sluiting is dan te wachten op

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1