No. 35 Vrijdag 1 September 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE. A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Wij n.l., die de toevlucht ge nomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden, welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het heiligdom." Hebr. 6: 18b cn 19. In de spanning van deze bewogen dagen door de ontwikkeling van het wereldgebeuren, heeft het geloof behoefte, zich des te dichter aan God den Heere en aan Zijn Woord vast te klemmen. Om op te zien boven den wereldnood tot den eenigen, waarachtigen, levenden God, Die alléén groot is, en Die ons, met al wat er gebeurt, in Zijn hand omsloten houdt. Wij stuiten in deze dagen weer op ontstel lende wijze op het onvaste, dat er in deze wereld der zienlijke dingen is. Dat alles, de vrede, de welvaart, het geluk van zoovelen, ineens kan wankelen. Dat de loop van het wereldge beuren ineens aan den rand van een ontzaglijken afgrond staat. Dat ge, in de dingen en omstan digheden om u heen, toch eigenlijk nergens zeker van kunt zijn. Dan staat de mensch, die God en Zijn Woord niet kent, telkens weer zonder vast heid. Daartegenover wordt hier in de tekst ons ver kondigd de toevlucht en de vastheid, die het ge lóóf heeft. De toevlucht tot Gods onwankelbare beloften. En de vastheid in het Woord van den Waarachtige, ja in God Zelf, den levenden God, den almachtigen Vader in Christus. O zeker, de geloovige is in zichzelf ook iemand, die de soms bangen nood van het leven kent en verstaat. Die ook in zichzelf geen vast heid heeft. Die ook in zichzelf een zondig en onstandvastig, wankelmoedig hart heeft. Maar die midden in dat alles van een toevlucht weet. Die in alle nood en strijd en angsten de toe vlucht neemt tot God en tot Zijn beloften. „Wij, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden." Die „voorgestelde hoop" is de hoop op Gods belof ten. Het is de vaste hoop, die steunt niet op iets, dat in onszelf of in deze wankele wereld der zienlijke dingen is. Maar die steunt op den Heere God, gelijk we Hem door Zijn Woord mogen kennen. Ge kunt het ook zóó vertalen „die de toevlucht genomen hebben, om de voorge stelde hoop vast te grijpen". Zooals een drenke ling, die dreigt te verdrinken, in z'n nood de reddingsboei vastgrijpt, die hem wordt toege worpen of zooals in Israël iemand, die achter volgd werd, naar het altaar vluchtte en de hoor nen van het altaar vastgreep, zoo vlucht de geloovige in alle nood tot Gods beloften, om die vast te grijpen en zich daarop te verlaten om daarin zich aan den Heere Zelf, den God van Zijn onwankelbaar Woord, vast te klemmen. Want dat is het geloofhet afzien van uzelf en van wat bij menschen mogelijk is, en het u verlaten in al uw nood op den Heere, den God van Zijn Woord. En zoo hebt ge dan die hoop, die zich op Gods beloften grondt, tot een anker der ziel. Dan vindt uw in zichzélf onvaste hart en leven, door het hopend omklemmen van Gods beloften, vastheid in den Heere en in Zijn onbedriegelijk Woord. Als een schip, dat in nood was, maar dat nu vastligt aan een hecht en veilig anker, waarvan geen storm het kan losslaan. „Zeker en vast" noemt de tekst dat anker. Want het is immers het anker van de hoop, die Gods beloften tot inhoud heeft, die gebouwd is op Gods Woord. En ,,'k weet, Zijn Woord is ja en amen, Zijn beloften falen niet. Nimmer zal Hij ons bescha men. Zalig hij, die tot Hem vliedt". Want dat anker van de hoop op Gods belof ten, ligt vast in zulk een onuitsprekelijk hechte bodem, waaruit geen macht ter wereld het kan lostrekken. Het „gaat in in het binnenste van het voorhangsel". We moeten daarbij denken aan een vergelijking, die de Hebr. brief meer malen maakt, tusschen den tabernakel en tempel onder het O. T., en het ware heiligdom Gods in den hemel. In den tabernakel en tempel woonde God de Heere schaduwachtig, in het binnenste heiligdom, achter het voorhangsel, boven het verzoendeksel. Een groot en heilig en verborgen God, en toch tegelijk in den weg der verzoe ning een barmhartige Vader, bij Wien de geloo vige schuilen mocht in alle nood. Zoo woont in werkelijkheid God de Heere achter het „voor hangsel" van lucht en wolken, in het onzienlijk hemelsch heiligdom waar onze Heere Jezus Christus na Zijn volbrachte werk, als onze Mid delaar en Heiland, vóór ons is ingegaan door Zijn hemelvaart. Daar, in het hemelsch heilig dom, woont God, wel als de Groote Ondoor grondelijke, Dien wij niet kunnen narekenen en Dien wij den weg niet kunnen voorschrijven Wiens oordeelen ondoorzoekelijk en Wiens we gen onnaspeurlijk zijn. Maar toch als de ontfer mende en verzoende Vader in Christus, voor allen die geloovig tot Zijn beloften, de belofte des Evangelies, de toevlucht nemen. Daar, achter het voorhangsel, in Gods ver zoende Vaderhart, ligt de ankergrond van de hoop des geloofs. Daar daalt het anker in van de hoop. die Gods beloften tot inhoud heeft. Daar ligt de onwankelbare vastheid van het le ven van Gods kinderen, ook in onzen bewogen tijd en in al wat ons nog overkomen kan. Laat dat ons allen rustig stemmen. Dan ligt daar aan het ééne einde van het an kertouw mijn wankele levensscheepje, mijn van nature onrustig hart. Het ligt daar op de wijde zee van het onzekere leven, in de stormnacht van deze zondige wereld. En het wordt soms wel heftig bewogen. Maar toch ligt het vast. Toch kan de kolkende vloed het niet losrukken. Toch ben ik geen prooi van de omstandigheden of van mijn eigen zwakheid. Want aan het andere einde ligt het ankertouw vast, achter het voorhangsel. In God, Die groot en heilig is, en Dien wij niet begrijpen kunnen. Maar Die nochtans niet be schaamt, wie geloovig tot Hem vluchtDie in Christus een Toevlucht en Sterkte is voor wie Hem in Zijn Woord gelooven leert. In het door Christus verzoende Vaderhart Gods ligt het an kertouw van mijn levensscheepje vast. Ik zie het niet met mijn natuurlijk oog. Want het ligt „ach ter het voorhangsel". Wij leven door gelóóf, en niet door aanschouwen. Maar het ligt toch vast, want God houdt getrouw Zijn Woord. En ook vandaag zal niets ons kunnen scheiden van de liefde Gods, in Christus onzen Heere. Scharendijke. J. B. VOGELAAR. KONINGINNEVERJAARDAG. Het was wel onder zeer bijzondere omstandig heden, dat we gisteren, 31 Augustus, den ver jaardag van onze Koningin mochten vieren. Ten deele waren dat blijde omstandigheden. Onder den druk van de spannende internationale verhoudingen mogen we niet gedachteloos voor bijgaan aan den grooten zegen, die aan ons Ko ninklijk Huis en alzoo aan H.M. de Koningin en ons volk geschonken werd, in de geboorte van Prinses Irene. De morgen van Zaterdag 5 Augustus bracht ons, bij het ontwaken, een blijde verrassing, door het bericht, dat in dien nacht Prinses Juliana be vallen was van een dochter. En sinds kwamen de goede tijdingen, dat de blijde Vorstelijke Moeder weer volkomen her stelde en de jonggeborene het bijzonder wel maakt. Ons Koninklijk Huis wordt weer gebouwd en voor de toekomst is dat een onberekenbaar groo te zegen. Helaas wordt deze vreugde, die anders den verjaardag onzer Koningin met een blij licht zou hebben overstraald, zeer getemperd door de on rust bij de vraag of de vrede in ons werelddeel nog zal kunnen bestendigd worden of zal plaats maken voor den zoo gevreesden oorlog. Terwijl we dit schrijven schijnt er nog een kans te zijn, dat in den weg van overleg nog een oplossing zal worden gezocht van de vraagstuk ken, die de volkeren tegenover elkander in het harnas jaagden. En we bidden allen nog, dat God zich over de volkeren zal ontfermen, en den vrede bewaren. Maar niemand kan nu nog met eenige zekerheid profeteeren, of deze hoop niet in rook zal opgaan. Maar deze donkere omstandigheden drongen nog te meer om met dankbaarheid den verjaar dag onzer Koningin te vieren. Vooral nu gevoe len we wat een groot voorrecht God ons schonk, als Hij haar spaarde en kracht gaf tot de volvoe ring van haar taak. Toen H.M. zich Maandag avond j.l. tot haar volk richtte met een ernstig woord, waarin uitkwam hoe zij meeleeft met haar volk, en vooral met hen die door de mobi lisatie 't meest getroffen worden, hebben we dat allen wel zeer diep beseft. Het is dan ook de bede van ons aller hart, dat het Gode moge behagen onze Koningin voorts te sparen en in deze vooral voor haar, zoo zware tijden te ondersteunen en te sterken. Hij zegene ons Koninklijk Huis en geve Ko ningin en volk te schuilen bij den Almachtigen God, onder Wiens hoede het altijd veilig is. VAN DE SYNODE. Toen Maandag de mobilisatie werd afgekon digd, rees even de vraag of de Generale Synode onzer kerken dan nog wel zou kunnen doorgaan. Ware dat besluit iets vroeger genomen dan zou dat zeker wel belemmerend hebben gewerkt. Maar vóórdat het bekend kon zijn, waren zeer velen van de afgevaardigden al op reis. Blijkens bericht in de dagbladpers, is Maan dagavond de bidstond doorgegaan, waarin Ds. J. L. Schouten voorging en is Dinsdagmorgen, namens de kerk van Sneek de Synode geopend. Van de eerste werkzaamheden zij hier het vol gende vermeld. Allereerst, dat tot praeses geko zen werd Ds. J. L. Schouten van Amsterdam. Het is wel iets heel bijzonders, dat hij die praeses was van de Synode te Amsterdam, thans weer tot het praesidium geroepen werd. Voorzoover ons bekend is het in de laatste eeuw niet voor gekomen, dat iemand tweemaal achtereen praeses was van een Generale Synode. Onze K.O. bevat wel geen bepaling, die dat verbiedt. Alleen voor de Classicale vergaderingen wordt in art. 41 K.O. voorgeschreven, dat dezelfde niet tweemaal ach tereen als praeses zal mogen verkozen worden. Maar dat gold bijna als een ongeschreven wet, ook wel voor de Particuliere- en Generale Sy nodes. En van dien regel is nu afgeweken. Dat men over de bezwaren, die er ongetwijfeld waren om van den altijd gevolgden regel af te wijken, heenstapte en Ds. Schouten weer tot praeses koos bewijst wel, dat hij groot vertrouwen ver wierf als leider van een Synodale vergadering en dat de critiek, op zijn leiding van de Synode te Amsterdam uitgeoefend, door de meesten niet juist werd geacht. Als assessor kwam in het moderamen Ds. Meijster van Rotterdam. Als scribae werden weer gekozen Dr Keizer van De Steeg en Dr J. Thijs van Zwolle. Aan de orde kwam het rapport van de com missie, door de Synode van '36 ingesteld inzake het ontwerpen van een eenvoudiger doeltreffen der werkwijze van de Synode. De conclusie van dat rapport worden elders in de Kerkbode afge drukt. Als we dit schrijven is nog niet bekend of in deze al een beslissing genomen werd. Moge de arbeid der Synode zonder stoornis kunnen worden verricht en leide de Heere haar door Zijn H. Geest. DE MOBILISATIE. Maandag kwam dan het bevel tot mobilisatie van leger en vloot. Het kwam niet geheel onverwacht. De voor-mobilisatie wees er op, dat de regeering den toestand reeds als zeer ernstig beschouwde en dat, wanneer de spanning in de internationale verhoudingen niet spoedig eenige verbetering toonde, de volgende maatregel niet lang zou uitblijven. Maar al kwam het bevel tot mobilisatie dan niet geheel onverwacht, men hoopte toch nog, dat het niet daartoe zou behoeven te komen en het gaf een ontroering, toen de regeering meende, dat zij de mobilisatie niet langer mocht uitstellen. Deze maatregel doet ons wel duidelijk zien, dat van eenige ontspanning in de internationale ver houdingen helaas nog geen spoor aanwezig is. De poort tot overleg is als we dit schrijven nog open. Ijverige en ernstige pogingen worden van verschillende zijden aangevoerd om Duitsch- land te bewegen, dat het alsnog tot overleg zich bereid zal verklaren. Maar, levend tusschen hoop en vrees, begint de vrees al grooter te worden, dat straks alle overleg zal geweigerd worden en men de wapenen zal willen laten beslissen. Wel niemand zal dan ook de regeering willen beschuldigen, dat zij haar maatregel te vroeg nam en met de mobilisatie nog wel even had kunnen wachten. Als nu deze maatregel genomen werd, moeten we ons daardoor ook weer niet laten leiden tot angstige bezorgdheid. Dat de mobilisatie gelast werd, geschiedde niet omdat de oorlog al uitbrak. Nog veel minder omdat ook ons land in dien oorlog al rechtstreeks betrokken werd. Zelfs als de oorlog tusschen de groote Europeesche mogendheden uitbreken zou, blijft de mogelijkheid, dat wij buiten dat conflict zouden blijven. Er zijn er, die oordeelen, dat de kans daarop nu nog grooter is dan in 1914, omdat toen de aanval gericht was op het Westen cn nu op het Oosten. In deze beschou wing wordt o.i. de toestand niet volledig weer gegeven. Als Engeland in oorlog komt met Duitschland, is niet te denken, dat die zich tot het Oosten beperken zal. Maar de mogelijkheid blijft dat we ook nu ons zullen kunnen hand haven in onze neutraliteit. Al aanstonds komt echter deze mobilisatie zware offers vragen van ons volk. Wc denken daarbij niet allereerst aan de groote finantiëele lasten, die hiervan het gevolg zullen zijn. Veeleer denken we aan hen, die uit hun werkkring wer den weggeroepen om dienst te nemen. We den ken aan hun gezinnen. We denken aan hun zorg over hun zaak. Bijzonder trof ons in de rede van de Koningin, dat zij daarin ook uitsprak „In het bijzonder gaan mij ter harte de tallooze gezinnen, die echtgenoot, vader of zoons moeten afstaan en ik geef mij ook rekenschap van de groote materieele moeilijkheden, die dit voor zoo heel velen meebrengt". Behartigingswaardig is ook de vermaning, die de Koningin gaf, dat wij allen tezamen vooral in een tijd als deze moeten blijk geven doordrongen te zijn van een geest van eendracht en liefde tot den naaste". Er is een roeping om hen die gemobiliseerd zijn te helpen dragen den last, die hun opgelegd werd. We moeten als er bij ons ingekwartierd worden, niet mopperen maar hen vriendelijk be handelen. We moeten meeleven met de vrouwen en kinderen, wier man en vader misschien ver weg ging. We moeten de zakenmenschen steu nen, die nu niet zelf hun zaken kunnen behar tigen. Wij belijden en gelooven, dat de Heere re geert. We weten, dat alleen in dat geloof de rust des harten kan genoten worden. Maar zullen we die rust kunnen smaken dan is noodig dat we, den Heere, als Koning erken nende, Hem ook gehoorzamen. Dat we ons on derwerpen aan het wettig gezag, en dat we in betrachting van de liefde tot den naaste elkan ders lasten dragen. Dan zullen we ook in Jezus' Naam nog den toegang hebben tot Zijn troon om Hem te bidden en te danken. Te danken voor al het goede, dat Hij ons nog liet en te bidden, dat Hij nog in ont ferming den vrede in ons werelddeel bestendige en dat de nu genomen maatregel er toe moge meewerken dat, als er toch een oorlog zou uit breken, het kwaad daarvan van onze erve worde geweerd en we behouden den onwaardeerbaren zegen van den vrede. HEIJ. TWEE MACHTEN. Het was ongeveer duizend jaar vóór Christus. Twee legers lagen tegenover elkander. Het ééne leger biddend wachtend op den Heere. Het andere leger vloekend, zwetsend en po chend op eigen kracht. Het ééne leger met den snoever Goliath. Het andere leger met den herdersjongen: David. Gesproken naar den natuurlijken mensch heeft de eerste alle kans de macht van Israël, de macht der kerk te verpletteren. Het is dan ook geen wonder, dat de geweldige Goliath in razer nij ontsteekt, als hij op zich af ziet komen zoo'n jongmensch, zoo'n David. „Ben ik een hond, dat ge met stokken tot me komt Goliath rinkelt met zijn wapens. Goliath vloekt bij zijn goden, dien kampvechter van het leger des Heeren. Tot in zijn ziel is deze anti-christelijke openbaring gekwetst. En daarom hoont hij. Hoont hij Israëls God. Veracht hij den Schepper van hemel en van aarde. Zoo toont Goliath, wie hij is. 'n Anti-christe lijke macht, die zich stelt tegenover de kerk des Heeren, om zoo mogelijk die kerk in het Oude Verbond te vernielen, vernietigen. En die David belooft hij met één slag te zullen neervellen. Geheel anders doet David. In stilte nadert hij. Het geweldige schild en de zware kleedij heeft hij afgeworpen. Hij wil komen, zooals hij is in eenvoud, met zijn slinger. Neenhij komt zooals hij zegt, in den Naam des Heeren, de God der slagorden Israëls, dien Goliath gehoond heeft. Zonder rinkelende wapenen, zonder zwetsen de woorden, zonder uiterlijk machtsvertoon na dert hij. Och, wat een ongelijke kansen. Een

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1