No* 33 Vrijdag 18 Augustus 1939 53c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIEDs. A. G HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A* B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 JOZUA 5:13—15. Eenige dagen geleden hebben de Israëlieten hun wonderbare doortocht volbracht door de wateren van den Jordaan, nu hebben ze dan ein delijk het lang-beloofde en lang-verwachte Ka- naan betreden. Maar daar doet zich al terstond een geweldige stoornis voor ze ontwaren recht voor zich uit een zwaar grijze hemel, die een vesting-stad draagt, onneembaar-verscholen ach ter dikke tichel-muren en torens. Met huiverend ontzag kijken ze ernaar op een eerbiedigen af stand Dat moet dus het beruchte Jericho zijn Zoo'n stad hebben de meeste van die woestijn- roovers nog nooit gezien Wat een torens, wat een muren, en geen stormram of stormladder, geen katapult is nog in hun bezit. Er langs kun nen ze niet, dan zijn ze direct kwetsbaar in den rug, en erdoor, dat gaat natuurlijk heelemaal niet! Ze voelen zich als muizen in de valopzij de bergen, achteruit de Jordaan en vooruit Je richo Jozua gaat in zijn eentje de omtrek verkennen en voorzichtig speurend sluipt hij rond, maar ook hij ziet geen uitweg. En dan schrikt hij plot seling geweldig Een man met getrokken zwaard staat midden op zijn weg. Even deinst Jozua achteruit, maar direct grijpt hij moed en het initiatief, ook hij trekt zijn zwaard en roept dreigend „vijand of vriend of moderner „Sta of ik schiet„Halt, werda, het wachtwoord Maar wonderlijk, de man gaat niet in op Jo- zua's dilemma, op Jozua's „vijand of vriend" - Vol machtig zelfbewustzijn spreekt hij de won derlijke woorden„(Vriend of vijand) Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des Heeren, Ik ben nu gekomen Wat zal Jozua nu doen Zal hij er niet op inhakken, nu die aanmatigen de vreemdeling zoo hooghartig Jozua's dilemma, Jozua's óf-óf afwijst, ja zelfs hem in zijn hoogste eer aantast. Niet die vreemde, maar Jozua is immers de Vorst van het heir des Heeren, de Aanvoerder van Israëls krijgsheir Wat zal hij doen Ziet, daar knielt Jozua eerbiedig voor dien vreemdeling neer, met zijn aangezicht slaande het stof, en gebogen spreekt hij de nederige woor den „Wat heeft mijn Heer tot zijnen knecht te zeggen en straks trekt hij zelfs zijn schoenen uit, als was die man een Goddelijk persoon Begrijpt ge daar niets van Hebt gij dan dien vreemde nog niet herkend Hebt gij nog niet gezien, dat deze man met het uitgetrokken zwaard is de Christus Ja, ge hebt gelijk, pas honderden jaren later nam de Christus daar ergens verder op, in Beth lehem, ons vleesch en bloed voor eeuwig aan, maar toch tevoren reeds aanvaardde hij tel kens voor korten tijd onze menschelijke gedaante. Christus kon geen honderden jaren wachten met zijn nederdaling in onze diepen nood, onder het Oude Testament reeds kwam hij telkens en telkens, als de God-Engel, de groote Engel des Heeren, maar ook als de God-mensch, God in mensch-gedaante. Zoo ook hier bij Jericho's muren. Maar, zoo zegt iemand wellicht, is deze won derlijke figuur wel de Christus Hoe kan het dan, dat Hij op Jozua's „vijand of vriend ant woordt „Neen Als deze mensch de Christus was, dan mocht toch een heel ander antwoord worden verwacht, b.v. „Vriend of vijand, maar Jozua toch, kent ge Mij dan niet Zie Mij eens goed aanVriend of vijand, vraagt ge dat nog Wij zijn nu toch natuurlijk vriend En toch, het staat hier anders Hier staat dat Christus tegen zijn eigen Jozua zegt„Vriend of vijand, neen I" Kent gij dien Christus nietWeet dan dit, met éénzelfde „neen komt hij ook ons telkens op onze wegen tegen Wilt ge een voorbeeld Daar zegt iemand, die al heel lang ziek is, ver drietig „God, wat zijt ge nu toch eigenlijk, vij and of vriend, met Uw getrokken zwaard, dat mij lamlegt Als ge dan vriend zijt, spreek dan het wachtwoord „Wees gezond" anders zult ge mij voortaan zijn tot een vijand Maar Christus antwoordt„Neen, gij moogt Mij niet vragen wat ik nu eigenlijk wil, maar Ik vraag U, wat gij nu eigenlijk wilt. Vriend of vijand, neen Daar ziet een vrouw haar God, die het zwaard van den dood trekt tegen haar kind. Maar ook zij trekt het mes en zegt„God, vijand of vriend, anders steek ik U met het mes van mijn haat Maar Christus antwoordt„Weg dat mes, en de schoenen uit, want de plaats, waarop gij staat is heilig Daar loopt een man moedeloos rond langs den grijzen hemel van jarenlange zorg, van langdurige werkloosheid b.v., een burcht, die onneembaar schijnt. En nu komt hij op zijn weg Christus te gen, die hem dwingt zich over te geven aan Hem, maar hij probeert eerst Christus tot de overgave te dwingen „Ja, Christus, maar eerst bestaanszekerheid Ja, Christus, maar eerst ar beid en brood Eerst Gij dit en dat en dan ik Maar Christus zegtNeen, niet eerst Ik iets doen, maar eerst gijEerst gij met uw aangezicht in het stof En ziet, nu ontrolt zich voor onze oogen een wijd tafereel Daar gaat de Christus door de wereld, alom ons menschen dwingend tot de overgave met Zijn koninklijk zwaard, alom sprekend met getrokken zwaard „Buig Maar dan zegt telkens weer ons menschenhart tegen Christus Halt eens even, Jezus, zeg eerst eens wie of wat Gij zijt. Zeg eerst eens, zijt Gij het wel met ons eens, zijt gij wel van onze partij, van onze richting Halt eens even, Jezus, ga eerst eens in op onze dilemma's, op onze moeilijkheden, op onze vra gen, op onze problemen, op onze kwesties Halt, Christus, misschien zullen we ons straks wel eens voor U buigen, maar we hebben eerst zooveel vragen voor U, zooveel vragen aan U, voor wij U antwoorden, antwoord eerst ons Maar hoort, dan klinkt daartegen ook wijd en zijd Christus' neen „Neen, niet eerst vragen, en dan buigen, maar eerst buigen en dan vragen, buigend vragen dit ééne „Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?" Ach ja, we kunnen soms zoo moedeloos zijn in den strijd, ons zoo verlaten voelen in de een tonige vlakte van het moderne leven met al die dikke grijze muren, en dan vragen we het onge duldig „God, wat zijt ge nu toch eigenlijk, vóór ons of tégen ons, verklaar U toch eindelijk eens nader Maar God zegtNeen, neen, Ik verklaar Mij niet nader, voordat gij U nader hebt verklaard. Wilt gij weten, of Ik uw partij kies. Wel, kiest gij zonder eenig voorbehoud de Mijne Wilt gij zoo graag weten, of Ik het eens ben met u. Wel, zijt gij het eens met Mij, door dik en door dun Dit zullen wij weten Het gaat in het Chris tendom niet allereerst om onze vragen aan God, maar om Gods vragen aan ons. Het gaat niet allereerst om al die kwesties, die wij aan Chris tus en den Bijbel stellen, waar wij zoo vol van zitten, maar het gaat om de ééne groote kwestie, die de Bijbel ons stelt op elk Zijner bladen God de Leider of gij Christus de Heer of ik Bukken of staan Grijpskerke. K. J. KRAAN. AANGENAME POLEMIEK. Op mijn artikel „Struisvogelopvoeding" heeft Dr A. K(uyper) in de Gereformeerde Kerkbode van Rotterdam eenige bedenkingen gemaakt, wat betreft het punt van vergelijking. De hoofdgedachte was dezede struisvogel verwaasloost haar jongen. Zoo deden sommige ouders in het oude verbond, met hun kinderen. Voor ons een waarschuwend voorbeeld de kin deren des verbonds anders te behandelen dan de struis met haar jongen doet. Dr Kuyper zegtdie gedachte is op zichzelve goed. en daar zullen we het wel allen mee eens zijn. Maar de vraag is of het beeld van de struis vogel hier wel juist is geteekend, dat zij de eieren niet uitbroedt, dit overlaat aan de warmte der zon en dat zij aan haar jongen niets gelegen laat liggen, dat die vreemden voor haar zijn. Men vertelt ook dat de struis de eieren niet uitbroedt, maar het broeden overlaat aan de zonnewarmte en zoo wordt het liefdelooze van den struisvogel aangetoond, en verklaard, dat de jongen hem vreemd zijn. Hier zetten we een groot vraagteeken. De struis zou in de nacht broe den, terwijl overdag de zonnewarmte voldoende is. En ook wat gezegd wordt over het gebrek aan ouderliefde bij de struisen, waarover veel gesproken wordt, heeft wel eenige correctie noo- dig. Het is toch een bekende zaak, dat met name de struisvader zijn jongen met den grootsten moed verdedigt tegen allerlei vijanden en dat het niet geraden is onvoorzichtig dicht bij een nest met struisvogeljongen te komen. Ik ben blij, dat Dr Kuyper mij op dit punt corrigeeren wil. Wat ik schreef, had ik als hoofd gedachte gevonden in een Bannerartikel, van eenigen tijd geleden. Maar hoewel ik gaarne aanneem op gezag van mijn oudere collega, dat de struis in den regel te donker wordt geteekend, zoo ben ik toch zoo vrij eenige vraagteekens te zetten. Het punt van vergelijking was toch de verwaarloozing van den jongen en de haar harde houding tegen eigen kroost. Niet over de vraag of de struis nog wel deugden bezit, hoewel mij de deugden die Dr. Kuyper noemt, niet bekend waren. Het tertium comparationis, het derde punt van de vergelijking was haar verwaarloozing en hardheid. En zie, dat staat toch letterlijk in de Schrift zij ver hardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare niet waren. Job 39 19. Ook Dr A. Kuyper citeert deze bijbelplaats. En hij zegt er van, dat een bekende commentaar opmerkt, dat de struis niet de eieren buiten, maar wel in het nest bebroedt. En voorts, dat de va- derstruis strijdt voor zijn kroost. Jamaar daarmee is Job 39 19 niet verklaard. En daar over gaat het toch. Dat is het cardinale punt in kwestie. Als dat ontkend kan worden, ja, dan is het geheele artikel over struisvogelopvoeding onjuist. En met alle respect voor Delitsch en de verdere deugden voor den struis, blijft daar toch staan zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof ze de hare niet waren. En dat was de groote zonde van het volk Israël. En dat is de groote zonde van die ouders, die hun kinderen niet als verbondskinderen zien, maar als heidenkinderen. Tenslotte wil ik gaarne uitspreken, dat de wijze, waarop Dr Kuyper mij attent maakte op hetgeen mij niet bekend was, mij aangename po lemiek was. Zulke polemiek zou ik zoo gaarne meer zien in onze kerken. DOORGEVEN. In de Overtoomsche Kerkbode heeft een stukje gestaan over stilte vóór den dienst. De Prins van Condé kwam te zitten naast een seminarist, die door zijn bescheiden en godvruchtige houding hem belang inboezemde. Hij vroeg hem daarom wat studeert gij op dit oogenblik? Geen antwoord. De prins herhaalde de vraag. Geen ant woord. Toen geprikkeld vroeg de Prins maar wat leert men jullie dan toch in het seminarie Ant woord Men leert ons in de kerk te zwijgen. Indien dit verhaaltje eens op iedere bank kon geschilderd worden en het deze uitwerking had, dat slechts de helft van de gemeente practisch uitvoerde, wat toch plicht is, dan zouden we een heel stuk verder zijn dan we nu zijn. Neen, het zijn niet alleen maar de jongens en meisjes op de galerij die wat praten voor den dienst. Ook in het voorgestoelte zitten er menschen. van wien men verwachten zou, dat ze de text kendende heiligheid is Uw huis sierlijk, o Heere, tot in eeuwigheid. Het is soms in-droef, dat oneerbiedige gebabbel in de kerk. En we ko men niet verder, als we dit maar toestemmen. Als een ieder van ons eens als die eenvoudige seminarist in practijk bracht wat hij deed, zwij gen ook als een ander ons aanspreekt, hem kort en goed duidelijk maken, dat wij voor den dienst en onder den dienst geen gepraat willen, dan zouden onze kerken minder van Jodenkerken hebben en meer van den eerbied der Roomsche kerken. Hoever we toch ook van Rome afstaan, en uit welk verkeerd motief de eerbied daar ook moge voortkomen, we moeten toegeven, dat we op dit punt tenminste bij Rome achterstaan. En laat de Krethi en de Plethi, dus zij die de vooraanzittingen hebben, hierin een duidelijk voorbeeld geven. Dan is er al veel gewonnen. Dan werkt zooiets door. En dan kan deze uiter lijkheid (die toch ook iets van het hart zegt) er toe bijdragen, dat er een geheiligde sfeer in de vergadering der geloovigen aanwezig is. Laten we zoo elkander opwekken en dit door geven en nog eens doorgeven. GECOHAMA. Weer zulk een prachtwoord, waarmee onze taal versierd wordt. Over een jaar of wat dan kunnen we elkander niet meer begrijpen, als wc niet spreken met allerlei beginletters van dingen, die we willen aanduiden. Gaan we dan naar de kerk dan zeggen we Ik ga naar de Geekaa (Gereformeerde Kerk). Nu immers zeggen we al ik ga naar de J.V. Wordt er gecollecteerd, dan doen we dat voor de V.U. en straks ook voor de Tee-Hoo-Es (Theologische Hooge School). Straks worden de leergeschillen aange- geduid als El-Gee, en de busjesactie Vrije Uni versiteit als Bee-aa-vee-u, en de actie voor de zesde Prof. als Aazetpee. Waarom zou dat niet gebeuren nu we toch al hebben de Kro en de Knac en de A.N.W.B. en de N.C.R.V. en ge kunt hier nog bijvoegen de K.L.M. en de Z.H.B. Met andere woorden laten we nu toch niet meer van dat fraais er bij maken. We verarmen onze taal. En als we dan niet zeggen willen Gereformeerd Comité Handelsmarine, nu zeg dan Handelsmarinecomité. Dit wat het formeele betreft. Nu iets anders over dit Comité. Prachtig is deze arbeid. Nuttig is het werk. Onze jongens bij de handelsmarine moeten geestelijk verzorgd worden. We sympathiseeren met het doel. Maardit Comité heeft een collecte aange vraagd bij de Generale Synode. Waarom ook niet. Vragen staat vrij. En de Generale Synode kan eenvoudig aan de kerken schrijven beste broeders, die collecterooster van u, die is niet lang genoeg, daar moeten enkele collecten bij. Er wordt al zoo weinig gecollec teerd in de Gereformeerde Kerken en zie, nu hebben wij gedacht, dat onze menschen misschien zouden vergeten wat een collecte is en daarom ziet u, daarom, een collecte voor dit doel. Want die scriba's van de Gereformeerde Ker ken, die S. G. K.'s, die kunnen best hier en daar nog enkele collectes er tusschen voegen, 'n Puzzle is dat heelemaal niet. Nu zou het kunnen gebeuren, dat er Synode leden waren, die juist anders redeneerden. Die zeidenaan een boom zoo vol geladen, mist men vijf, zes pruimen niet en die daarom eens goed gingen schudden aan die geweldig zwaar geladen collecteboom, zoodat er enkele af zouden vallen. Als dat gebeurde maar het is te mooi om te gelooven dan zou het enthousiasme mis schien nog grooter zijn dan in het eerste geval. Dan zouden ze zeker gedecoreerd worden. Maar nu in ernst wordt het niet wat vreemd in onze kerken met al die collecten. Ieder weet, wat het resultaat is van deze overvloed. Men maalt er niet meer om wat zwaarder weegt een collecte voor de Zending of de Armen of Rijn-Pruisen of wat ookhet is immers altijd collecte. Ik maak me sterk, dat menigeen, nadat voor een bepaald doel gecollecteerd is, niet eens weet na den dienst, waarvoor het ook weer was. Nu kunt ge zeggen dat zijn dan ook geen meeleven de leden, och kom. De zaak staat eenvoudig zoo: wie altijd, altijd collecteert, die collecteert nooit. Met andere woorden de spanning gaat er uit en het is door de veelheid zoo geworden, dat het gewoontewerk werd. Het geven is machinaal ge worden. Leert de practijk niet, dat tal van ker ken, om toch van die veelheid wat af te komen, de collectes maar saam gaan voegen of een gift geven Moeten we niet van scriba's hooren ja, ik zou wel een collecte willen invoegen voor b.v. een tekort, maar er zijn helaas maar 52 Zondagen Het is dan ook nog een vraag of de kerken zich op den duur wel houden kunnen en moeten aan al die collectes, die „voorgeschreven" worden. Het kan niet ontkend, dat belangrijke collectes lijden onder minder belangrijke. En dit is te be treuren. En daarom zou het wel wenschelijk zijn, dat de Synode ernstig rekening hield met de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1