No. 32 Vrijdag 11 Augustus 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A, C. HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE VOORSPRAAK. Mijne kinderkens ik schrijf U deze dingen, opdat gij niet zondigt en in dien iemand gezondigd heeft, wij heb ben eenen Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige. 1 Joh. 2: 1. Bij oppervlakkige lezing van bovenstaand Schriftgedeelte, schijnt er in zekere zin een te genstelling te bestaan tusschen het eerste gedeel te en het tweede gedeelte. Het lijkt zoo op het eerste gezicht, alsof aan de zonde, die ter voordeur is uitgewezen, door de achterdeur toch weer een plaats wordt inge ruimd. Immers staat er in het eerste deel een strenge vermaning om niet te zondigen, terwijl in het tweede deel een troostgrond wordt aan gevoerd voor degenen, die toch gezondigd heb ben, ondanks het strenge verbod. In werkelijkheid is er echter in 't geheel geen tegenstrijdigheid tusschen het één en het ander. De waarheid is immers, dat ondanks de streng ste verboden, en het ijverigste strijden tegen de zonde, niet één geloovige tijdens z'n leven er in slaagt, om geheel vrij van de zonde te worden. Dat leert Gods Woord ons zelf op vele plaat sen, en daar houdt het nu ook rekening mee. Zoo dient dan ook de tweede helft van ons vers niet, om de eerste krachteloos te maken. Doch ze dient om hem, die tegen zijn wil het gebod om niet te zondigen, overtreden heeft, voor moedeloosheid, ja wanhoop en vertwijfe ling, te bewaren. En als vertroosting voert ze dan aan, dat hij, die op zoodanige wijze gezondigd heeft, niet zonder hulp voor Gods rechterstoel hoeft te ver schijnen, maar dat hij bijstand ontvangt van een Voorspraak, d.i. een advocaat. Die advocaat zal voor hem optreden en z'n pleitbezorger zijn. De naam van den advocaat wordt terstond ook genoemd. Het is Jezus Christus. Die zal, wanneer zij, die in Hem gelooven, gezondigd hebben, hun in het gericht terzijde staan. Dat is inderdaad een rijke troost. Het is voor een verdachte, die een misdrijf heeft gepleegd, altijd een belangrijk iets, wan neer een goede advocaat zijn zaak behartigt. Nu, Jezus Christus is een goede advocaat. Dat zeggen Zijn namen reeds. De naam Jezus, die Zaligmaker beteekent, duidt er op, dat Hij niet Zijn eigen voordeel zal zoeken, maar dat Hij niets achterwege zal laten om voor Zijn „cliënt" vrijspraak te verkrijgen. De naam Christus, Gezalfde, leert ons, dat Hij door God is geroepen en aangesteld om het voor Zijn volk op te nemen. Om dus in de beeldspraak te blijven, Hij is geen advocaat, die den rechter weinig bekend of zelfs minder sympathiek is, maar Hij is een advocaat, die „gezien" is bij den rechter, omdat hij zelf Hem heeft geroepen tot de verdediging van dit soort gevallen. Daaraan mag de advocaat ook de gegronde verwachting ontleenen, dat Hij bij den rechter een geopend oor en een welwillende houding zal vinden. En dat alles is tot ons voordeel. Hoe sterker de advocaat staat in zijn optreden, hoe beter het is voor degenen, ten behoeve van wie hij optreedt. Zoo mag dus de geloovige, aan wie hier wordt toegezegd, dat Christus het voor hem opnemen zal, als hij in zonde is gevallen, in blijde hope en vast vertrouwen zich verlaten op dien advocaat. Hij kan er zeker van zijn, dat hij, dank zij Zijn tusschenkomst, door den rechter geen veroor- deelend vonnis tegen zich hoort uitspreken. Want mogen de namen van zijn advocaat, en de verhouding waarin Hij staat tot den Rechter, op zichzelf daarvoor in zekeren zin al een waar borg bieden, geheel verzekerd worden we, wan neer we letten op de wijze, waarop Hij onze verdediging voert, wanneer we letten op Zijn pleidooi. Weliswaar is dat pleidooi geheel anders als van alle andere advocaten. Andere advocaten doen meestal al hun best om Uw schuld te verkleinen. Ze brengen allerlei dingen naar voren, die moeten dienen om U te ontlasten. Ze wijzen b.v. op de omstandigheden, waaronder ge Uw overtreding hebt begaan of misdrijf hebt gepleegd. Omstandigheden, die U wel moesten dringen om te doen wat ge deedt. Omdat ge arm waart en honger hadt, hebt ge brood gestolen, om Uw honger te kunnen stillen. Neem het een arme maar eens kwalijk, dat hij in zijn groote honger grijpt naar het brood. Moge het al niet geheel goed te praten zijn, begrijpelijk is het toch wel, en men mag het den dader niet al te zwaar aanrekenen. Zóó spreekt de advocaat. Omdat ge van nature zoo driftig zijt, hebt ge den man, die niet ophield U tegen te spreken, en die daardoor U het bloed op het kookpunt bracht, eindelijk met al te hardhandige „argu menten" weerlegd. Uw driftige natuur wordt nu naar voren gebracht om U te verontschuldigen. En als het eenigszins kan wordt de schuld nog op den ander geschoven, die verstandiger had moeten zijn, en U niet steeds had moeten tegen spreken, terwijl hij zag, dat ge het niet kondet verdragen. Zoo redeneert de advocaat. Als regel ziet ge toch, dat een verdediger het misdrijf tracht te vergoelijken, of ook de schuld op anderen tracht te werpen. En als geen van beide lukt, en ook botweg ont kennen van de schuld geen baat heeft gebracht, dan pleit hij clementie. Dan vraagt hij den rechter om medelijden te hebben, en de schuld niet zoo zwaar te straffen, als eigenlijk naar recht zou moeten. Deze wijze van pleiten is Jezus echter geheel vreemd. Hij zoekt Zijn kracht niet in het vergoelijke van Uw zonden of door anderen, ten Uwen voordeele, zwart te maken. Hij handhaaft Uw schuld ten volle voor den grooten Rechter, en Hij erkent, dat die schuld strafwaardig is. Evenmin pleit Hij, onder erkenning van Uw schuld, om clementie. Neen, Hij doet iets anders. Hij roept den Rechter van hemel en aarde, door Wien gij om uw zonde gestraft moest worden, het tafereel van Golgotha voor oogen. Hij wijst niet langer op U en Uw kwaad, maar Hij wijst op Zijn eigen doorboorde handen en voeten. En dan zegt Hij „Rechter, die mijn Vader zijt, Gij weet het, dat die wonden, die ik draag, niet het gevolg zijn van een boeten voor mijn eigen zonden, maar een gevolg van de betaling van alle zonden van al degenen, die Gij mij ge geven hebt. En omdat Ik weet, dat Gij een recht vaardigen rechter zijt, die niet tweemaal betaling eischt voor hetzelfde kwaad, daarom vraag ik met vrijmoedigheid vrijspraak, volledige vrij spraak, voor die zondaren, voor wie Ik hier op treed." En dit pleidooi van onzen advocaat, is een pleidooi, dat niet afgewezen kan worden door den rechter, en waartegen door Hem ook nog nooit iets ingebracht is. Zulk een advocaat, die zóó pleiten kan, heb ben wij, indien wij gezondigd hebben. Daarom, laten we strijden tegen de zonden met alle kracht die in ons is, doch laten we nooit aan onze vrij spraak twijfelen, wanneer we toch desondanks weer in zonden gevallen zijn. Gapinge. W. DE GRAAFF. RAPPORTEN. Eenigen tijd geleden besprak ik het rapport over de Doopleden. Evenals het rapport over den arbeid in het IJsselmeergebied, kwamen deze rapporten op tijd. De vacanties waren nog niet be gonnen en op kerkeraadsvergaderingen kon er be hoorlijk over worden gesproken. Dat is noodig. Als straks immers de Synode samenkomt, dan ko men de kerken daar samen. Niet een hooger be stuur, dat achter onze rug allerlei besluiten neemt, niet een voornaam college, maar wij, kerken, ko men daar, vertegenwoordigd door onze mannen. Het spreekt dus vanzelf, dat de kerken vóór ze samenkomen, met belangstelling willen kennis ne men van hetgene straks op de Synode besproken wordt en besloten wordt. Stel, dat kerkeraads- leden in de gelegenheid zijn bepaalde zittingen bij te wonen, dan moeten ze toch zeker vooraf kennis hebben genomen van de rapporten die ter tafel liggen. Maar wat is nu het wonderlijke Eind Juli en midden Augustus komen er vijf rapporten bin nen Rapport inzake artikel 14 der Acta van de Voortgezette Synode te Amsterdam en het an dere rapport inzake de behartiging van de gees telijke belangen van onze militairen. Bovendien ontvingen we heden rapport in zake de Zending onder heidenen en mohamme danen en eene algemeene herziening der Zen dingsorde. Voorts rapport inzake de geestelijke bearbeiding der verstrooide Gereformeerden in Nederlandsch-Indië en Rapport van de deputaten der Generale Synode van 1936 voor de Zending onder de Joden. We betreuren, dat deze belangrijke rapporten niet eerder verschenen zijn. We ontkennen niet, dat er zeer veel arbeid aan vast zit, maar de periode tusschen de vorige en deze Synode is o.i. lang genoeg, om een rapport één of twee maanden eerder te doen verschijnen. Wat nu de inhoud van de rapporten aangaat, daarvan willen we enkele voorname punten aan stippen. Eerst dan het rapport inzake de behartiging van de geestelijke belangen der militairen. In dit rapport wordt gesproken over toelage defensie. De deputaten voelen zich geroepen om een voorstel in te dienen bij de Generale Synode, om nieuw te benoemen deputaten te machtigen om de toelagen die de minister van defensie bereid is te geven aan de predikanten, die catechisatie voor de militairen houden, en die ieder jaar op de begrooting worden toegestaan, te mogen ont vangen. Tot tweemaal toe besloot de Synode die toe lage niet meer te ontvangen. Nu echter zijn de toestanden veranderd. Veel garnizoenskerken zijn genoodzaakt de arbeid te laten doen door een hulpprediker of door eigen dienaar des Woords tot schade van de weermacht. Deputaten zien geen enkel bezwaar in het aan vaarden van de toelage. De toelagen zijn enkel een erkentelijkheid van de regeering voor het geen voor haar mannen gedaan wordt. Het woord subsidie past hier niet. Hoewel die toe lage bedoeld wordt als een persoonlijk geschenk aan de predikanten, zou dat geld althans voor een deel beschikbaar komen voor de salarieering van hulppredikers en dus voor uitbreiding van den arbeid. Ook wij meenen, dat hier geen enkel steek houdend bezwaar naar voren kan worden ge bracht. Met een zilveren koorde heeft dit niets te maken. De uitbreiding van leger en vloot brengt voor tal van kerken moeilijkheden met zich mee. Deze moeilijkheden worden nu onder vangen door uitbreiding van het aantal predikan ten of het aanstellen van een hulpprediker, waar aan deze tegemoetkoming van de regeering mee werkt. O.i. kunnen we alleen dankbaar zijn voor deze erkentelijkheid. Een ander geval zou het zijn, indien we be palingen aanvaarden zouden en ons bonden bij het ontvangen van het geld. Het tegendeel is hier waar we binden ons aan niets en we kun nen ten allen tijde, wanneer b.v. een regeering zou wijzigen, dit bedrag retourneeren met vrien delijken dank. Wat het Zendingsrapport aangaat, dit is een lijvig boekdeel geworden. We hebben veel res pect voor de kennis van de deputaten op dit ter rein. Werkelijk, deze arbeid is van zulk een omvang, dat we met klimmende verbazing ons hebben afgevraagd, hoe het mogelijk is naast het pastorale werk zooveel te doen voor de Zending. Van dit rapport wil ik het volgende aanstip pen over de Kerk te Middelburg In hunne ver gadering van 27 April '39 was bij de Generale Deputaten een schrijven van de Kerk te Middel burg d.d. 21 April '39 ter tafel, waarin zij vroeg een door haar bij de Generale Synode in te die nen verzoek om subsidie voor den hoofddienst tot een bedrag van 2500.of tot verhooging van subsidie voor den medischen dienst, met dit bedrag, met gunstig advies te willen steunen. De bedoeling was, om door die subsidie te kunnen komen tot de beroeping van een tweeden mis- sionairen dienaar des Woords, die dringend noo dig werd geacht. Aangezien wel de kerken in Zeeland behoorlijk voor de Zending bijdragen, maar de kerken in Noord-Brabant en Limburg beduidend minder voor de Zending geven, dan wat naar verhouding in andere provincies de kerken voor de Zending afzonderen, werd be sloten aan het verzoek van Middelburg niet te voldoen en dit gemotiveerd schrijven te berich ten. (Hieruit ziet men weer, hoe Ds Meima en anderen, die zijn beweren overnamen, dat Mid delburg uitgesproken had „het is onmogelijk", onjuist is „welke onjuistheid" nog niet is gerec tificeerd.) De twee andere wegen, die we insloegen om te komen tot het beroepen van een tweeden mis- sionairen dienaar des Woords waren een ver zoek aan Dr Dreckmeier, om ons te helpen, en voorts een onderzoek naar de cijfers in Brabant en Limburg. Het staat dus voor deputaten zoo, dat als blijkt, dat Brabant en Limburg wel aan hun verplichtingen voldoen, zij genegen zijn ons te helpen. Waar dit onderzoek nog gaande is, is de toekomst nog niet zoo donker als men mis schien wel zou kunnen concludeeren na het bo venstaande gelezen te hebben. Zeer belangrijk zijn in dit rapport de voorge stelde wijzigingen, in de Zendingsorde, alsook de voorstellen inzake de betere vooropleiding. Voor de missionaire predikanten achten zij een voor opleiding van minstens 2 jaar noodzakelijk. Voor de Zendingszusters willen zij een soort diploma in het leven roepen. Zendingszusters, zooals Mej. Baarbé, hebben voortaan ook eenige vooroplei ding noodig. Zij moeten minstens een jaar een cursus volgen. In verband met de breede plaats die de medische dienst inneemt, willen deputaten een betere voor-opleiding voor dokteren en ver plegend personeel. Het gaat hier dan over taal en Zendingsstudie. Men ziet, dit rapport bevat veel en velerlei. Volgende week iets over de andere rapporten. A. H. OUSSOREN. RONDOM DEN DOOP. XI. Doop en geloof. De vraag, welke wij het eerst willen beant woorden luidt De Sacramenten dienen tot ver sterking van het geloof Van wiens geloof Van het geloof van het kind dat gedoopt wordt Of van het geloof van de gemeente die daar ge tuige van is Zooals uit de toelichting van den vrager bleek, welke toelichting wij de vorige week hebben op genomen in de Kerkbode, denkt de vrager aan twee standpunten. Hem staat voor oogen, zooals hij zelf schrijft „een richting, die beweert bij het gedoopte kind is nog geen geloof aanwezig, dus kan het daar ook niet versterkt worden". Zelf neemt hij een ander standpunt in en meent te moeten vasthouden, dat in het kind een „in be ginsel aanwezige geloofshebbelijkheid" is, welke in-beginsel-aanwezige-geloofshebbelijkheid dan „op den tijd van de toediening van het Sacra ment" wordt versterkt door het Sacrament. Het gaat dus hierover de Sacramenten ver sterken het geloof. Hoe is dat nu bij een klein kind Dat ontvangt een Sacrament. Welnu, vol gens de bovengestelde regel zal dat kind dus geloofsversterking moeten ontvangen. Maar het kan nog niets, nog niet denken en spreken, het kent zijn eigen moeder zelfs niet en het mist ieder begrip van de dingen van Gods Koninkrijk; kan daar nog geen begrip van hebben, het kan nog niet gelooven in den Heere Jezus Christus. Hoe zit het nu met die geloofsversterking Volgens de boven uitgesproken regel, dat de Sacramenten het geloof versterken, moet zij plaats hebben. Dat geeft hier de moeilijkheid. Nu kunnen we hier twee kanten uitredenee- ren, wanneer we in de aldus omschreven gedach- tengang blijven. Men zou eenvoudig kunnen zeggen de alge meene regel, dat de Sacramenten het geloof ver sterken, gaat in dit bizondere geval van den kin derdoop niet op. De kinderdoop is een uitzon dering op dezen regel. Hier versterkt het Sacra ment het geloof van het kind niet, op den tijd dat het Sacrament ontvangt om de reden, dat het kind nog niet kan gelooven, en derhalve ook niet zelf in geloof tot het Sacrament komt, maar gebracht wordt. Dat is de meest eenvoudige manier. En naar het mij voorkomt de meest juiste. Blijkbaar heeft men het doopsformulier dan ook geheel aan zijn zijde. Dat zegt immers, hoe wel onze kinderen „deze dingen niet verstaan" dat wil zeggen, geen geloofskennis van de leer des doops hebben, mogen ze „nochtans daarom van den doop niet worden uitgesloten".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1