No* 31 Vrijdag 4 Augustus 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. GOEDE RAAD. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uwen arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat Uwe ziel in vet tigheid zich verlustigen. Jesaja 55 2. In het eerste vers van Hoofdstuk 55 van Jesaja heeft de Heere door Zijn profeet een kostelijke noodiging doen uitgaan tot de Israëlieten, die zich als ballingen in Babel bevinden. Hij heeft hun, die in nood verkeeren, en daar om dorstig en arm worden genoemd, alles aan geboden wat ze noodig hebben en hun thans ontbreekt. Den dorstigen en hongerigen, die geen geld hebben om zich van het noodige te voorzien, heeft Hij water en brood, wijn en melk toege zegd, en dat alles om niet, gratis. Ze hebben niet anders te doen, dan te komen en alles in ontvangst te nemen, waaraan ze zoo zeer behoefte hebben. En nu blijkt uit het tweede vers van dit Hoofdstuk weer opnieuw, hoe echt de Heere zijn uitnoodigingen altijd meent, en hoe Hij altijd van Zijn kant alles in het werk stelt om Zijn volk te bewegen, het geboden heil te aanvaarden. Immers zien we, dat Hij het niet bij het aan bod zonder meer laat. Maar Hij dringt sterk op het aanvaarden dier uitnoodiging aan, door eenerzijds te wijzen op den treurigen toestand, waarin het volk zich thans bevindt, en waarin het zal blijven, indien het niet op 's Heeren aanbod ingaat. Anderzijds dringt Hij hen tot aanvaarding, door hen te doen zien op de verandering ten goede, die in hun leven zal intreden, bij het aan nemen van de uitnoodiging. Waarom, zoo zegt de Heere, weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en Uwen arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan Dat is een droevige toestand, geld moeten uit geven, voor hetgeen niet verzadigen kan. Daar wil de Heere hen van afhouden, 't Is alsof Hij er Zelf voordeel van heeft, met zooveel aan drang tracht Hij hen over te halen, om niet lan ger te koopen daar, waar ze tot dusver kochten, doch om van Hem te koopen. Het gebeurt wel eens dat een koopman, die zijn artikelen graag verkoopen wil, doch ziet, dat de menschen hun waren van een ander be trekken, zegt„Menschen, wees toch verstandig, geeft uw geld niet uit voor minderwaardige din gen koopt van mij Zulk optreden komt meest al voort uit eigenbelang. Wanneer echter de Heere Zijn volk afraadt om elders te trachten zich van het benoodigde te voorzien, dan is Hij daarbij geheel vrij van elke verdenking. Immers doet Hij het niet, om nu Zelf hun geld te ontvangen, daar Hij toch alles verkoopt zonder prijs en zonder geld. Het heil van Zijn volk is het, wat Hem be weegt. Daarom zegt Hij„Geeft Uw geld, Uw wei nige geld, dat ge hebt, en dat dikwijls met veel moeite en inspanning door harde arbeid is ver worven, toch niet uit voor dingen, die Uw dorst niet werkelijk lesschen en Uw honger niet waar lijk stillen kunnen". En dat doen de kinderen Israels, zoolang als ze niet komen tot 's Heeren heil. En dat doet ieder mensch, zoolang Hij niet komt tot 's Heeren heil en 's Heeren weldaden, die alle kunnen worden samengevat in de woor den „de gewisse weldadigheden van David" (vers 3) of om het anders te zeggen „de Chris tus". Zoolang de mensch niet is gekomen tot de gave Gods, die Hij hem aanbiedt in Christus, maakt elke mensch zich schuldig aan het uitwe gen van geld voor hetgeen geen brood is, en het uitwegen van z'n arbeid voor hetgeen niet ver zadigen kan. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 In dit woord wordt scherp, doch waar getce- kend de armoede van het leven buiten het door God aangeboden heil. Het is een zwoegen en slaven zonder ooit be vredigd te worden. Op hen, wiens oog daarvoor is geopend, maakt het zoo'n droevige indruk, al die menschen hun geld te zien uitgeven, waar ze niets voor krijgen, terwijl ze toch, al wat ze noodig hebben, kunnen krijgen om niet. Waarom, o mensch, die altijd maar weer tracht Uw honger naar geluk en Uw dorst naar blijdschap te bevredigen, weegt gij Uw geld uit voor allerlei wereldsch vermaak en kermispret V Het brengt U niet wat ge zoekt, maar eer nog de Markt weer ontruimd is, is meestal het „ge luk" en de „blijdschap" die ge meendet gevonden te hebben, U weer ontglipt. Waarom, o mensch, die probeert om Uw consciëntie tot zwijgen te brengen, opdat ge vre de krijgt in Uw hart en gelukkig moogt zijn, en die daartoe tracht door allerlei „goede werken" en ontberingen U zelf beter te maken dan ge zijt, weegt gij Uw geld uit voor hetgeen U niet voor uit helpen kan, en maakt ge Uw eigen leven noo- deloos somber en zwaar, zonder dat ge vindt wat ge zoekt Uw grootste opofferingen en Uw menschlie- vendste daden zullen U niet baten, want niets van dat alles is blijvend. Zij alle, hoe schoon ook, zullen eenmaal ver gaan, zoolang ze niet worden gedaan als vrucht van het geloof in Christus, als vrucht van het eerst uit genade, om niet, ontvangen geluk en blijdschap. Zoo zouden we door kunnen gaan. Ieder, die bij zich zelf nadenkt, en om zich heen ziet, merkt op het tragische schouwspel van men schen, die hun geld uitgeven, en hun krachten besteden om „verzadigd" en „gelescht" te wor den, zonder het ooit te worden. Heeft de Heere zoo gewezen op het hopeloo- ze van 's menschen eigen pogingen, Hij wijst ook op den rijkdom, die ontvangen wordt, wanneer men aan Zijn uitnoodiging gehoor geeft. Hoort aandachtiglijk naar Mij, en indien gij naar Mij hoort, dan zult gij het goede eten, en dan zal Uw ziel zich in vettigheid verlustigen. Vet was voor Israël het beeld van overvloed en weelde. Het was een lekkernij. De Bijbel spreekt ook van „het vette der aarde", en onze Psalmberijming zingt van„Verzadigd als met vet en smeer". Tegenover de inspanning en moeite om geluk te verwerven in het leven buiten God, staat dan het eenvoudige luisteren en gehoor geven aan 's Heeren uitnoodiging. Tegenover al het onbevredigende, en al wat ledig laat en onvervuld hen laat gaan in dat le ven, wijst God op het leven in overvloed van blijdschap en geluk, dat Hij schenken wil aan ieder, die in geloof tot Hem komt. Het is een heerlijk woord, dat de Heere hier spreekt. Helaas is het waar, dat zij al te vaak nog eerder 's menschen beloften gelooven, dan God zelf, die er toch met Zijn eigen Naam borg voor staat. Zou het komen, omdat Zijn beloften zóó groot, zóó geweldig zijn, dat we het ons haast niet kunnen indenken, dat Hij het waarlijk meent7 Nimmer hoeven we er bang voor te zijn, dat Hij niet meent, wat Hij zegt, of niet kan nako men, wat Hij belooft. Niemand, die Zijn beloften heeft aanvaard, is dan ook ooit beschaamd en teleurgesteld uitge komen. Al wat U ontbreekt, schenkt Hij overvloedig. Gapinge. W. DE GRAAFF. ANTIOCHIË ZENDINGSGEMEENTE. IV. (Paulus in Antiochië.) In een tweede stuk is te zien de beteekenis van Paulus' arbeid in Antiochië. Hierin, dat de gemeente te Antiochië, die als een zelfstandige gemeente georganiseerd was, zonder besnijdenis en zonder onderwerping aan de wet van Mozes, den band der gemeenschap kende aan de moeder gemeente in Jeruzalem, door haar hulp te bieden voor haar armen. Toen Paulus daar naast Barnabas arbeidde, kwamen eenige profeten af van Jeruzalem. Onder hen was een zekere Agabus, die profeteerde, dat er een groote hongersnood over de geheele we reld komen zou. Die kwam onder keizer Clau dius. Daardoor werd bijzonder de gemeente in Jeruzalem getroffen. En toen verstond men in Antiochië z'n roeping tegenover de gemeente in Jeruzalem. Een offi- ciëele band was er niet. De gemeente in Antio chië dankte haar ontstaan niet aan arbeid, die in opdracht van de gemeente in Jeruzalem was verricht. Ze stond los naast die gemeente en was daarvan op belangrijke punten onderscheiden, omdat ze niet de besnijdenis had en de wet van Mozes niet hield. Toch besefte men de eenheid met de gemeente van Jeruzalem en voelde men de roeping haar te ondersteunen. Hen drukte de hongersnood niet zoo zwaar. Ze woonden in een vruchtbare streek en in een rijke handelsstad. Naar dat een iegelijk de discipelen vermocht besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen, die in Judea woonden. Ze zonden maar niet een gave uit een algemeene kas, maar elk van hen gaf daarvoor naar vermogen. Daaruit blijkt, dat door allen die roeping werd verstaan en gevolgd. En wat zoo bijeengebracht werd was zooveel, dat het de moeite waard was dit door twee afgezonde nenen, Barnabas en Paulus, naar Jeruzalem te doen brengen. Ook hier is te denken aan invloed van Paulus. In z'n latere brieven vinden we een en andermaal een opwekking om de arme gemeente in Jeruza lem te gedenken. De geloovigen uit de heidenen, hoewel ze niet in Joodschen zin in Israël werden ingelijfd, leer den verstaan hun eenheid met de geloovigen uit de Joden, die hun broeders en zusters waren, niet naar 't vleesch, maar door het geloof. Ze waren één in Christus. Dat Paulus in Antiochië kwam doet ons zien de zorg, die de verheerlijkte Jezus had voor Zijn kerk aldaar. Jezus was wel weggegaan van de aarde, maar Hij vervulde Zijn beloften om met Zijn gemeente te blijven. Hij toonde ook, de behoeften van Zijn kerk te kennen. Als daar een Paulus noodig was, bracht Hij hem daar. Dit moet ons leeren op Hem te zien, die de Koning der kerk is en van Hem onze verwach ting te hebben, zeker van Zijn trouw en macht. In onze kerken zijn de laatste jaren vele vra gen gerezen. Andere dan waarvoor de gemeente van Antiochië zich toen geplaatst zag, maar toch belangrijke vragen, die ook al aanleiding begon nen te geven tot onrust. De Synode onzer ker ken, die in Augustus staat saam te komen, ziet van die vragen op haar agendum. Als er nu vragen rezen is dat op zichzelf geen oorzaak van vrees dat kan een gevolg zijn van ontwikkeling van het kerkelijk leven. Als we nu maar met die vragen den rechten weg bewande len. Dat wil niet zeggen, dat we om een man moe ten bidden als toen Paulus was. Wij hebben nu de heele Schrift, ook dat deel, dat Paulus toen nog schrijven moest. Het wil dit zeggen, dat we het antwoord zullen vragen aan den Heere en om dat te vinden Zijn Woord biddend zullen onderzoeken. Het wil wel dit zeggen, dat we over al die vragen niet zullen spreken buiten den Heere om, maar dat we leven moeten in het geloof aan Zijn tegenwoordigheid en met de be geerte om ons door Hem te laten leiden. Dat Paulus in Antiochië komt brengt ook be sturing voor het persoonlijk geloofsleven. Paulus moet zich wel voor benauwende vra gen gesteld hebben gezien, als hij, nadat hij toch geroepen was, zooveel jaren moest wachten voordat zijn werk in den dienst des Heeren recht begon. Het kon schijnen, dat de Heere hem ver geten was. Maar dan komt Barnabas bij hem en dan blijkt duidelijk, dat de Heere hem niet uit het oog ver loren had. Toen was eigenlijk pas den tijd aangebroken voor den heidenapostel, toen er, geheel buiten hem om, een gemeente uit de heidenen ontstaan was. Toen kon hij aan het werk, om z'n leven lang z'n machtige gaven te stellen in dienst van den Heere. Dat hieraan denken, die zouden meenen grond te hebben voor de vrees, dat de Heere hen ver geet. De Heere is wel in den hemel, maar Hij weet wat er op aarde gebeurt. Hij kent al de Zijnen hier. Hij weet wat ze behoeven. Hij kent hun tijd en plaats. Dat zij dan zich verlaten op Hem, die zoo kennelijk Zijn zorg toonde over de gemeente in Antiochië. In dat geloof is er ook rust temidden van de zorgen van dezen tijd over ons volk en de vol keren. Die Christus, die Zich bewijst als het Hoofd Zijner kerk, is die zit aan Gods rechterhand, door Wien de Vader alle ding regeert, ook in de wereld. (Zondag 19 Catechismus.) In de re geering van Zijn kerk betoont Jezus, dat Hij alle dingen regeert. Als het oog daarvoor maar geopend is, als het geloof maar zóó met Hem werkzaam is, kan er ook al zijn er wolken en donkerheden rust zijn. Maar dan moet ook gevonden worden een zich onderwerpen aan Hem. Dan moeten we niet zelf willen regeeren, maar Hem het bestuur laten. HEIJ. STRUISVOGEL-OPVOEDING. Het is bekend, hoe de struisvogel bij gevaar den kop in het zand steekt, om zoo aan het ge vaar te ontsnappen. Deze politiek komt in het dagelij ksch leven zeer veel voor. In de Heilige Schrift wordt mede daarom d? struis in Job 3917 genoemd een vogel, die zon der wijsheid is. Het is echter niet deze bizonderheid die we hier naar voren willen brengen, om de opvoeding van sommige ouders te typeeren. Deze vogel heeft ook de gewoonte, om de eieren eenvoudig in het warme woestijnzand te leggen, en ze dan verder te vergeten. De zon broedt ze wel uit. Wanneer de jonge struisen zich openbaren, dan is ze zóó zonder gevoel, dat ze zich tegen die jongen gedraagt, alsof het de hare niet zijn. Zie Job 39. Dit laatste nu heeft reeds de kerk van het Oude Verbond gezien als type van de ge meente en van de ouders, die de jongeren niet willen zien als kinderen des verbonds. Daar over klaagt Jeremia. Als hij wil aanduiden, hoe het volk des Heeren zich gedraagt jegens de jon geren in de gemeente, dan klaagt hij de dochter mijns volks is geworden als een wreede, gelijk de struisen in de woestijn. Scherp daartegenover ziet hij wat een zeemonster doetde zeekalve ren laten hun borsten neer en zij zoogen hunne welpen. De groote fout is dus dat het volk, de kerk van het Oude Verbond, niet meer het onder scheid zien. Het onderscheid tusschen de kinde ren der wereld en de kinderen des Heeren. Jeremia zegt er vande kostelijke kinderen Zions, hoe zijn ze nu gelijk gerekend aan de aarden flesschen, het werk van de handen eens pottenbakkers. Ja, dat is hetvele ouders in het Oude Ver bond zagen niet op de beloften des Heeren en zoo zagen ze niet de afstand, welke er lag tus schen de kerk en de wereld. Als we nu dit overbrengen op onzen tijd, dan bemerken we in wezen hetzelfde. Niet dat allen zoo zouden denken, maar wel ditdat de ondergrond van veler Gereformeerde denken in Nederland door en door Doopersch is. Onder de invloed van de Anabaptisten en het valsch Mysticisme, heeft men een beschouwing gekre gen van de jongeren der gemeente, die niet beter kan worden aangeduid dan met 't woord van Jere mia struisvogel-opvoeding. De van God den Heere-zelf gemaakte onder scheiding, dat de kinderen der geloovige ouders, dat de kinderen der gemeente van Hem zijn, rechtens zijn kinderen zijn, Hem toebehooren in leven en sterven, wat ze ook doen en hoe ze ook leven, dat ziet men niet. De kostelijke kinderen Zions worden niet als fijn goud, maar als aarden flesschen gerekend. De kerk der eerste eeuwen heeft de jongeren der gemeente op gelijke hoogte geplaatst als de ouders. Ze zijn lammeren van de kudde. Niet maar candidaten van één of andere wonderlijke bekeering. Maar het zaad der kerk. Kinderen des Verbonds van wie de Heere heeft gezegd U komt de belofte toe. Aan die belofte mogen en moeten de kinderen zich vasthouden. Dat is hun sterkte. Daaraan hebben ze iets, neen, daar aan hebben ze alles. De opgravingen hebben de zer dagen een merkwaardige steen aan het licht gebracht, welke het volgende opschrift had „Een geloovige onder de geloovigen, hier ligt Zosimus. Hij leefde twee jaar en een maand en vijf en twintig dagen". Zie, daar hebt ge nu een voorbeeld van het denken van de oude Christelijke Kerk. Ze hiel den zich vast aan de Schrift, aan Gods belofte.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1