No, 30 Vrijdag 28 Juli 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HET WOORD DES HEEREN EISCHT DE VOORRANG. ,,En Elia zeide tot haar Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord maar maak mij vooreerst een kleinen koek en breng mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken." 1 Kon. 17 13. Wanneer Elia, de profeet des Heeren, zijn in trek gaat nemen bij de arme weduwvrouw te Zarfath, viert in Israël de afgoderij hoogtij. Achab regeert de man, die nog meer deed om den Heere, den God Israëls tot toorn te verwek ken, dan alle koningen die voor hem geweest waren. En onder de stammen Israëls wordt naar het Woord des Heeren vrijwel niet meer ge luisterd. Het gevolg daarvan is, dat het gericht des Heeren over Israël komt. Elia kondigt een lang durige droogte aan en dan gaat hij weg, de gren zen over, en in hem wordt het Woord des Hee ren, het Woord des Verbonds, dat tot het volk steeds sprak van den eisch tot bekeering en de belofte van vergeving, voor een tijd aan Israël onttrokken. Waar 't geloof ophoudt, daar wordt het licht van den kandelaar weggenomen, 't Woord Gods gaat schuil en verdwijnt tenslotte geheel. Toch is de trouw des Heeren er waarborg voor, dat het Woord der genade, dat sinds de zondeval in de wereld heeft geklonken, nooit ge heel van de aarde zal worden weggenomen. Elia staat onder Gods bescherming en tot een arme weduwe in Fenicië is het bevel des Heeren ge komen om den profeet te onderhouden. Die hei- densche vrouw, in wier hart de Geest des Hee ren 't geloof in den levenden God had gewerkt, zal nu instrument in des Heeren hand mogen zijn, om de verkondiging van het Woord in stand te houden, Israël ter bescherming. Maar of het Woord des Heeren nu komt tot Gods Verbondsvolk of tot de heidenwereld, het stelt overal en altijd denzelfde eisch, n.l. om on voorwaardelijk geloofd te worden en om in alles de voorrang te verkrijgen. Wanneer wij Zending drijven of 't Evangelie aan afgedwaalden predi ken, dan mogen wij in den wijn van het Woord Gods geen water mengen. Dat deed Elia ook niet. Wanneer de weduwvrouw, die hij bij de stadspoort van Zarfath bezig ziet met houtsprok- kelen, hem haar broodzorgen toevertrouwd heeft, dan stelt de profeet haar niettemin den eisch, om niet te vreezen, om niet bezorgd te zijn. En alsof het vanzelf spreekt draagt hij de vrouw op om van haar geringe voorraad meel en olie door de heerschende droogte leden de armen in Feni cië reeds gebrek eerst een broodkoekje voor hem te maken. Daarna mag zij pas denken aan zichzelf en aan haar zoon. Is dat nu eigenlijk geen hoogst onbillijken eisch? Toch niet. Het Woord des Heeren vraagt al tijd de voorrang en het heeft daartoe volkomen 't recht. Want in Zijn Woord komt de Heere Zelf tot de wereld en in dat Woord eischt Hij het gansche menschenleven, dat uit Zijn schep pende handen is voortgekomen, voor Zichzelf op. En bovendien op Elia's eisch volgt onmid dellijk een belofte. De meelpot en de oliekruik zullen niet leegraken, totdat er weer regen zal komen. En die belofte van den man Gods moet de vrouw gelooven. Zóó alleen zal zij instrument in 's Heeren hand kunnen zijn bij de voortgaande openbaring van Zijn verlossingswerk. Zóó alleen ook zal zij zelf in eigen leven de zegeningen van het Woord der genade zien en ondervinden. Het Woord des Heeren komt altijd met ko ninklijke majesteit. Het verschijnt in dienst knechtsgestalte, maar evenwel eischt het op vor stelijke wijze den voorrang. Eerst moet de vrouw Elia erkennen als een gezant van den Heere der heirscharen, die als zoodanig 't recht heeft haar te gebieden en haar geringe bezit voor zichzelf op te eischen, dan zal het Woord des Heeren, waarvan deze man de drager en verkondiger is, haar ook alle dingen schenken, 't brood op de tafel en de vrede in het hart. Ook tot ons komt het Woord des Heeren met koninklijke rechten, met 't recht van den voor rang, met 't recht om geloofd en gehoorzaamd te worden. In dat Woord komt de verhoogde Christus, 't vleeschgeworden Woord, tot ons en eischt ons op voor Zijn dienst. Eerst vordert de Heiland van ons alle dingen, daarna geeft Hij ons alle dingen. Daarom sprak Hij ook in het huis van Simon den Melaatsche de armen hebt gij altijd met u, Mij niet altijd. Dat was ook eerst Ik, daarna de armen. En wanneer het Woord van Christus ons gepredikt wordt, dan komt Hij daarin tot ons niet alleen als Profeet, maar ook als Koning. Ontvangen wij dat Woord dan ook met den eerbied, die wij aan zulk een Koning, Heer van hemel en aarde, verschuldigd zijn Luisteren wij wel met de gespannen aan dacht, die een Koningswoord waardig is On derwerpen wij ons aan dat Woord, wanneer het ons hart en leven opeischt Gelooven wij dat Woord, wanneer het ons zalig spreekt Geven wij aan dat Woord in ons leven den voorrang, zoodat wij ook een Koninklijken overvloed van zegeningen mogen verwachten De weduwe te Zarfath heeft voor den majes teit van het Woord des Heeren gebogen, hoewel zij een heidin was en ze is niet beschaamd uit gekomen. Wat doen wij, die van onze jeugd af aan in Gods genadeverbond zijn opgenomen Verbondszegen zonder Verbondsgehoorzaamheid is niet te verwachten. Dat ondervond Israël ten dage van Koning Achab en dat ondervindt nog heden ten dage ieder, die het Woord des Hee ren, dat van jongsaf hem door Gods profeten is gebracht, niet erkent als recht hebbende op de eerste plaats in zijn leven, maar het een plaatsje geeft op den zooveelsten rang of het geheel ver werpt. Niet wij hebben Christus onze voorwaar den te stellen, maar Hij stelt ons Zijn voorwaar den. Niet ons brood, onze arbeid, onze aardsche vooruitzichten, ons maatschappelijk belang voor op, maar Christus voorop, aan het Woord des Heeren den voorrang. Zoo alleen kan ons leven door de genadekracht van Woord en Geest vrijgemaakt worden van den verdervenden zon demacht. Zoo alleen kunnen wij in geloof zien en den Heere er voor danken, dat Zijn Woord stand houdt ook in tijden van afval en afgoderij, ja, dat het blijft tot in der eeuwigheid. Hoe zalig is het volk, dat (eerst en voor alles) naar Uw klanken hoort Zij wand'len, Heer, in 't licht van 't goddlijk aanschijn voort, Zij zullen in Uw naam zich al den dag verblijden. Vrouwepolder. J. J. DE VRIES. ANTIOCHIË ZENDINGSGEMEENTE. III. (Paulus komt in Antiochië.) In Antiochië was dan een gemeente ontstaan, die voor 't grootste deel bestond uit bekeerde heidenen. En het was een talrijke gemeente. Een groot getal geloofde en bekeerde zich tot den Heere (11 21En daar werd nog een groote schare aan toegevoegd (11:24). Dat daar een zoo groote gemeente uit de hei denen vergaderd werd, was zoo zagen we dan niet vrucht van den arbeid door één van de apostelen daar verricht, óók niet van iemand, die door de apostelen daar was heengezonden. Er kwam noch een apostel noch een afgezondene van de apostelen. Er kwamen enkele mannen, afkomstig uit Cyprus en Cyrene, die door de vervolging uit Jeruzalem verdreven, tenslotte in Antiochië aankwamen en daar toen ook tot de Grieken, die heidenen waren, begonnen te spre ken van den Heere Jezus. Daarin kwam dan al opmerkelijk uit de zorg van den Heere Jezus Christus over die gemeente. Was het, dat Zijn apostelen, aan wie de op dracht gegeven was, tot aan het uiterste der aarde van Hem te getuigen, er nog niet aan toe gekomen waren om daar het Evangelie te bren gen, de Heere maakte dan van den dienst dezer mannen gebruik om de uitverkorenen daar toe te brengen tot Zijn gemeente. Die zorg komt dan ook daarin uit, dat Hij het Barnabas, die in Antiochië gebleven was om daar te arbeiden, in 't hart gaf om Paulus die toen nog Saulus genoemd werd te gaan zoeken en dezen/ te bewegen om naast hem in Antiochië te komen arbeiden. Een gemeente uit de heidenen, zooals daar ontstaan was, was iets geheel nieuws en dat nieuwe stelde voor belangrijke vragen. Moesten de bekeerden uit de heidenen ook besneden worden Moesten zij ook onder de wet van Mozes gesteld worden en vermaand om die te onderhouden Op die vragen weten wij nu wel het antwoord. We zeggen natuurlijk niet. Voor het oude tes tament, kwam het nieuwe in de plaats van de besnijdenis kwam de doop en Christus maakte de Zijnen vrij van de wet. Maar als we dat alles nu weten en vanzelf sprekend vinden, moeten we niet vergeten, dat we dat alles weten door den arbeid van Paulus. Dit is juist de groote arbeid van dezen heiden apostel geweest, waarvoor hij, blijkens zijn brie ven, een grooten strijd heeft moeten strijden. En daarin, dat nu deze Paulus door Barnabas naar Antiochië geleid werd, zien we de bijzon dere zorg van den Heere Jezus Christus over Zijn kerk. Daardoor, dat Paulus in Antiochië kwam, is het groote werk der Zending van den aanvang af in zuivere banen geleid. 't Was al een besturing des Heeren, dat Bar nabas door de gemeente van Jeruzalem gezon den was. Als Christen uit de Griekschen stond hij al zooveel nader aan de Grieken. Maar Bar nabas bezat niet het doorzicht en de kracht van Paulus. Dat bleek later, toen Barnabas zich, met Petrus, liet bewegen om zich van de geloovigen uit de heidenen af te zonderen, omdat deze niet besneden waren (Gal. 2). Als Barnabas op de gedachte komt om Paulus te gaan zoeken, is daaruit wel af te leiden, dat hij zich niet opgewassen gevoelde tegen de moei lijkheden en dat hij ootmoedig genoeg was om dat te erkennen. Wanneer Barnabas behoefte gevoelde aan een krachtigen steun naast hem, lag nog niet voor de hand, dat hij dan dadelijk aan Paulus zou denken. Paulus was toen nog niet openbaar ge worden als de groote heidenapostel. Hij was toen een nog vrijwel onbekend man. Na z'n bekeering, op den weg naar Damaskus, was Paulus ook in Jeruzalem geweest. Hij was daar toen niet met open armen ontvangen. Hand. 9 26 meldt, dat, als Paulus poogde zich bij de discipelen te voegen, zij hem allen vreesden, niet geloovende, dat hij een discipel was. Het was toen Barnabas geweest, die hem tot zich geno men had en hem had geïntroduceerd in den kring der apostelen (Hand. 9:27). Paulus kreeg toen gelegenheid om in Jeruzalem te prediken. Hij doet dat vooral onder de Grieksche Joden. Maar spoedig moet die arbeid gestaakt, omdat zijn le ven bedreigd wordt. De broeders brengen hem dan naar Caesarea en vandaar gaat hij naar z'n geboorteplaats Tarsen in Cilicië (9:30). Dat was volgens de berekening van som migen nu al ongeveer tien jaar geleden. Hoe kwam Barnabas dan op de gedachte om Paulus te vragen, dat deze naast hem zou komen arbeiden Hij kende hem wel van vroeger, maar hoeveel jaren waren sinds verloopen Als Bar nabas dan aan Paulus denkt is daarin te zien de zorg van den Heere Jezus Christus over Zijn ge meente in Antiochië. Barnabas vermoedt, dat Paulus in Tarsen zich zal ophouden, 't Was niet een lange reis van Antiochië naar Tarsen. Daar vindt hij hem ook en doet hem het voorstel mee te gaan naar Anti ochië. Dat verzoek van Barnabas moet voor Paulus wel een heel bijzondere beteekenis hebben gehad. Vóór jaren had de Heere hem reeds geroepen op den weg naar Damaskus en door Ananias doen zeggen, dat hij Jezus' naam moest dragen voor de heidenen (9: 15), maar de aangevangen arbeid was telkens afgebroken. Hoeveel vragen zullen daarover wel bij Paulus gerezen zijn En nu kwam daar door Barnabas de meedee- ling, dat er in Antiochië een groote gemeente uit de heidenen was gesticht en de vraag om daar naast Barnabas te komen arbeiden. Daarin had hij een antwoord op vele vragen, en met groote blijdschap heeft Paulus wel die uitnoodiging aanvaard. Zoo kwam in Antiochië de man, die, gelijk in de uitkomst bleek, daar juist noodig was omdat hij de gaven had ontvangen om van meet af te doorzien, welke antwoorden moesten gegeven worden op de vragen, die rezen voor een ge meente uit de heidenen. Hij kon de lijnen trekken, waarvan de juistheid later op het apostelconvent werd erkend. Hij was de bekwame architect voor den bouw der Christelijke kerk. Van Paulus' arbeid gedurende een jaar wordt niet veel vermeld, maar er valt daarover wel wat te besluiten uit de meedeeling, dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genaamd wer den. Men heeft in Antiochië behoefte gevoeld aan een aparten naam voor de geloovigen in Chris tus, omdat men zag, dat deze een aparte groep vormden, onderscheiden als ze waren èn van de heidenen èn van de Joden. Het bleek duidelijk, dat het niet een bijzonder soort Joden was. Deze menschen waren ook van de Joden onderschei den ze hadden niet de besnijdenis en ze onder hielden ook niet de Joodsche wetten. Om dat bijzondere zocht men toen naar een bijzonderen naam en vond dien door hen naar Christus te noemen. Dit wijst op Paulus' invloed. In Antiochië nam de gemeente van Christus tusschen heidenen en Joden een geheel eigen plaats in, als een eigen organisatie, die genoemd werd naar Christus, omdat zij door het Woord en den Geest van Christus, zich lieten leiden en er hun zaligheid in vonden Hem toe te behooren. JEUGDSAMENKOMST OP „KORENBLOEM". Een feestdag naar welks verschijning ze elk jaar met verlangen uitzien, is voor onze jonge menschen op Walcheren de dag van hun mee ting op „Korenbloem". Van Oost en West, van Noord en Zuid, ontmoeten ze elkaar dan op de bekende hofstede aan den weg tusschen Seroos- kerke en Vrouwepolder. Die feestdag valt nu Zaterdag 5 Augustus. De samenkomst vangt te half drie aan. Een tweetal sprekers, die Walcheren verlie ten, maar gaarne daarheen nog eens terugkeeren, hopen dan het woord te voeren, n.l. Ds P. N. Kruyswijk en Ds J. C. J. Kuiper. Deze meedeelingen mogen voldoende zijn, om velen te bewegen die samenkomst te bezoeken. HEIJ. ONNOODIGE POLEMIEK. Aldus betitelt Ds K. Meima van Neede zijn antwoord op mijn artikel in de Zeeuwsche Kerk bode van 14 Juli j.l., in welk artikel Ds Meima de tegenstelling ziet van dorpsdominees en gras dominees tegenover stadsdominees. Ik vind het jammer, dat Ds. Meima dit uit mijn artikel gelezen heeft. En ik wil hem hier dan ook wel verzoeken, dit artikel geheel over te nemen in de Geldersche Kerkbode, opdat men kan le zen, dat dit mijn bedoeling niet was. Te meer vind ik deze gedachte van Ds Meima jammer, omdat we hetzelfde doel voorstaan, n.l. uitbreiding van het aantal predikantsplaatsen in de steden. Mijn artikel was dan ook niet zoozeer een reactie op wat Ds Meima schreef, dan wel een pogen om tegen de algemeene opinie, dat de groote kerken „niets doen" om tot uitbreiding te komen, in te gaan. Of mijn beweren nu zoo onjuist, is dat Ds Meima niet geheel en al op de hoogte is met de grootere kerken, dat betwijfel ik nog. Vooral na zijn laatste artikel. In de eerste plaats, omdat hij als voorbeeld van een kerk, die er niet aan denk het predikanten aantal uit te breiden, Middelburg neemt. Er zou ingekomen zijn een verzoek om een tweeden mis- sionairen dienaar des Woords. De kerkeraad zou die mogelijk onder oogen hebben gezien. Kwam evenwel tot de conclusie, dat het onmogelijk was. Jahet spijt me, maar dat is nu juist een bewijs, dat Ds Meima niet op de hoogte is. Wist hij, hoe het er bij stond, dan zou hij weten dat de kwestie van een tweeden missionairen dienaar des Woords voortdurend in onderzoek is en dat we de vorige maand met deputaten nog een aparte vergadering over deze materie gehad heb ben. Er is een verzoek naar de Generale Synode, er wordt een onderzoek in Indië ingesteld en idem in Brabant en Limburg inzake samenwer king. Geheel onnoodig is het dus niet collega, dat ik de gedachte opperde deze collega is niet ge heel en al op de hoogte. In de tweede plaats komt Ds Meima met een panacee. Hij mist in mijn opsomming het huis bezoek. Nu was mijn artikel niet bedoeld als een totale opsomming van mijn werkzaamheden. Hij heeft dus iets gevonden wat er reeds was. En als hij dus zegtziedaar, het middel om te ko men tot een derde predikant, dan is er niet één dienaar des Woords in een groote gemeente, die dit met hem eens is. Indien het mogelijk zou zijn naast de ongeveer 1000 bezoeken nog apart huis bezoek te doen, ja, dan zou er in zijn beweren eenige waarheid schuilen, maar hier bewijst hij voor de tweede keer, dat hij niet volkomen op de hoogte is van het werk en de problemen in de grooote gemeenten. In de derde plaats als hij schrijft, dat Middel burg er niet aan denkt om een derden predikant te beroepen, dan is dit een oordeel, dat zonder meer onjuist is. Ik wil Ds Meima wel eens entre nous vertellen, hoe de zaken staan.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1