FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD'' m 27> KERKNIEUWS. een dorp pastorie en kerkbouw tezamen. Het gevolg is, dat men met groote schulden zit. Van die schulden moet de rente en aflossing betaald worden. De begrooting van iedere stadskerk wijst uit, dat dit niet een gering deel is van de totale begrooting. Pastorieën, die in den duren tijd gekocht zijn, vragen rente en aflossing. Voorts is het leven in de steden veel duurder dan in de dorpen. Gevolg is, dat de tractemen- ten naar verhouding hooger moeten zijn, hoewel dit verschil dikwijls maar minimaal is. Wie de begrooting van een stadskerk beziet, ziet een merkwaardig verschil met de begrooting van dorpskerken. En wel ditin de dorpen is het tractement dikwijls een van de grootste posten, terwijl in de steden dit slechts een gedeelte is van de totale begrooting. Hieruit blijkt dus reeds, dat de zaken niet zoo eenvoudig zijn als men ze wel wil voorstellen. En dat het niet aangaat om te zeggen deze 40 kerken denken niet eens aan vermeerdering der predikantsplaatsen. Ook is daar de factor der historie. Stel, dat een kerk in de zeer moeilijke jaren besloot, om een vacature niet meer te vervullen. (Zulke ker ken zijn er helaas.) Dan is het voor zulk een kerk veel en veel moeilijker om nu weer te ko men tot het vereischte aantal dan voor een kerk, die zulk een geschiedenis niet achter zich heeft. De groote fout van de eerste is geweest, dat men in plaats van te erkennen, dat de omstandighe den het niet toelieten om spoedig in de vacature te voorzien, zij om allerlei moeilijkheden te om zeilen de knoop heeft doorgehakt, en de gemeen te geleerd heeft, dat het ook met een minder aan tal dienaren des Woords wel gaat. Zulk een manoeuvre wreekt zich niet onmid dellijk. Maar op den duur. Na enkele jaren. Dan wordt eerst openbaar, dat heel wat arbeid die roept, moet blijven liggen. En moeilijk is het dan, zeer moeilijk, om weer de overtuiging bij te brengen het aantal diena ren des Woords moet worden uitgebreid om het welzijn der gemeente. Nu beschouwe men het bovenstaande niet als een poging, om ons van onze roeping af te ma ken integendeel. Voorzoover ik de 40 kerken ken, zijn er zeer velen, die reeds gedacht, gespro ken hebben over vermeerdering van het aantal dienaren des Woords. En ook zonder Ds Mei ma's lijstje zouden ze met dat werk wel voort gaan. Maar simplistisch geredeneer helpt ons daarbij niets. We moeten de feiten onder oogen zien. En die zijn moeilijker dan menig buiten staander weet. En wat Zeeland betreft, we achten het ons een eer Zending te drijven en we willen daar mee voortgaan en verder gaan. Maar de kerk van Middelburg zou juist van het bedrag, dat ze opbrengt voor de Zending, een derde dienaar des Woords kunnen beroepen. We achten het een genade, dat hier in Zeeland zóó de Zendings roeping verstaan wordt, dat we het meeste op brengen van alle provincies. En als het mogelijk is, willen we ook wel probeeren mee te werken aan een tweeden missionairen dienaar des Woords. Maar om een beeld te gebruiken, dat ik dezer dagen las we zijn geen meelzak, waarop men, als hij eenmaal is leeggeschud, nog maar eens gaat kloppen en nog eens kloppen in de hoop, dat er nog maar meer zal uitkomen. Ik zou niet gaarne beweren, dat onze Gereformeerde broeders en zusters in het algemeen gespro ken niet veel, zeer veel liefde openbaren voor kerk, armen en zending. De totale begrooting van iedere kerk kan dit uitwijzen. Maar daarom zij men voorzichtig. Voorzichtig in zijn oordeel en veroordeeling van de gemeenten des Heeren. Het is zoo kinderlijk eenvoudig om zijn hoofd te schudden over iemand of een gemeente, maar laten we dan oordeelen als we tot oordeelen be voegd zijn en niet iemand of een kerk zwart maken voor daartoe werkelijk reden is. Tenslotte we zijn het volkomen eens met Ds Meima de groote kerken moeten hun roeping verstaan. En ze moeten voort. Telkens moet hun worden voorgehouden 1 1000 is het maximum. En als die roeping gaat leven in de gemeente, dan komt het vereischte aantal dienaren des Woords. En dan bearbeide men daartoe een ge meente niet door middel van een circulaire of een soort belastingpapier, waarop staatzooveel ,,'k Heb nóg een broer. Die is op studie. Een landbouwschool." ,,Dat is heel verstandig. Ik bemerk trouwens, dat de boeren hier met hun tijd meegaan, ook wat machineriën betreft. Maar ik houd u op en mij zelf ook. 't Wordt tijd, dat ik opstap. U wordt wel vriendelijk bedankt voor uw koffie, die een verkwikking was." ,,'t Is ook een heel eind loopen. Als het nu voorjaar was of zomer." ik vind het nu kostelijk weer. Het voor jaar is ook komende." Jane lachte vroolijk. ..We kunnen nog kou genoeg krijgen Voor- loopig laten we de beesten nog maar op stal." ,,Of u gelijk hebt. Maar de winter moet het straks toch opgeven, al zal hij lang vechten. Zóó gaat het ook in het dagelijksch leven. Zonder strijd komen we er niet. Daarom trok de naam „Levensstrijd" mij zoo aan." Hij stond op, gereed om te vertrekken. „Is dat uw vader misschien vroeg hij opeens. Jane, vervuld van allerlei gedachten eigen lijk had zij wat willen vragen, vooral na de laat ste opmerking van den predikant, maar zij had moet ge bijdragen. Neen, als in de gemeente vergadering zulk een vraag besproken is en men de broeders en zusters bezoekt, met hen spreekt, hun vragen en kwesties beantwoordt, dan wint men. Strooibiljetten verhuizen in den regel naar de papiermand. Met andere woorden we moe ten elkander eerlijk in de oogen durven zien en niet onszelven zoeken, maar de zaak des Heeren. Dan zal in menige kerk de oplossing gevonden worden. Misschien wel na verloop van eenigen tijd. Maar een biddende gemeente, die vraagt om dienaren zal die ontvangen, naar 's Heeren belofte. A. H. OUSSOREN. Middelburg. Afwezig van 1529 Juli Ds. Oussoren. Voor zieken enz. wende men zich tot de wijkouderlingen. RONDOM DEN DOOP. VII. Wormser over 't genade verbond. Door en door schriftuurlijk, wars van iedere speculatieve gedachte en in strenge gebonden heid aan onze Gereformeerde belijdenis, schrijft Wormser over het genadeverbond als den grond slag voor het bedienen van den heiligen Doop aan de kleine kinderen. We eindigden de vorige maal met de uitspraak, dat het doopformulier zegt, dat de kleine kinde ren der geloovigen gedoopt moeten worden uit kracht van het genadeverbond. Als nadere ar gumentatie van deze uitspraak voert het formu lier zijn vier bewijzen uit de Schrift aan. Wat is dat genadeverbond Men moet het bondige betoog van Wormser lezen. Hij gaat er niet over speculeeren, verwart het genadeverbond niet met het getal der uitverko renen, dat God alleen kent, zegt niet dat alleen de ware geloovigen er toe behooren, dan zou het verbond immers zijn concreetheid onmiddel lijk verliezen, wijl wij niet kunnen uitmaken wie wel tot de ware geloovigen behooren en wie niet. Dat weet de Heere alleen. Christenen zijn geloovigen, althans behooren geloovigen te zijn, schrijft Wormser. „De vaderen waren niet dwaas genoeg, om een genadeverbond te belijden en te bedienen voor ongeloovigen en aan den anderen kant niet on- noozel genoeg, om zich in te beelden, dat bij allen, die hun kinderen ten doop aanboden, een levend geloof in den Drieëenigen Verbonds-God aanwezig was. En nochtans, iets minder dan dit laatste, was bij hen tot zaligheid niet voldoende. Zij gaven aan geen gedoopte een vrijbrief om ongeloovig en onbekeerd te zijn." Waarin bestaat dan het geheim, dat ons deze schijnbare tegenstrijdigheid oplost In hun kloeke en frissche eenvoudigheid, waardoor zij bewaard bleven, de leer van de praedestinatie (uitverkiezing) met de leer van het genadeverbond te verwarren, en waardoor zij in staat waren al den troost van de eerste verborgenheid te genieten, door met vrijen gemoede, zuiver voorwerpe- lijk, in het laatste te wandelen. Alleen door het genadeverbond heen, klimt men op tot de praedestinatie. Het eerste (als geopen baarde) is onze regel de laatste (als ver borgene) niet. Men hoort in deze woorden van Wormser de echo van Calvijn, den reformator van Genève, en alleen zoo zijn onze formulieren waarlijk te verstaan. Over het verbond schrijft Wormser zeer po sitief. Het bestaat niet alleen in „de sfeer van het geloof", wordt niet pas „werkelijkheid" voor den geloovige, maar het is realiteit voor alle christenen. „Al de christenen staan met God in het eeuwig verbond der genade, waarvan hun doop een ze gel en ontwijfelbaar getuigenis is. Dit verbond heeft (in onderscheiding van de praedestinatie of verkiezing) twee deelen. Het eerste deel, dat de verzekeringen van Gods zijde bevat, wankelt nooit het tweede deel, dat de verplichtingen van den mensch insluit, wordt uit den aard der zaak altoos gebrekkig, en door velen gansch niet onderhouden." De ambtsdragers der kerk kunnen echter niet beoordeelen of de ouders die den doop voor niet den moed had haar vader niet zien ko men. Zij knikte sprakeloos op de vraag van Ds Westwoud. En meteen joeg het bloed haar naar de sinds weken bleek geworden wangen als vader te weten kwam, dat deze heer een dominé wasZou 't Was reeds te laat. Want met zwaren tred en een weer norsch gelaat trad Job Louwerse binnen, tóch verbaasd den bezoeker aanstarend. „U zult wel verwonderd zijn, hier een vreem deling aan te treffen, maar mijn aanwezigheid is spoedig verklaard." Met enkele woorden deelde dominé Westwoud de reden mede. „Ik vroeg een glas water, maar u zult begrij pen, dat ik met dit weer het vriendelijk aanbod van uw dochter, een kop koffie te gebruiken, niet afsloeg." Het gelaat van Job Louwerse, dat even ver baasd was geweest, had zijn norsche uitdrukking hernomen. ,,'t Is goed", zei hij. „We hadden een heel gesprek", zeide de pre dikant, op wien de boer niet een gunstigen indruk maakte. „Zoo, kun je mijn dochter aan het praten krij gen Dat is een heele kunst tegenwoordig." „Vader praat ook niet veel", vond Jane. Zij glimlachte. Maar de menschenkenner do miné Westwoud zag in dien glimlach smart. De komst van den boer had een onbehagelijke sfeer geschapen. „Nu, misschien heb ik wel het meeste gepraat", lachte de predikant. Het komt er ook weinig op aan. Een dominé hun kind aanvragen, met het hart gelooven en in hoeverre zij van het groote voorrecht des verbonds waarlijk oprecht en van harte gebruik maken. Voor ons zijn dus allen geloovigen „die betoonen op het genadeverbond prijs te stellen". „Maar geloovigen inderdaad en in waarheid, zijn dus alleen zij, die waarlijk in het verbond wandelen, en volgens het tweede deel van dat verbond, van het eerste (de verzekeringen van Gods zijde gebruik maken." Hier ligt nu de grond voor het doopen van kinderen. Hoewel onze kinderen de leer van den Doop niet verstaan, het eerste deel van het ver bond niet begrijpen, de verzekeringen die de Drieëenigen God geeft nog niet kunnen opnemen, ze mogen toch van den doop niet uitgesloten worden. „Het is het voorrecht en de heerlijkheid van de kerk, dat zij met God staat in een eeuwig Verbond der genade, hetwelk zoo krachtig is, dat het de geloovigen zóó geheel in alles omvat, dat zelfs hun kleine kinderen daarin dadelijk be grepen zijn, en daarom moeten gedoopt worden." Aldus het schriftuurlijk betoog van Wormser. Dat zeer veel christenen voor dit voorrecht en deze gewisse beloften Gods heel geen oog heb ben, weet hij zeer wel. „Velen", schrijft hij op blz. 58, „brengen hun leven in een stelselmatig klagen over gebrek aan genade door, zoodat men het van vele plaatsen zelfs als iets uitmuntends vermeldt, dat de Godvruchtigen er, gelijk men het eigenaardig noemt, altoos spreken „uit het gemis". „Er is echter vervolgt hij geen reden om te klagen over God en gebrek aan Zijn genade. Indien sommigen de kennis Gods niet hebben (hetgeen alles omvat), zegt de apostel hen dit tot schaamte. Er valt te kla gen over onze zonden, over onze traagheid in het gelooven, over het verwaarloozen en miskennen van Zijn genadeverbond, en het inslaan van eigenwillige wegen wegen, die Hij niet bevolen of aangewezen heeft." Heel dit soort van stelselmatig klagen hangt samen met een onschriftuurlijke voorstelling die men heeft van de genade en goedertierenheid des Heeren. Aldus schrijft Wormser over den grond voor den kinderdoop. Het is misschien niet overbodig er nog even aan te herinneren, dat dit betoog Gereformeerd is. Door en door. Dat wil zeggen in overeenstemming met de Gereformeerde be lijdenisschriften. We herinneren aan Art. 34 van de Nederl. Geloofsbelijdenis, waar gezegd wordt van de kinderen der geloovigen „dewelke wij gelooven, dat men behoort te doopen en met het merkteeken des verbonds te verzegelen, gelijk de kinderkens in Israël besne den werden, op dezelfde beloften, die onzen kin deren gedaan zijn. En voorwaar Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten om de kinder kens der geloovigen te wasschen dan Hij gedaan heeft om de volwassenen. En daarom behooren zij het teeken te ontvangen en het sacrament van hetgeen Christus voor hen gedaan heeft". We herinneren aan den Catechismus, vraag 74 „Zal men ook de jonge kinderen doopen Ja, want mitsdien zij alzoowel als de volwasse nen in het verbond Gods en in zijn gemeente be grepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en den Heiligen Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den vol wassenen toegezegd wordt. Brouwershaven. J. MEESTER. ONS RUSTHUIS. Onder droog doch winderig weer had Vrijdag 7 Juli j.l. de jaarlijksche rijtoer met de bewoners van ons Rusthuis plaats. Te circa half twee kwamen de wagens voor en werden den een na den ander „volgeladen". Om twee uur werd het startsein gegeven. Daar in een matig tempo gereden werd, genoten onze verpleegden volop van het schoons, dat er tijdens zoo'n rijtoer rond Walcheren te genieten valt. De route ging over Veere, Vrouwepolder, Zee duin, Oostkapelle en Westhove naar Domburg, waar de thee werd genuttigd en de beenen, wat stijf geworden door het zitten, eens konden wor den uitgestrekt. Met nieuwen moed ging het nu over den In een oogwenk veranderde de situatie. Job Louwerse liet zijn vrijwel apathische houding varen. De ineengedrongen gestalte scheen groo- ter te worden. De weinig uitdrukking vertoo- nende oogen gingen schitteren, 't Leek wel haat. De korte arm wees gebiedend naar de deur. „Ben jij een dominé Dreigend klonk de vraag. „Ik ben dominé Westwoud", zei de ander, stom verbaasd. De houding van den boer was hem een volslagen raadsel. „Dan mijn huis uit en mijn erf af", zeide Job Louwerse. „En direct. Een dominé hebben we hier niet noodig. Dat geleuter over een God, die alleen in jouw verbeelding bestaat, kunnen we missen. Verdwijn Anders moet ik mijn handen nog aan jou vuil maken en dat doe ik liever niet. „Dat moet u ook niet doen. Ik zal u er niet de minste aanleiding toe geven. Want natuurlijk verdwijn ik onmiddellijk. Als ik geweten had, dat een dominé hier niet komen mag, dan was ik niet gekomen." Hij wilde Jane een hand geven. „Nog vriendelijk bedankt voor „Verdwijn bulderde Job Louwerse. Als een geslagene stond Jane er bij, zich de oogen uit het hoofd schamend. „Ik ga al, mijn waarde vriend. Alleen moet ik u nog opmerken, dat God u eenmaal reken schap Met een forschen stap was Job Louwerse naast hem, de tot vuist gebalde rechterhand opgeheven. „Vader 1" kreet Jane, lijkbleek. Maar er gebeurde niets. Want dominé West woud was verdwenen. Westkappelschen dijk met z'n heerlijk vergezicht, door Zoutelande en Koudekerke naar Vlissin- gen, waar opnieuw werd gepauzeerd en den in- wendigen mensch versterkt. Tijdens dit rustige zitje in een der restaurants op de Boulevard, werd de gelegenheid benut om namens bestuur en verpleegden een woord van hartelijken dank te richten tot hen, die hun tijd en auto belang loos ter beschikking stelden en aldus medewerk ten om onzen verpleegden een genot- en vreugde vollen middag te verschaffen, waarop zij altijd met veel genoegen terugzien en waarover nog menigmaal wordt nagepraat. Na een kort bezoek aan „Middel" die nog immer zijn wakend oog over de Schelde laat gaan, keerden wij huistoe, waar allen voldaan en in den besten welstand te circa zes uur arriveerden. D. DRIETAL TE Lutten a. d. Dedemsvaart J. van Arkel te Diever. J. van Dijk te Schildwolde. F. A. Hofman te Waarder. Naaldwijk (2e pred. pl.): G. Toornvliet te Nieuwerkerk a. d. IJssel. H. de Jong te Hoek van Holland. Dr J. L. Koole te Vreeland. BEROEPEN TE Spijkenisse E. Toornvliet te Nieuwerkerk a. d. IJssel. Appelscha Cand. S. v. Popta, hulppr. te Zuidwolde. BEDANKT VOOR OoltgensplaatA. J. v. Sluijs te Zonnemaire. Door Cand. F. Pijlman, hulpprediker te Vlissingen is op 11 Juli voor de Classis Axel der Geref. Kerken met goed gevolg het peremp toir examen afgelegd. Hij hoopt op 20 of 27 Aug. a.s. zijn intrede te doen te Hoek, na be vestigd te zijn door Ds. Smeenk van Vlissingen. Zierikzee. Dr. J. van Lonkhuijzen is voor nemens wegens bekomen emeritaat Zondag 30 Juli a.s. afscheid tc nemen van de Geref. Kerk van Zierikzee om zich mettterwoon te Zeist te gaan vestigen. Dr. J. H. Bavinck, docent aan de Theol. Opleidingsschool te Djokja, die benoemd is tot Zendingshoogleeraar aan de Theol. School te Kampen, is in Nederland gearriveerd en heeft als adres: Leusderweg 281, Amersfoort. Met ingang van 1 September a.s. is Cand. D. Wijnbeek te Amsterdam benoemd tot hulp prediker bij de Geref. Kerk te Bergen op Zoom, voornamelijk voor het werk der Evangelisatie. De heer Wijnbeek heeft deze benoeming aan genomen. Hij blijft in de gelegenheid de kerken des Zondags te dienen. Generale Synode te Sneek. Namens de Commissie van Voorbereiding van de Generale Synode der Geref. Kerken, schrijft men ons het volgende Belanghebbenden worden vriendelijk verzocht, stukken bestemd voor de Generale Synode van Sneek, te adresseeren aan J. v. d. Zande, Wil lem Lodewijkstraat 6, Sneek. Een Oecumenische Synode van Geref. Kerken. In de Vereenigde Staten van Amerika is te Grand Rapids de Generale Synode der Chr. Geref. Kerk geopend met een toespraak door Ds. I. van Dellen. In dit openingswoord zeide Ds. van Dellen o.a. „Wij verblijden er ons in, dat dezen zomer twee afgevaardigden van onze kerk zullen ver gaderen met vertegenwoordigers van de Geref. Kerk in Zuid-Afrika en van de Geref. Kerken in Nederland, om plannen te ontwerpen voor het houden van een oecumenische Synode van Geref. Kerken over heel de wereld. Neen, we willen niet nauw zijn in onze ingewanden, doch we strekken onze handen uit om al die kerken en geloovigen saam te brengen, die met ons één zelfde Gereformeerde waarheid liefhebben. Laat ons elkanders handen sterken, terwijl we de oor logen des Heeren voeren". (Heraut) De Classis Appingedam stelt aan de Zen dingssynode voor In verband met het gepubliceerde rapport in- „Hoe komt die smeerlap van een nietsnut hier vroeg de boer, Jane doordringend aan ziend, als verdacht hij haar van iets. „Dat heeft de man al verteld", antwoordde zij. En dan „Is dat nu een manier van doen, va der Die mijnheer deed u toch geen kwaad „Hij is een dominé", schreeuwde Job Louwerse woest. „En dominees zijn de grootste bedriegers, die er op twee beenen rondloopen. Geen woord meer, Jane. Als ik hem hier nog eens ontmoet, breek ik hem de armen en beenen stuk." „Hij komt niet meer", zei Jane. Zij kon op dat oogenblik haar vader wel weg kijken. 't Was, of zij hem haatte. ,,'t Is hem ook geraden De boer wendde zich af en ging naar de op kamer, het vertrekje, waar de boerin overleden was. Daar zocht hij in het kabinet. Ontzet ging Jane aan haar werk, met moeite tranen terugdringend. Niet alleen vond zij de behandeling, die den predikant door haar vader was ten deel gevallen, onmenschelijk, maar zij ging nu ook eerst recht beseffen, hoe ontzettend moeder geleden moest hebben. Zeker, tante Ma rie had gelijk, moeder was al niet meer op het goede pad, maar vader had alles in haar gedood. Wie weet, welke bedreigingen hij had geuitAl meer verklaarbaar werd haar nu, dat moeder vuurbang voor vader was. En zij was op weg, het ook te worden. Nu reeds zou zij niet den moed meer hebben, een afkeurende opmerking te maken. Daareven nog wel. Maar sinds haar vader haar had toegesist„Geen woord meer, Jane", deinsde zij terug. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2