No* 24 Vrijdag 16 Juni 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE REDACTIEDs. A. C HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 BABELBOUW. En zij zeiden Komaan, laat ons voor ons een stad bouwen, cn een toren, welks opperste in den hemel zij en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de gansche aarde verstrooid worden Gen. 11:4. Alzoo verstrooide hen de Heere van daar over de gansche aarde en zij hielden op de stad te bouwen. Gen. 11:8. Die Babelbouw liep dus op niets uit. En ze begonnen toch zoo moedig vastberaden Kom aan Laat onsmaar dan breekt de Heere het plan des bouwers „en zij hielden op de stad te bouwen". Die bouwers daar in Sinears vlakte verzetten zich tegen de verbondsinzettingen des Heeren, want de Heere had gezegd tot Adam en Eva „weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en ver vult de aarde" (Gen. 1 28). En tot Noach had de Heere ook gezegd „Zijt vruchtbaar en ver menigvuldigt en vervult de aarde" (Gen. 9:1). En de Heere had aan de menschheid zijn ver- bondszegeningen gegeven, o.a. ook de gave van de taal„en de gansche aarde was van eenerlei spraak en eenerlei woorden" (vs 1). Met die gave moesten de menschen God zoe ken, Hem als profeten loven en prijzen, gemeen schap met Hem oefenen. En door die eenheid van taal konden en moes ten de menschen ook gemeenschap met elkander zoeken en beoefenen, ook zoo, dat ze die gave „ten nutte en ter zaligheid van elkander aan wendden". Maar nu gebruikte de menschheid in Sinears vlakte 's Heeren gave om de gemeenschapsroe ping ongehoorzaam te zijn. De eenheid van taal gebruikten ze om samen een plan te bespreken om zich af te keeren van den Heere en om samen een zondige gemeen schap te vormen, die 's Heeren ordinantiën on gehoorzaam wilde zijn. En tegen 's Heeren gebod in besloten de men schen wij gaan ons niet over de gansche ver strooien. Zij vonden dat gevaarlijk. Ze zouden van elkaar vervreemden en tegen allerlei rampen in de wijde wereld beter gezame- lijk bestand zijn. Eendracht maakt macht. En de Babeltoren is hun bolwerk, dat hen bij elkaar houdt. In plaats van op den Heere te vertrouwen en in den weg van gehoorzaamheid aan de inzettin gen des verbonds te gelooven, dat de Heere ge trouw is aan de verbondszegen en verbondsbe- scherming, die Hij aan Noach en zijn zaad be loofd had, zoeken ze hun leven te beveiligen door zelfbehoud en zelfregeering. Babel is hun eigen naam waar ze op ver trouwen. Maar de Heere verbreekt die zondige eenheid en de zegen, die de menschen tot zonde hadden gebruikt ontneemt de Heere „want aldaar ver warde de Heere de spraak der gansche aarde en vandaar verstrooide hen de Heere over de gansche aarde" (vs 9). „En zij hielden op de stad te bouwen." God de Heere verbreekt ons plan wel eens, om dat we met de gaven en zegeningen, die Hij ons geeft vaak verkeerde dingen bouwen. We zoeken dan levensbestaan en veiligheid in eigen kracht. Wij gaan dan een naam voor ons maken inplaats van in alle levensomstandig heden Zijn inzettingen te gehoorzamen en te vertrouwen dat „onze Hulpe is in den Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft". Maar als de Heere dat plan breekt, dan moe ten wij ophouden met bouwen. Dat breken is voor de goddeloozen vloek, maar voor de vromen genade. Want de Heere breekt in hun leven de zonde af, om Zijn Heil op te bouwen. In Sinear breekt Hij de zondige eenheid om de eenheid in Christus op te bouwen. Uit de spraakverwarring bouwt Hij op één geslacht, één taal, één volk, één natie, waaruit de Messias zal geboren worden. Maar Hij is ook het Hoofd der nieuwe menschheid uit alle geslacht en taal en volk en natie Parthers en Meders en Elamieten.. enz. (Hd. 2:9). Want Babel kan het Pinkster feest niet verhinderen, noch de vloek van Babel de zegen van Pinksteren en daarom zendt de Heere na de spraakverwarring het talenwonder, opdat de groote werken Gods in de geheele we reld zouden verkondigd worden. Wat een genade, dat de Heere onze „groote" werken, die dwaasheid zijn wil verbreken, om voor zijn groote werken in ons hart en leven plaats te maken. Zij hielden op de stad te bouwen. Het doet soms pijn, dat ophouden met iets waar we al onze kracht aan hebben gegeven en waarin we al ons heil zien. Maar wat een zegen als wij bij de brokstuk ken leeren zeggen o, Heere, bouwt Gij zelf ons huis. Wat een genade en zegen als de Heere in ons leven ingrijpt, om zijn plan, dat wij eerst niet wilden aanvaarden, toch in ons leven door te zetten om Christus' wille, en om ons gewillig te maken zijn weg te gaan. Zij hielden op de stad te bouwen. De godde loozen vloeken bij de brokstukken en beginnen weer opnieuw om zich een naam te maken. Doch de Heere „doet hun naam met hen ver gaan voor 't hoogste strafgericht. Maar Hij ziet gunstig neer Op hem, die naar zijn wetten leeft. God is het, die hem uitkomst geeft, Zijn grooten naam ter eer Veere. J. W. SMITT. Dr H. COLIJN 70 JAAR. In onze Kerkbode willen we zeker van de instemming van alle Gereformeerden in Zee land uiting geven aan de dankbaarheid en blijdschap, die het hart vervult nu de Minister president Dr H. Colijn Donderdag 22 Juni a.s. zijn zeventigsten verjaardag hoopt te vieren. Dat hij een staatsman is van zeer uitzonder lijke begaafdheid, weet men in geheel Nederland en ver daarbuiten. Het extra-nummer van „De Standaard" dat met z'n 96 bladzijden, waarvan de helft gewijd aan zijn leven en arbeid, mis schien door velen nog niet is doorgelezen, omdat hun nu de tijd ontbreekt, maar dan bewaard moet worden om het later te lezen doet dat wel heel duidelijk zien. En wat reden van dank aan God is er dan, dat de bezitter van al die groote gaven weet en erkent, dat ze hem van God geschonken zijn en hij dies ook begeert ze te gebruiken in den dienst des Heeren. Hoe benauwend is elders in de wereld het op treden van vele machthebbers, die hun macht misbruiken om de kerk af te breken en het Ko ninkrijk Gods tegen te staan. En wat een voorrecht is het dan, dat deze eer ste raadsman onzer Koningin openlijk belijdenis doet van den Naam van onzen Heere Jezus Christus en Hem erkent als den Koning der Ko ningen, voor wien alle knie zich buigen moet, zooals wel bijzonder krachtig geschiedt in het volgend, aan het Herinneringsalbum ontleende citaat. Dr Colijn schreef dan eens dit„Is de Christus voor ons wat Hij was voor de apostelen, voor de martelaren, voor een Luther en een Calvijn, voor de groote figuren ook uit andere kerken Is Hij dat alles ook voor ons, waarom zou dan somberheid over ons komen bij het zien van den wereldnood onzer dagen? Tegenover dat ééne groote wordt al het andere klein, althans van ondergeschikt belang. Eenmaal komt de dag, dat Jezus ten tweeden male op de aarde verschijnt om weg te vagen alles wat met Godes wil in strijd is. Dit groote wereldgebeuren overscha duwt alle wereld-ellende. Alles wijkt terug voor dat machtig verschijnsel, dat eenmaal in de he melwolken zal worden aanschouwd. Wereld machten zullen sidderend deinzen, als de Koning der Eere weer verschijnt om de aarde te richten. De Heere is gekomen, zoo juichen we. De Heere komt, zoo voegen we, als het goed is, er jube lend aan toe. En verdrijven daarmee alle som bere overpeinzingen, die ons anders zouden kun nen overmeesteren." Daarin, dat God dezen rijk-begaafden Chris ten-Staatsman aan ons volk schonk, zien we de genade Gods, waarvoor we Hem blijde danken. En bij dien dank voegen we de bede, dat het den Heere moge behagen ons volk die genade nog te bestendigen, en hem, die den leeftijd der sterken mocht bereiken, nog een reeks van jaren te bewaren en te bekwamen tot zegen voor de kerk, tot heil van ons volk en tot eer van Zijn Naam. ROEMEN IN HET KRUIS VAN CHRISTUS Gal. 6:11—18 (III) (De wijsheid daarin). Een roem te zoeken buiten Christus vond Paulus een af te bidden zaak. Zijn woord klinkt als een wensch dat overkome mij niet, dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus. Van dien wensch geeft hij verantwoording in vers 15 want in Christus Jezus heeft noch be snijdenis eenige kracht, of eenige beteekenis. noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. De roem van hen, die zich beroemen op hun besneden-zijn, op hun toebehooren aan het vlee- schelijk Israël is ijdel. Die besnijdenis beteekent niets om voor God te bestaan. Die besneden is en daarop betrouwt, is gehouden de geheele wet te volbrengen om alzoo zich de gerechtigheid te verwerven. Maar dat kan hij niet. Zoovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek, want daar is geschreven vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen (Gal. 3 10). Die besneden is en niets meer heeft dan z'n besnijdenis, zal desondanks veroordeeld worden en om z'n be snijdenis nog te zwaarder oordeel ontvangen. En als de besnijdenis al niets beteekent om voor God te bestaan, dan zal de onbesnedene niet kunnen zeggen, dat hij dan wel voor God bestaan kan. De voorhuid beteekent ook niets. Ook de onbesnedene is aan het oordeel onder worpen. Alleen een nieuw schepsel beteekent iets. Te kunnen zeggen „in Christus ben ik een nieuw schepsel", dat heeft beteekenis. Want als de apostel het heeft over een nieuw schepsel, denkt hij aan wat hij in 't voorafgaande geschreven heeft over den ouden en den nieuwen mensch, over degenen, die de werken des vlee- sches doen en het Koninkrijk Gods niet zullen beërven en over hen, die de vruchten des Geestes dragen, tegen welke de wet niet is. Die een nieuw schepsel is, die de vruchten des Geestes draagt, die zal gerechtvaardigd worden en het eeuwige leven beërven. En zulk een nieuw schepsel wordt men alleen door en in Christus. Dit is het geheim van het lijden van Christus, dat in Hem, als Middelaar, al de Zijnen gekruisigd zijn, maar dan ook, om in Hem op te staan tot een nieuw leven. „Want indien wij" zoo schrijft Paulus in Rom. 6 5 vlg met Hem ééne plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner op standing dit wetende, dat onze oude mensch met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde teniet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen, want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zoo gelooven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, wetende dat Christus, opgewekt zijnde uit de dooden, niet meer sterft, „de dood heerscht niet meer over hem". Dien Christus toe te behooren heeft zeker be zwaren. Die, als Paulus, den gekruisigden Chris tus toebehoort, moet met hem zeggen, dat hij der wereld gekruisigd is, d.w.z. voor de wereld is als een gekruisigde. Zooals de Joodsche de tegen Christus zich keerende wereld den Christus zag als een dwaas of als een gevloekte, zoo ziet de wereld ook hen, die van Christus zijn, ze ziet hen als dwazen of als dezulken, die een bijzonder lijden verdiend hebben. Dezelfde haat en smaad en vervolging, die de wereld voor Christus had, heeft ze ook voor die Hem toebehooren. Een Christen is der wereld gekruisigd. Dat alles kon Paulus echter wel verdragen. Was hij der wereld gekruisigd, de wereld zoo zegt hij is hem gekruisigd. Hij rekent met haar niet. Met een kruiseling rekenen de menschen niet meer voor lof en blaam van een kruiseling zijn ze onverschillig. Zoo staat Paulus tegenover de wereld hij rekent niet met haar, haar lof en blaam laten hem koud. Hij vraagt in geen enkel opzicht hoe hij die wereld behagen zal, maar hij vraagt alleen hoe hij welbehagelijk leven zal dien Christus, die hem verloste. Daarom doet hij anders dan de valsche leeraars. Deze zoeken de eere der wereld door werken, die nog onder bereik van het vleesch liggen. Maar daarom behooren ook zij tot hen, die in hun eigen vleesch zaaien en uit het vleesch ver derfenis zullen maaien. Paulus zoekt het door den Geest, opdat hij door den Geest Christus welbehagelijk leven mocht. Hij zaait in den Geest cn daarom zal hij uit den Geest het eeuwige leven maaien. Schijnbaar dwaas moge dan zijn, dat hij den grond voor zijn roemen zoekt in het kruis van Christus, zijn doen in wijs. Hij heeft daarin grond tot roemen. Roemen niet tot verhoovaardiging, want alles is vrucht van genade maar wel tot blijdschap. En als de valsche leeraars, om maar vanwege het kruis van Christus niet vervolgd te worden, den gekruisigden Christus verloochenen, dan wijst Paulus met blijdschap op de litteekenen van den Heere Jezus, die hij in z'n lichaam draagt en die hem het teeken zijn, dat hij door Christus een nieuw schepsel werd om door en met dien Christus te leven. HEIJ. DE TROOSTELOOSHEID VAN HET MYSTICISME. Wie het uitgangspunt van het mysticisme kent, met zijn leer van de twee verbonden, waar Gods Woord niets van weet, begrijpt hoe wreed, ont zaggelijk wreed het mysticisme is. Immers deze leer van de twee verbonden kent een uit- en een inwendig verbond. Dat uitwendig verbond daarin schuilt de massa der leden van Christus' kerk. Daartoe behooren de menschen krachtens geboorte en doop. Uitwendige bondelingen zijn onbekeerde menschen. Ze hebben geen deel aan Christus. Of God al gezegd heeftu komt de belofte toe en uwe kinderen, dat is allemaal maar uitwendig. Kerkgaan is uitwendige plicht en eerst als door allerlei strijd en worsteling heen de Geest Gods ons raakt, worden wij wedergeboren en behooren we tot het inwendig verbond en zijn we bekeerde menschen. Zoo behooren tot dit inwendige verbond maar slechts zeer weinigen. De elite der kerk Gods uitverkorenen. De gekenden. Die den geestelijken wijn kunnen proeven. Die precies kunnen zeggen of iemand bekeerd is of niet. De menschen, die gerechtigd zijn ten Avondmaal te komen. Die kunnen „praten". Neen, kinderen der gemeente behooren natuur lijk niet tot deze elitegroep. Die moeten nog in geleid, doorgeleid worden. Als ze belijdenis doen, doen ze dat maar van historisch geloof. Ze heb ben immers den Geest niet. Dus hoe zouden ze belijdenis kunnen doen van het inwendig geloof. Tot de kern van de kerk, tot de Kerk met een hoofdletter, behooren ze ganschelijk niet. Neen, ze moeten er naar staan. Ze zijn heidenen. God- delooze menschen. Het is niet moeilijk om te zien, hoe door en door Farizeïstisch deze kerkgroep denkt over diegenen, die dan in dat zoogenaamde uitwen dige verbond leven. Tal van staaltjes zou ik kunnen mededeelen. Alleen diteen kind zeide, dat hij voor een zieke kennis aan den Heere Je zus zou vragen om beterschap. Antwoord van den zieke tot het kind och, wat wil jij, je staat er buiten. Vraag maar dat de Heere je eens mag inleiden door zijn Geest. Hoe troosteloos dit mysticistisch denken nu is, blijke hieruit een kind kan noch mag zeggen de Heere is krachtens zijn belofte mijn God en Vader. Ik vertrouw Zijn belofte, mij in den doop gegeven, toen de Heere zeide Ik ben de God van u de ouders en het zaad (de kinderen). Evenmin geldtWant U komt de belofte toe en uwe kinderen. Weineen, in plaats van te rusten op deze zeer duidelijke beloften des Heeren, geldt veel meer het woord tot de heidenen ge richt door Petrus. De belofte komt toe aan allen, „die daar verre zijn" voor zoovelen de Heere hen toeroepen zal. Nu is dat op dit mysticistisch standpunt consequent gedacht. Heidenenkinde ren stellen ze immers gelijk met kinderen der ge meente, met doopleden. Onze kinderen zijn niet kinderen der belofte, van wien men niet twijfelen mag, dat ze zalig zijn gestorven met onze belijde nis gesproken, wanneer de Heere ze vroeg tot zich neemt, weineen, eerst als die kinderen ken nelijk teekenen van leven geven en iets wonder lijks hebben beleefd, dan worden ze misschien wel uit het uitwendig naar het inwendig verbond overgebracht. Hoe troosteloos voor zulke kinderen. Ik weet, dat tal van kinderen die zoo opgevoed zijn en worden, zich steeds maar afvragen maar zou ik wel ooit deel krijgen aan den Heere Kinderen die bang zijn, dat God hen passeeren zal. Want

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1