FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" KERKNIEUWS. EEN ADVIES VAN PROF. Dr H. H. KUYPER. In het jaar 1911 heeft Prof. Kuyper een kos telijk advies gegeven omtrent de taak der kerke lijke vergaderingen en de taak van de kerkelijke pers ten aanzien van de onderwerpen, die op de Synode behandeld zullen worden. Het zou jam mer zijn het advies in de oude jaargangen van De Heraut en in de kolommen van De Refor matie, waarin Ds C. Veenhof het indertijd een plaats gaf, te laten verschimmelen. Dat zou jam mer zijn voor sommigen onzer, die, nu een Sy node aanstaande is, eigenlijk niet goed weten, welke houding zij moeten aannemen, jammer voor de pers, die niet goed weet of zij wel mag spre ken, maar het meest jammer zou het zijn van het advies zelf dat waard is, zooals ontzaggelijk veel dat Prof. Kuyper geschreven heeft, niet verge ten, maar bewaard en bestudeerd te worden. Prof. Kuyper schreef „Niet minder noodig is in de tweede plaats, en ook dit behoort tot den voorbereidenden ar beid van de Synode, dat de kerken vooraf de onderwerpen bespreken, die op de Synode zullen behandeld worden, opdat er klaarheid en helder heid kome. Al heeft alleen de Synode het recht om een beslissing te nemen, toch sluit dat zeker niet uit, dat in de kerkelijke vergadering en in de kerkelijke pers vooraf over deze onderwerpen niet van gedachte zou kunnen gewisseld wor den. Zelfs kon dit aan een juiste beslissing der Synode niet weinig ten goede komen. Men ver- gete toch niet, dat de Synode, die in een paar weken zooveel arbeid heeft af te doen, vaak zeer gehaast beslissen moet en de tijd voor uitvoeriger en grondiger discussies dan niet zelden ontbreekt. Hoe meer daarom zulk een onderwerp van te voren overdacht en bezien is, de voor- en na- deelen in het licht zijn gesteld, de maatstaf der beginselen is aangelegd en kritiek is geoefend, hoe meer kans men zal hebben, dat, wanneer de Synode ter beslissing saamkomt, de vrucht rijp zal wezen om geplukt te worden Tot zoover. Samenvattend kunnen wij het advies aldus om schrijven, dat de kerkelijke vergaderingen en de kerkelijke pers de onderwerpen die op de Synode zullen komen, mede moeten helpen rijp maken. Geve de Heere, dat dit heerlijke advies in zoo fraaie bewoordingen gevat, betracht worde. Tot op heden is nog niet één onderwerp, dat op de Synode ter tafel moet komen ingevolge vorige Synodebeslissingen, ter kennis van de kerken gebracht. En er gaan stemmen op van Professoren, die zeggen, dat dat niet noodig is. Prof. Kuyper zegt het anders en juister. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Mei 1939. Toen jaren geleden een predikant in Duitsch- land aan alle fabrieksarbeiders van een groote onderneming de schriftelijke vraag stelde „Wel ke beteekenis heeft volgens u het Christelijk ge loof, de godsdienst voor het leven van den mensch waren er honderden arbeiders, die ant woordden in felle bitterheid „Godsdienst heeft in het geheel geen waarde". Maar er waren ook arbeiders, die als hun oordeel uitspraken „Ik meen, dat godsdienst waarde begint te krijgen als een mensch oud geworden is". De godsdienst voor de oude menschen, die het volle leven hebben genoten en met het aardsche leven hebben afgerekend er zijn duizenden die zóó oordeelen. Kom de blijde zorgelooze jeugd niet met zulke ernstige dingen aan boord. Spreek met de jonge menschen niet over zonde en dood en oordeel. Men is maar éénmaal jong en men behoort toch van het schoone leven te genieten. Alle ding is schoon op zijn tijd. Voor menschen met grijze haren zijn zulke ernstige vragen zeer zeker op haar plaats. Zij zien het einde naderen en moeten zich op den dood voorbereiden. Maar waarom zouden levenslustige, vroolijke jonge menschen een schaduw over hun zonnig leven laten werpen en haast maken om van de wereld over te gaaif in het Koninkrijk der hemelen De spotter Heine heeft 't eens heel brutaal gezegd „Als ik kreupel ben, dan ga ik naar de kerk". Hoe geheel anders spreekt de Heilige Schrift Zij maant tot vroege godsvrutht. Zij eischt het geheele leven voor God, den Schepper op. De Heere legt beslag op de beste jaren en krachten 19) „Kees zegt het niet. Dat hebben we afgespro ken. Ik kan ook niet lang blijven." „Kom, zoo vaak je wilt. Maar je moet geen ongenoegen met vader er over krijgen. Ik vrees.." „Vader komt het wel te weten, 'k Zal het bij gelegenheid zelf wel zeggen. Als ik voet bij stuk houd, durft hij toch niet tegenstribbelen." Tante Marie zweeg, overleggend, of zij een opmerking zou maken. De toon van Jane deugde niet. Zóó mocht zij niet over haar vader spre ken. Maar aan den anderen kant, het kind moest er toch eens uit. En als zij dan naar „Sursum Corda" wilde komen, wie weetNeen, geen opmerking maken. Eerst maar eens zien. 't Was nog de groote vraag, of Jane vaak komen zou. Naar alle waarschijnlijkheid niet. „Je moet maar eens zien", zeide zij. ,,'t Is hier altijd goed, dat weet je. Alleen als Kees het van te voren zegt, reken ik er natuurlijk mee. Hij komt nog al eens aanwippen Jane glimlachte flauw. ,,'k Weet het. Hij heeft het mij verteld. Kee Freeke van „Iepenhove". Kent U ze Ik nau welijks." „Ja, wij heel goed. Flinke vrouw voor Kees. We komen wel eens op „Iepenhove". Heel aar van den mensch, zooals onder de oude bedeeling Hem juist de eerstelingen van den oogst en het beste vee geheiligd moesten worden. Hem komen de eerstelingen van onzen tijd en van onze krach ten toe. Neen, we zullen niet eerst uit alle verboden bronnen van genot drinken, om aan het eind van het leven, wanneer we van het genot vermoeid of in ons zoeken naar genot teleurgesteld zijn, God te zoeken. Hij eischt den bloei van den jon gelingsleeftijd. Hij eischt de volle kracht van het mannelijke leven. Mogen wij de bloeiende jeugd aan den duivel aanbieden en aan Godde overgeschoten brokken van een verzondigd leven Waarom ik hier aan deze dingen herinner Omdat van meer dan één classis der Gerefor meerde Kerken de klaagtoon wordt gehoord over wereldgelijkvormigheid en Zondagsontheiliging bij de jeugd. Ook de kerken van de classis Axel moeten over toenemende wereldgelijkvormigheid klagen. Vroeger lagen de dorpen geïsoleerd en werd de stad sporadisch bezocht. Wat is dat nu heel anders Niet weinigen gaan geregeld naar de bioscoop en sommigen be zoeken zelfs de danszaal. Des Zondags wordt per fiets naar de stad ge reden en worden wereldsche vermakelijkheden nagejaagd. Zelfs leden van onze jeugdvereenigingen doen aan dit wereldsch leven mee en hunkeren naar het oogenblik, waarop de vergadering wordt ge sloten (indien ze niet reeds met de pauze zijn verdwenen). Een ernstige waarschuwing is wel op haar plaats. Vooral de ouders mogen in dit opzicht wel goed toezien en ernst maken met de christelijke opvoeding. Er wordt veel gesproken over de jeugd en het vereenigingsleven, maar aan het onderwerp jeugd en gezin mag ook wel volle aandacht worden geschonken. De ouders mogen niet alle verantwoordelijk heid van zich afschuiven en meenen, dat 't vol doende is, wanneer ze hun kinderen naar de christelijke school, de catechisatie en de jeugd- vereeniging zenden. Naast het doen onderwijzen staat het zelf onderwijzen. Dan zullen onder 's Heeren zegen onze kin deren zich aan hun God verbonden weten en leven in het Verbond en Hem dienen van hun eerstelingen. Laat onze jeugd den Heere toch de eerste frissche krachten van ziel en lichaam toewijden. De regel is immers wanneer de levensboom in de lente niet bloeit brengt hij in de herfst van het leven geen vruchten voort. In de lente en in den zomer van het leven komt 't er op aan. In dien tijd kiest de mensch de rich ting die hij later blijft houden. Menschelijkerwijs gesproken is 't een tijd, die voor heel het volgende leven beslissend is. Vergeten we niet dat de zonde, naarmate we ouder worden, met ons mee groeit. Het onkruid moet uitgeroeid worden, wanneer de wortels nog niet diep in den bodem zijn in geboord. Met het klimmen der jaren nestelt de zonde zich al vaster in ons hart en naderen we het gevaar der verharding. Jonge menschen onthoudt aan uw Schepper het zijne niet. Leert het Verbond des Heeren zien en keert terug tot de Verbondsgehoorzaamheid. Eenige maanden geleden schreef Cand. de Rui ter een treffend artikel over deze dingen in het Maandblad van de Geref. Kerk van Axel. Zijn slotwoorden haal ik hier aan „Dat de kerken der classis elkaar hierop wijzen, op die toenemende wereldgelijkvormigheid, met name onder de jeugd en dat wij wijzen op die klacht in onze classis, juist ook over ónze kerk, dat is niet om over de kerk en haar kinderen te mees teren. Maar het gaat om het behoud van de kerk van Christus nu de anti-christ bezig is te komen. Het gaat om de eer van onzen Koning, dien wij allen toch liefhebben. De toestand is niet te zwart geteekend en wij allen moeten el kaar zonder ophouden oproepen en vermanen tot Reformatie, om terug te keeren tot de Ver bondsgehoorzaamheid aan den Heere". A. B. W. M. KOK. dige menschen. Maar ja, je weeter is verschil tusschen hen en ons dat blijft." „Hebt U vroeger herrie met vader gehad Een oningewijde zou danig verrast zijn ge weest over die plotselinge vraag, die met den loop van het gesprek niet in het minst verband hield. De boerin van „Sursum Corda" was niet verrast. Het meisje tobde. Maar waarover En hoe ver ging dat Zij moest behoedzaam peilen kwam dien middag misschien niet eens ver met haar. „Neen, er is nooit herrie geweest. Als zuster van je moeder kon ik niet zwijgen over wat voor ons van het hoogste belang is en dat je moeder wel wist. Dat hoorde je vader, die toevallig bin nen kwam. Hij wilde dat niet en verbood mij, ooit weer een voet op „Levensstrijd" te zetten. Zóó is het. Je behoeft er verder niets achter te zoeken. Er is anders niets. Ik had nog gehoopt, dat je moeder tusschenbeide zou komen of later je vader bewegen, een andere houding aan te nemen, maar dat is niet gebeurd." „Moeder was bang voor vader", verklaarde Jane. „Ik weet niet, of bang het goede woord is. Maar dat doet er ook weinig toe." „Vertel me wat van moeder", smeekte het meisje. „Vertellen Wat bedoel je „Van vroeger. Moeder is toch niet altijd zoo... zóó geweest 'k Weet niet, hoe ik het zeggen moet." Tante Marie meende voorzichtigheidshalve te moeten polsen. „Heeft je moeder je dan nooit iets verteld „Moeder nooit. Vader heeft, dat is al lang ge- ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 77. Zorg voor de kleinen. In het 21ste hoofdstuk van zijn Evangelie tee kent ons Johannes de mooie herstelling van Pe trus in zijn apostolische roeping en bediening. De Heiland handhaafde dus zijn gevallen apos tel, ondanks diens zware zonde. Wat moet dat Petrus wel wonderlijk te moede zijn geweest Hij was het niet waardig En toch keurde Jezus hem wel geschikt om het apostelschap te behou den geschikt voor Zijn kerk, tot een leidsman voor de schapen Zijner kudde. Door Gods genade Was Petrus misschien nu des te meer geschikt geworden Nu hij zijn eigen zwakheid en teere punten zoo heel erg had gezien en beweend. Maar ook nu hij zóó sterk had ervaren de rijk dom van Gods vergevende liefde in Christus Was hij wellicht (o wondere gang van Gods leidingen juist nu pas een goed instrument in 's Heeren hand als onder-herder der kudde van den Goeden Herder En dan begint de Heiland met aan Petrus op te dragen „Weid Mijne lammeren" (Joh. 21 vers 15). Dat zijn de jongere schapen, de klein tjes. Die dus het meest behoefte hebben aan ver zorging, aan leiding, aan hulp, aan trouw liefde betoon. Inzonderheid als ze afdwaalden, ver keerde wegen insloegen, gevaren liepen, eigen zinnig waren. Nu, daar kon Petrus van meespreken Of lie ver daar praatte Petrus niet zoo graag over alleen dacht hij er maar zoo dikwijls aan, met diepe schaamte en berouw. Maar dan ook mocht hij zich herinneren Jezus' zoekende en trouwe liefde, die voor hem gebeden had, zelfs al vóór zijn val. En dan kon Petrus leiding geven vermanen en bestraffen, ja maar ook bij de hand nemen en troosten en de weg der verzoening en der redding wijzen. Zeker, het gaat hier in Joh. 21 natuurlijk aller eerst om de handhaving van Petrus als apostel voor de kerk van Jezus Christus. Om de herstel ling in zijn apostolisch ambt. Wat dus voor de ambtsdragers in Christus' kerk allereerst van be lang is. Zou het echter te gewaagd zijn, hier ook eens aan onze ouders te denken Die ook zoo veel voor hun kleinen hebben te zorgen en te waken die ze hebben te leiden en te bestieren in hun jonge leven, zoo vol gevaren Men zegt wel eens „kleine kinderen, kleine zorgen groote kinderen, groote zorgen Zeker, dat is in menig opzicht ook een waar woord. Maar daar is ook nog een ander wijs woord, dat ons zegtjong geleerd, oud gedaan Wat er op wijst, dat we vooral onze aandacht aan de kleinen moeten geven en onze zorgen inzon derheid voor die kleinen hoogst ernstig moeten nemen. De groote Meester begon met hetweid Mijne lammeren. Dat is toch zeker geen toeval Dat werk is niet gemakkelijk Maar zou het niet ook het voornaamste zijn Laten we daar eens over nadenken. En dan vooral de opdracht aan Petrus ook in het oog houden. Die kleinen hebben het zoo noodig. Misschien hebt ge, als vaders en moeders, zelf nog zoo hard noodig de leiding en de zorg van uw grooten Herder Maar dat is geen bezwaar, gelukkig Dat was ook bij Petrus het geval. Wellicht hebt ge met uzelven nog zoo veel te strijden en te worstelen. Ook dat had Petrus. Maar zijn Heiland maakte het alles goed En riep hem toen tot het werk van het weiden der lammeren. Toen was hij er immers juist toe be kwaam gemaakt. Hoe meer wij noodig hebben, geleid te worden door de herdersstaf van den goeden Herder, hoe beter we onze kleinen kun nen hoeden en weiden. Dan hebben we er des te meer geduld en liefde voor. Dan herinneren we ons des Heeren wonderlijke liefde en genade over ons, onwaardigen. En dan zijn we veel meer geschikt om onze kleinen te dragen op de vleu gelen des gebeds en der liefde en der toewijding. In ons zelf en aan ons zelf overgelaten zijn we daartoe het minst geschikt. Want dan zijn we te groot en te braaf in eigen oog. En dan kunnen we niet genoeg afdalen tot de kleinen. Laten we maar dankbaar zijn voor het onder wijs, dat God ons in Zijn Woord geeft. Dat ter harte nemen en uit wederliefde in toepassing brengen. En onze God wil er de kleinen in ze genen. Van W. te W. leden, mij eens gezegd, dat moeder vroeger tot de femelaars behoorde, maar dat hij het wel uit gekregen had." Inderdaad, dacht de ander vol smart, heeft Job het er uit gekregen. Het kleine restje, dat er nog was, heeft hij grondig vernietigd. „Het is heel pijnlijk, om er over te spreken", aarzelde zij. ,,'k Wil het graag weten. We hebben, geloof ik, moeder verkeerd beoordeeld. Vader heeft niet goed gehandeld. Dat was geen huwelijk Het klonk als een snerpende kreet, vol inge houden hartstocht en toorn. „Tut, tut, Jane ,,'t Is zoo, tante. Dacht U, dat het vader wat schelen kan, dat moeder gestorven is Hij is er volmaakt onverschillig onder." Zij vertelde geen nieuws. Dat was de boerin op den dag der begrafenis maar al te duidelijk gebleken. Wat was er in die jaren op „Levens strijd" toch voorgevallen Want dat Job vroe ger Aafje lief had och, een boer uit dat niet zoo maar dat was buiten kijf. Dezelfde vraag spookte in het brein van Jane rond. „Als vader niet van moeder hield, waarom trouwde hij haar dan vroeg zij. „Op geld zat het toch ook niet vast." „Neen, neen, bij ons thuis was niet veel, was niets kan ik wel zeggen. En je vader kreeg „Le vensstrijd" en later alles. Neen, om het geld is je vader niet getrouwd. Hij trouwde Aaf, omdat hij veel van haar hield, heel veel." „Dat kan niet", beweerde Jane, vol overtui ging hoe kon tante dat meenen zij had al den dag dat huwelijksleven meegemaakt die twee BEROEPEN TE NiezijlCand. G. A. Hoekstra te Drachten. AANGENOMEN NAAR Dordrecht (3e pred.pl.): Dr. P. Prins te Deventer. Strandzending. Als de tenten verschijnen op de zandstrook langs de Noordzeekust als de strandstoelen worden bezet door badgasten als duizenden jon- qe en oudere menschen ontspanning en nieuwe levenskracht gaan zoeken zoo dicht mogelijk bij en ook in het geneeskrachtige zeewater, dan wil len ook wij weer op onze post staan en er voor zorgen, dat zoovelen onder deze bezoekers, die weinig of niet van de dingen der eeuwigheid af weten, bekend worden gemaakt met Gods bood schap aan de menschen. Wij willen hen door geschriften wijzen op den Heiland van zondaren. Die lectuur willen we uitsluitend gratis uit- deelen en daarvoor roepen we de hulp in van alle medegeloovigen. Er zijn reeds verspreiders, die een zending lectuur vroegen voor de Pinksterdagen één zelfs, ver in de tachtig, wil er thans weer gere geld op uittrekken. Wat een ijver om 's Heeren wil Helpt gij ons nu met uw gaven en uw gebed. Het adres van den secretaris-penningmeester is A. Roest, Sophiastraat 16, Voorburg (Giro nummer 301845). Tot hem kan men zich ook wenden om lectuur. De ingekomen gelden wor den wekelijks verantwoord in het Chr. weekblad „Timotheüs". Ds. P. Westerloo, predikant bij de Geref. Kerk van Thesinge (Gron.) heeft zich aan de gemeenschap der Geref. Kerken onttrokken. Ds. Westerloo, die reeds geruimen tijd moei lijkheden heeft in zijn gemeente, werd 22 Sept. 1903 geboren en in 1937 candidaat, om 27 Maart 1938 zijn ambt te aanvaarden bij de Geref. Kerk van Thesinge. Ds. Westerloo heeft dus maar ruim één jaar predikambt in de Geref. Kerken bekleed. Zijn achtster. We lezen in het Doopsformulier, in het gebed: „en den geloovigen Noach zijne acht zielen uit uw groote barmhartigheid behouden en be waard Noach is hier derde naamvalhem, d.i. voor hem, hebt Gij, o God, zijn acht zielen behouden. Het lijkt dan, of hij-zelf bij die acht niet behoort en hij de eerste is die behouden werd, met dan nog acht menschen erbij. Dit is echter niet zoo het waren er tezamen acht. In 2 Petr. 2 5 lezen we in oudere bijbels Zijn achtster de uitgave-Kok heeftzijn achttal. Maar bij deze laatste „verduidelijking" van het verouderde „zijn achtster" hebben we weer het zelfde hem én zijn achttal erbij, samen negen, wat de oorspronkelijke bedoeling van den tekst niet is. Wat beteekent de oud-Nederlandsche uitdruk king „zijn achtster" Het groote „Woordenboek der Nederlandsche taal" geeft daarover uitvoerige inlichtingen. Het is een verbastering van „hem achtster" een verbastering die in den volksmond dikwijls voorkomt bijv. ik heb het van „zijn" gehoord (zelfs wel nog krasser „hun" zeggen, dat dit of dat niet waar is). „Hem achtster" nu beteekent: hijzelf de acht ste zijnde, dus hij met zeven andere personen. Van Vaernewyck, in zijn historieboek, schrijft: „Doen Godt de weerelt liet ondergaenende niemandt levendich en bleef, dan Noë zijn achtstere", d.i. dan Noach als de achtste (met zeven die hem voorgingen). Men vindt in oude geschriften nog uitdruk kingen als hi derde, hi tiende, dat is hij de der de zijnde, of de tiende (in de rij). Het zou mij zeer benieuwen te weten of in ons oude, mooie Saksisch, in Drente en Overijsel ten deel nog zoo getrouw bewaard, zulke uitdrukkin gen in den volksmond nog ergens voorkwamen of dat ze uitgestorven zijn en dan alleen, in onze kerkelijke taal, nog voorkomt de genoemde zegs wijze uit het Doopsformulier, maar die we dan weer óf in haar oorspronkelijken vorm moeten herstellen „zijn achtster" óf, als dit onbegre pen zou blijven, dienen te vervangen door bijv. „met zeven der zijnen". leefden naast elkaar zij had moeder de schuld gegeven, want vader, hoe ruw ook, was toch niet kwaad. Maar de laatste maanden, toen moe der zoo leed, was de verteedering gekomen. „Daarover kun je niet meepraten, Jane. Je va der hield veel van je moeder, toen zij trouwden. Dat staat voor mij vast. Hij kwam immers vaak op de boerderij „Maar dan begrijp ik niet „Dat is mij ook een raadsel. Misschien ook niet'k weet niet. Er was een machtig ver schil, Jane. Je wilt wat meer weten Dan zal ik vertellen. Misschien ga je dan begrijpen. Vader en moeder waren zeer tegen het huwelijk, niet om den persoon van je vader „Het ging over den godsdienst, dat hebben we later wel kunnen begrijpen. Het is hier anders dan bij ons en U is moeders zuster, dan moet..." „Heeft moeder er nooit over gepraat, Jane „Neen, nooit. Wij vroegen ook niet. Kees mocht moeder wel. Ik hield het met vader, 'k Weet niet, of dat goed was. Den laatsten tijd „Je hebt moeder uitstekend verpleegd, Jane. Ik hoorde het wel van Kees. Als je vroeger ver keerd hebt gehandeld, naar je meent, dan heb je het de laatste maanden goed gemaakt. Dat zal moeder genoegen hebben gedaan. Je moeder had een teer hart. We hebben nooit goed kunnen begrijpen, dat zij zich aangetrokken gevoelde tot je vader, die ruw was en nog is. Ik zeg geen kwaad van je vader, maar waarheid is waar heid. Je moeder was zwak van karakter. Daaraan hebben we het toegeschreven. Zij is genoeg ge waarschuwd, maar heeft niet willen luisteren." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2