No. 20 Vrijdag 19 Mei 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 THUISKOMEN BIJ GOD. hij (Henoch) was niet meer, want God nam hem weg. Gen. 5 24. En(zoo eindigden we onze vorige me ditatie) wandelen met God is ook als He noch thuiskomen bij God. Als Henoch. De menschen, te midden van wie hij wandelde met zijn God, kwamen op zekeren dag tot de ontdekking Henoch is weg Zijn goddelooze tijdgenooten zullen zeker blij geweest zijn toen ze bemerkten, dat ze van die „fijne" af waren. Dat dachten ze ten minste we zijn van hem af. Niet, dat het zoo was. Want Henochs leven was hun ter prediking geweest. En een preek, daar raakt men nooit af. Preeken, de boodschap Gods brengen is nooit tevergeefs. Ook niet de boodschap, de sprake, die er van een Christelijke levenswandel uitgaat. In één geval moesten Henochs tijdgenooten constateeren ,,Hij is weg en al hebben ze hem misschien nog gezocht, gevonden hebben ze niet, want hij was niet meer. Deze wandelaar met God had zijn wandeling voltooid. Hij was thuis gekomen. Bij God, die hem tot Zich nam. Die daad van God, dit wonder was wonder- teeken. D.w.z. daarmee heeft God wat willen zeggen tot Henochs tijdgenooten. En het staat geschreven om ook ons wat te zeggen. Dat wegnemen Gods een teeken Gods voor alle geslachten sinds Henoch. Neen, het heeft het ongeloof niet tot stilstand gebracht. Dat doet een teeken nooit. Zelfs het meest sprekende, meest wonderlijke en machtige teeken niet. Woord-verwerpers van Henochs dagen en onze dagen „hebben" aan een teeken niets. 't Geloof is niet door teekenen, maar door het woord. Door teekenen komt niemand tot bekeering. Het teeken spreekt alleen hem toe, die het woord aanvaardt. Die wordt er in zijn gelooven (d.i. immers het aanvaarden van het woord) door bevestigd. Henochs ongeloovige tijdgenooten hebben wel licht tenslotte op dit teeken Gods zoo gereageerd: Zou hij verdwaald zijn op een wandeling en zoo verhongerd, omgekomen zijn Het geloof concludeert anders Henoch wan delde met God. Is hij er nu niet meerdan is hij thuis Natuurlijk thuis Wandelen met God is thuiskomen bij God. Altijd Henoch is in heerlijkheid opgenomen. Eenerzijds niets bijzonders. Zooals iemand leeft, zoo is zijn einde. Met wien we wandelen, bij dien komen we thuis. Het einde van Henochs levenswandelaan de eene kant heelemaal geen uitzondering. Henochs einde is dat van allen, die met God wandelen. Zeker, er is verschil. Anderzijds is Henochs einde wel uitzondering. In het geslachtsregister van Gen. 5 is het regel matige refrein en hij stierf, en hij stierf. Dat lezen we van Henoch niet. Hij heeft de dood niet gezien (Hebr. 11 5m). Van stonde aan, in een punt des tijds, was hij niet alleen met zijn ziel, maar ook met zijn lichaam opgenomen in Gods zalige woning. Maar tenslotte is Henochs einde toch het einde van allen, die wandelen met God. Ze ontslapen wel niet allen, maar worden wel allen veranderd (1 Cor. 15:51). Of iemand de tijdelijke dood niet ziet (zooals Henoch, Elia en zij die in dat punt des tijds, waarop de laatste bazuin zal staan, bezig zullen zijn met hun wandeling met God op deze zondige aarde) of iemand de tijdelijke dood niet ziet of wél (zooals de meesten van de wandelaars met God) is in zekeren zin bijkomstig Wandelen met God is thuiskomen bij God. Heelemaal. Als mensch. Met ziel en lichaam. Dat zegt ons dit teeken Gods. Dat aanvaardt het geloof. En hij stierf, en hij stierftelkens weer. Ja maar temidden van die donkerheid der gra ven dit heerlijke licht Henoch was niet meer. God nam hem op in Zijne heerlijkheid. Een licht, dat zijn glans ook verspreidt over de graven van Gen. 5 en over onze kerkhoven. Boodschap, prediking Gods in teekentaai Wie met Mij wandelt, komt bij Mij thuis. Laat geen macht der wereld, laat geen macht van zonde, van satan of dood u die geloofstroost ontrukken. Op mijn tijd ontrukt Ik u aan alle doods- en zondemachten, al woeden ze nog zoo fel, al vie ren ze nu uitbundige overwinningsfeesten als in Henochs dagen. Zoo stelde de Heere Henoch in 't gelijk. De dwaasheid van Henoch: wandelen met God. De wijsheid van Henochs ongeloovige tijdge nooten wandelen met zichzelf, met Satan. De dwaasheid van het geloof (Hebr. 11 :5a) bleek wijzer dan de wijsheid der wereld. Thuis komen in den hemel, och, dat wil ieder wel, dat wilde ook ieder van Henochs tijdgenoo ten wel. Maar wandelen met Satan, de wereld, in de zonde, kan nooit eindigen in thuis komen bij God. Niet wandelen met God, d.i. hoe langer hoe verder van het Vaderhuis afraken. Ja, Henochs einde is eenerzijds een uitzonde ring en in die uitzondering uitzonderlijke, nadruk kelijke prediking Gods in teekentaai. Die oogen heeft om te zien, die zie wat de Geest aan de gemeente toont. Henoch is weggenomen, in zalige heerlijkheid opgenomen van de aarde, waarop hij streed als een eenzaam strijder Gods. Machtige Godsgetuige in leven èn in heengaan. God beteekende Zijn woord. Met mij wandelen is bij mij thuiskomen. In het geloof van dat woord mocht en mag door Henochs hemelvaart elke wandelaar met God versterkt worden. Opdat ieder wandelaar met God met opgesto ken hoofde verder wandele. Ook al is het zeer moeilijk als in Henochs dagen. Wandelen met God is thuiskomen bij God. Dat was voor Henoch zoo en dat is voor ieder zoo, wiens levenswandeling getypeerd kan wor den als „met God", dank zij Hem, die met Zijn God gewandeld heeft als niemand anders. Die de hand Zijns Vaders geen oogenblik losliet. Die toen God niet meer met Hem wilde wan delen, toch zich naar Hem bleef uitstrekken (mijn God, mijn God). Door Hem, door Hem alleen is en blijft èn het wandelen met èn het thuiskomen bij God mogelijk, werkelijk. Henochs hemelvaart profetie van Zijn hemel vaart. Profetie en vrucht er van. Henoch, ook Henoch kon alleen wandelen met en thuiskomen bij God door Hem, die na Henoch gekomen, voor hem geworden is, want Hij was eer dan Henoch. Door Hem, die de dood wél gezien heeft (en niet alleen de tijdelijke). Door Hem was er plaats voor Henoch om op aarde met God te wandelen, door Hem een wo ning in het huis van Henochs hemelschen Vader. Zeker, Henoch behoort eenerzijds tot de uit zonderingen, maar anderzijds Gode zij dank heelemaal niet. De Groote Wandelaar met God is voorgegaan naar den hemel, is opgenomen in zalige heerlijk heid, in eeuwige glorie... als Plaatsbereider. Henoch was een mensch van gelijke beweging als wij. Ook van gelijke geloofsbeweging Laat zijn hemelvaart u dan bevestigen in uw geloofwandelen met God is thuiskomen bij God. Laten we niet alleen op den Hemelvaartsdag, maar alle dagen (want elke dag is Hemelvaarts dag) onze lofzang hier beneden paren aan die van Henoch daarboven. Hem door wie Henoch thuiskwam en alle wandelaars-met-God thuis komen ter eere. Tot glorie van Hem, die wandelde met God, die in Gods richting bleef wandelen tot in de hel toe en daarom met God uit die hel opvoer tot boven de hemelen. Hij, de vorst der aard en des hemels, is alle hulde van alle wandelaars met God waard. En de beste hulde is wandelen met God. Hij voer ten hemel op vol eer en zie, Hij bidt, thuis, bij God, voor alle wandelaars met God hier beneden, bidt ook dit Ik wil, dat waar ik ben, ook die komen, die daar beneden in mijn kracht met U wandelen. Ik wil, dat ze thuis komen. In het huis waar Henoch is zijn vele woningen. Voor Henoch éénvoor ieder wandelaar met God één, maar voor die alleen Henochs hemelvaart profetie van het opgeno men worden, den Heere tegemoet in de lucht, van Gods kérk. Zonnemaire. A. J. VAN SLUIJS. DIE ONDERWEZEN WORDT, DEELE MEDE. Gal. 6:6—10 (EU) (Hoe die roeping wordt aangedrongen). De roeping van hen, die onderwezen worden in het Woord, om van alle goederen mee te dee- len dengenen, die hen onderwijzen, wordt door den apostel nog op bijzondere wijze aangedron gen. Hij doet dat, als hij schrijftWant zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien. Want die in z'n eigen vleesch zaait zal uit het vleesch verderfenis maaien, maar die in den geest zaait zal uit den geest het eeuwige leven maaien. In deze woorden wordt verwezen naar een bekende natuurwet. Naar het zaad is de oogst. Slecht zaad geeft een slechten oogst. Te weinig zaad geeft een kleinen oogst. Met die natuurwet wordt gerekend. De landman laat een scherpe keur gaan over wat hij zaait, over de kwaliteit en de kwantiteit. En als het in z'n macht staat neemt hij van het beste zaad, in voldoende mate. Hij weet, dat hij de natuur niet bedriegen kan. Menschen te bedriegen is mogelijk, hun kan men somsi slecht zaad voor goed leveren en in de maat hun tekort doen, zonder dat ze het merken. Maar als de akker slecht zaad ontvangen heeft, geeft hij slechte vrucht, en heeft hij te weinig zaad ontvangen, dan is op een overvloedigen oogst niet te rekenen. De landman weet dit en houdt er rekening mee. Wat zoo geldt in het natuurlijke, gaat ook door in het geestelijke. Van een tweeërlei oogst is daar te spreken van een oogst der verderfenis en van een oogst van eeuwig leven. De ééne oogst is een verschrikke lijke, het is die van het eeuwig verderf, van eeuwige verstoring, van eeuwigen dood. De an dere oogst is een heerlijke, die van het eeuwige leven, het eeuwig genieten van zaligheid. En die tweeërlei oogst voor de eeuwigheid houdt verband met een tweeërlei zaaien in den tijd, met het zaaien in het vleesch en het zaaien in den geest. Die in z'n eigen vleesch zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien, maar die in den geest zaait, zal uit den geest eeuwig leven maaien. Heeft Paulus in vers 7 gewezen op het verschil in zaad, in vers 8 wijst hij op het ver schil in den akker, waarin het zaad wordt ge strooid. Een slechte akker geeft slechte, een goe de akker goede vrucht. Met hen, die in hun eigen vleesch zaaien be doelt Paulus dan hen, die hun bezit slechts ge bruiken voor de verzorging van hun eigen aardsch lichamelijk welzijn en zich onttrekken aan de plichten der liefde tot de broeders, ook aan die voor het kerkelijk leven. Zij rekenen al leen met het vleesch in vleeschelijke overleggin gen en zoo doen ze de werken des vleesches, waarover de apostel schreef in Gal. 5 1921. Maar dat vleesch is aan 't verderf onderworpen en uit dat verderfelijk vleesch kan niet anders geoogst worden dan wat ook voor het verderf bestemd is. Die alzoo in z'n eigen vleesch zaait, zal uit dat vleesch verderfenis maaien. Anders is het met hen, die in den geest zaaien. Dat zijn zij, die hun stoffelijke goederen gebrui ken met het oog op het geestelijke. Ze kennen de geestelijke dingen en rekenen daarmee. Ze dragen vruchten des Geestes. Ze zoeken die vrucht niet uit hun vleeschelijk kunnen maar door de werking van den Geest Gods. Alzoo gebrui ken zij de stoffelijke goederen ook tot den dienst der broederlijke liefde. Ze deelen daarvan mede, zoo mogelijk aan allen, vooral aan de huisgenoo- ten des geloofs en dan ook aan degenen, die hen onderwijzen in het Woord Gods. Dezen zullen uit den geest eeuwig leven maai en, niet verdienen, maar maaien. De landman, die den oogst van den akker kan halen mag niet zeggen, dat hij dien oogst verdiend heeft. Hij heeft dien gekregen, ontvangen, in den weg van zijn arbeid, maar daarom dien oogst nog niet verdiend. Zoo is het ook met het eeuwige leven. Dat wordt niet verdiend, maar ontvangen uit genade. Toch houdt dat eeuwige leven verband met de werken des geloofs. Daarom kan Paulus schrij ven, dat, die in den geest zaait, uit den geest eeuwig leven maaien zal. Die zoo in z'n leven getoond heeft, dat hij de geestelijke dingen het hoogst acht en dat hij van den Geest Gods z'n verwachting heeft, die zal uit den Geest, in Wiens dienst hij zich zal gesteld hebben, eeuwig leven oogsten. Met wat een klem dringt de apostel door dit, aan het natuurlijk leven, ontleende beeld aan op de vervulling der heilige roeping om de stoffe lijke goederen te gebruiken naar den wil des Geestes, in de broederlijke liefde als vrucht des Geestes. Dwaalt niet, God Iaat zich niet bespotten» Nog een tweede, niet minder krachtig argu ment, gebruikt de apostel hier, als hij in vers 7a schrijft„dwaalt niet, God laat Zich niet be spotten". Dit is een bekend woord, dat vaak wordt aan gehaald, maar weinig gebruikt wordt in den zin, waarin het, blijkens het verband, allereerst moet worden verstaan, als een vermaning om de stof felijke goederen recht te gebruiken. En daar past het woord in z'n beide deelen, in z'n waarschuwing om niet te dwalen en ook in die, dat God niet met Zich laat spotten. Dwaalt niet. Omdat velen hier lichtelijk af dolen van den weg zonder dat ze het merken, is die waarschuwing noodig. Hoe hier vaak de practijk is, moge Calvijn zeggen in zijn verklaring van dit woord. Hij schrijft„Het is waarschijnlijk, dat de leeraars en dienaars des Woords ook toen reeds verge ten werden, welke ondankbaarheid nochtans zeer schadelijk is. Want hoe onbillijk en ongeschikt is het, dat men van lichamelijke onderhouding berooft hen, die onze zielen voeden en dat men niet verwaardigt aardsche vergelding te doen dengenen, van wie wij de hemelsche goederen ontvangen Maar dit is, en is ook voorheen de aard geweest der wereld, dat zij den dienaars des Satans overvloedig den gulzigen zak vult, maar den godzaligen heiden nauwelijks schraaltjes voedsel geeft. En hoewel wij niet al te klaag- zuchtig behooren te zijn, noch ons recht te stijf houden, zoo moest Paulus nochtans de Galaten vermanen wat ze behoorden te doen waarin hij te vrijer geweest is, omdat hij zijn eigen zaak niet dreef maar het algemeen nut der gemeente zocht zonder eenigszins met z'n eigen voordeel rekening te houden. Hij zag, dat de dienaren des Woords vergeten werden, omdat het Woord zelf veracht werd. Want zoo het Woord in waarde gehouden wordt, kan het niet anders of de dienaars worden ook eerlijk en mild behan deld. Bovendien zijn dit de listen des duivels de godzalige dienaars van voedsel te berooven, op dat de gemeente van de zoodanigen beroofd worde. Gelijk dus Paulus zorgvuldig was voor de onderhouding van den dienst, beveelt hij de verzorging der goede en getrouwe herders". HEIJ.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1