No, 17 Vrijdag 28 April 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs, A. C. HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fj OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HEERSCHEN EN DIENEN. En een van de ouderlingen zeide tot mij Ween niet zie de Leeuw, die uit den stam van Juda is, de wortel Da vids, heeft overwonnen, om het boek te openen en zijn zeven zegelen open te breken. Openb. 5 5. De sterke heeft 't recht tot heerschen, de zwakke heeft de plicht tot dienen. Deze levensregel, waarin heerschen en dienen als contrasten worden aangemerkt, heeft de dui vel door Adam en Eva in de wereld ingedragen. Hij heeft den mensch ingeblazen, God niet te dienen, doch te heerschen tegenover God. 't Gevolg hiervan is geweest, dat de mensch. zijn plaats tegenover God verlatende, ook niet meer vinden kan zijn juiste verhouding tegenover zijn naaste. 't Leven, los van den dienst van God, ziet zich zijn hoogste voldoening gegeven in heer schen zonder dienen. Vandaar de jacht naar heerschappij op alle levensgebied. Dit is wel zeer in strijd met de orde, door God aan het wereldleven gesteld 't is er precies 't omgekeerde van. God heeft den mensch geschapen tot heer schappij maar naar Gods ordening is de weg naar de heerschappij de weg van het dienen het eene schepsel is er, niet om ten koste, maar ten bate van het andere te zijn en naar dit die nen dient 't schepsel ook zichzelf en komt 't tot heerschappij. Waar deze ordening Gods vertre den wordt, heerscht alleen het verderf. Hoezeer nu de duivel niets onbeproefd zal la ten, naar zijn levensregel de wereld te verderven, zoo zal toch de ordening Gods haar vervulling krijgen. Ondanks 't vernietigend geweld des dui vels zal God de wereld behouden, tot 't heer schen, waarin het dienen volkomen wezen zal en dat door Jezus Christus, onzen Heere, voor Wien niet dienen en heerschen contrasten zijn, maar in Wien ze één zijn. Ook dat heeft de apostel Johannes, op Patmos, van zijn verhoogden Heere gezien. Op de vraag van den sterken engelWie is waardig het boek te openen, en zijn zegelen open te breken viel een benauwend stilzwijgen in. Niemand was waardig. Niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde had kracht noch recht tot zulk dienen zich aan te melden. Daarop breekt Johannes in tranen uit. Niemand waardig dat beteekentGods raad zal niet worden vervuld de wereld zal niet worden behouden, want niemand heeft recht en vermogen door dienen te komen tot heerschen voor God. Maar uit deze droefheid wekt één der ouder lingen Johannes op Ween nietzie de Leeuw, die uit de stam van Juda is, de wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. Maar slaat de apostel dan zijn oogen op, dan ziet hij geen leeuw, doch een lam. Wat hij ziet is in onverzoenlijke tegenspraak met wat hij gehoord heeft. De leeuw is het zinnebeeld van de agressieve, triumpheerende kracht, 't symbool der heer schappij. Het lam is het beeld der hulpelooze gelaten heid, 't symbool der stille dienstbaarheid. Naar onze voorstelling sluiten deze beiden el kander uit het is öf de leeuw öf het lam. Maar God voegt beiden hier samen. De Leeuw is het Lam. Het Lam is de Leeuw. En in deze samenvoeging schrijven we Leeuw en Lam met hoofdletters, want de vereeniging van Leeuw en Lam, van heerschappij en dienst baarheid, heeft God gegeven in Jezus Christus, Zijn Zoon, en onzen Heere. Christus' dienen als het Lam, dat geslacht werd, heeft Hem gebracht tot de zegepralende heerschappij van den Leeuw. Als het Lam, dat geslacht werd, heeft Jezus Christus de heerschappij van den duivel ver broken. Al wat Gods hand en Gods raad te voren be paald had, dat geschieden zou, heeft Hij dienen de volbracht. Hij heeft gediend tot in den uitersten nood, die 't oordeel van de zonden der wereld over Hem bracht. Hij heeft gediend als Lam met leeuwen kracht, Hij heeft gediend èn overwonnen. Hij stond op tot heerschappij om allen, voor wie Hij gediend en Zijn ziel tot een rantsoen gegeven had, uit de overheersching des duivels te voeren tot het heerschen, hetwelk is dienen voor God. Hij heeft de heerschappij, aan Juda voorzegd, op eeuwige grondslagen gevestigd, Hij heeft het koninkrijk van David tot onvergankelijkheid op gevoerd. Hij, de Leeuw en het Lam. Die heerschappij manifesteert zich nu in de gemeente, die 't Lam zich met Zijn dienen ten eigendom gekocht heeft. In haar is heerschen en dienen verzoend want over haar is de tyrannie van den Satan verbroken. Zij is het priesterlijk Koninkrijk Gods. God dienen is haar kracht, haar heerschappij, haar overwinning. Ze draagt daarin het kenmerk van haar eeuwig zijn. En laat Gods priesterlijk koninkrijk dan klein en onbeteekenend wezen, gemeten naar de machtsverhoudingen en machtsmiddelen van de koninkrijken der aarde, zijn heerschappij gaat die allen te boven. Maar laten al de kinderen des koninkrijks steeds bedenken, dat hun eenige kracht is leven uit de overwinning van den Leeuw, die uit den stam van Juda is, de wortel Davids, die hééft overwonnen, om het boek te openen en zijn ze ven zegelen open te breken. Hun éénige kracht is God dienen maar dat is ook hun heerschappij, die niet zal vergaan ze rust in de overwinning van den Leeuw uit Juda's stam, en ze zal voortgaan, totdat al de kinderen des koninkrijks ter eere van het Lam, dat de Leeuw is, zullen aanheffen En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en pries ters en wij zullen als koningen heerschen op de aarde. Terneuzen. G. W. VAN HOUTE. DIE ONDERWEZEN WORDT, DEELE MEDE. Gal. 6:6—10 (II) (Wat deze roeping is). Wijst de apostel aan de voorwerpen van de werkzame liefde des geloofs, hetzij ontfermende, hetzij dankbare liefde, uit zijn woord is ook af te leiden, wanneer ze mogelijk is en in welke mate haar vrucht mag verwacht worden. Dat betoon van meedeelende liefde is alleen mogelijk als er stoffelijke goederen zijn. Wie ze niet heeft kan ook niet meedeelen. Gemeenten, die zöö verarmd zijn, dat ze haar leeraars met den besten wil niet van de stoffelijke goederen kunnen meedeelen, treft geen blaam, wanneer haar leeraar door eigen arbeid in z'n onderhoud moet voorzien. In de tweede plaats vloeit, uit wat de apostel zegt, voort, dat er evenredigheid moet zijn tus- schen de hoeveelheid stoffelijke goederen, die iemand bezit en de hoeveelheid, die hij daarvan gebruikt in betoon van de broederlijke liefde. Als een arm geloovige, die bijna niets te missen heeft, bewogen wordt over den stoffelijken nood van een broeder, is het bij hem geen zonde, als hij dien broeder steunt met z'n gebed en een ver troostend woord onder bijvoeging van een o zoo geringe stoffelijke gave. Maar wanneer een rijk van God met aardsche goederen gezegende, zulk een arme zou beloven voor hem te bidden, en hem maar weinig of zelfs niets zou geven tot voorziening in z'n stoffelijke nooddruft, zou dat vrome woord geen waarde hebben en zou zijn gebed zoo hij nog komen zou tot het prevelen van woorden niet aange nomen worden bij God. En als met deze ontfermende liefde is het met de dankbare liefde. Als een arm man door een ander van den dood gered is, en dan maar alleen een woord van dank baarheid stamelt of van z'n armoe nog iets af zondert om z'n dankbaarheid in een daad te toonen, zal niemand dat misprijzen. Maar als een rijk man zoo z'n leven te danken kreeg aan een arm man, en dan waardeering voor die daad wilde toonen in het aanbieden van een gulden aan z'n redder, zou elk dat schande lijk vinden. Dan zou er geen evenredigheid zijn tusschen wat hij zou kunnen en moeten doen èn wat hij doet. Die regel geldt nu ook bij het meedeelen van de stoffelijke goederen aan hen, die in het Woord Gods onderwijzen. Wanneer een arme z'n dankbare liefde toont in een dankbaren blik van 't oog en in een kleine gave maar die voor hem een groot offer is die dankbaarheid toont in de daad, mag cn zal niemand dat misprijzen. Maar als een rijke niet naar dat hij vermogen kreeg, meedeelt van z'n stoffelijke goederen den- gene, die hem in het Woord onderwijst, is dat omdat hij öf niet öf niet genoegzaam waardeert, de groote weldaad, die in de onderwijzing uit Gods Woord hem geschonken werd. Dan is er geen evenredigheid, dan is er zonde omdat de broederlijke liefde, naar de wet der liefde, moet meedeelen van de stoffelijke goede ren. Om misverstand te voorkomen willen we hier herhalen, wat we in het vorig artikel schreven, dat de roeping van de gemeente en haar leden ten opzichte van den dienst des Woords, ook uit een ander oogpunt is te bezien, n.l. uit dat der gehoorzaamheid. Uit de gehoorzaamheid in het leven der dankbaarheid, zooals dat in het derde deel van den Catechismus beschreven wordt uit de dankbaarheid, die men Gode voor Zijn verlossing schuldig is. Hier is deze roeping bezien in het licht van Paulus' woord, dat die onderwezen wordt in het Woord, meedeele van alle goederen dengeen, die hem onderwijst. Corrigendum. In het vorig artikel kwam een zinstorende drukfout voor. Men leze daar dat de liefde niet nauw is in haar ingewanden. VRIJDAG 5 MEI A.S. DISTRICTSVERGADERING TE GOES. Over wat met deze vergadering wordt be doeld is het niet noodig hier veel te schrijven. Reeds vanaf 1924 zijn elk jaar de Scholen met den Bijbel, aangesloten bij den Schoolraad in het district IX deel Zeeland, saamgekomen in een districtsvergadering, die al die jaren goed bezocht was. Tal van belangrijke onderwerpen, het on derwijs rakende, zijn daar behandeld en bespro ken, en onze Scholen met den Bijbel hebben daarvan de vrucht mogen genieten. Op 5 Mei a.s. hopen we weer die districts vergadering te houden, nu te Goes. Onze eerste aankondiging van deze vergade ring kunnen we nu aanvullen met opgave van het onderwerp juister de onderwerpen waarover Z.Exc. Dr. H. D. van Broekhuizen hoopt te spreken. Die onderwerpen zijn A. Die grote Trek. B. Onderwijs in Suid-Afrika. Hoofdpunten A. 1. Oor winning van beskawing op barba risme. 2. Ideaal van vrijheidsliefde van die grote Trek. B. 1. Moedertaal en die onderwijs. 2. Strijd om dit te verkry. De heer W. 't Hooft hoopt als wc reeds meedeelden te spreken over .Onderwijsver nieuwing". We hopen en verwachten, dat deze vergade ring druk bezocht zal zijn. Is ze allereerst be stemd voor de besturen en het onderwijzend per soneel van de scholen, allen, die belang stellen in het Christelijk onderwijs zijn welkom. Moge God geven, dat we dan nog in een land van vrede in gerustheid zullen mogen saamko- men en schenke Hij ons zoo een goede ver gadering. AFVAARDIGING NAAR DE GENERALE SYNODE. Over dit onderwerp zijn in den laatsten tijd in de kerkelijke pers heel wat artikelen verschenen, die actueel zijn, omdat straks de afvaardiging naar de Generale Synode moet plaats hebben. Het is aan de orde gesteld, omdat sommigen meenen, dat op de Generale Synode zoo vaak dezelfde menschen komen en daarvan gevaar te duchten is voor hiërarchie. Tegen dat gevaar zouden dan maatregelen moeten genomen wor den, door bepalingen, die het verboden, dat iemand tweemaal achter elkaar als afgevaardigde gekozen werd. Het onderwerp is ook nog algemeener gesteld en soortgelijke bepalingen zouden dan ook moe ten gelden bij de afvaardiging naar de Classis en de Particuliere Synode. Allereerst iets over het gevaar van hiërarchie, omdat telkens weer dezelfde afgevaardigden te rug komen. Bij de bespreking daarvan bepalen we ons tot de Generale Synode. Dat het gevaar van hiërarchie zich zou kunnen opdoen, willen we niet ontkennen. Maar wan neer wordt gezegd, dat in de Generale Synode dat gevaar groot wordt, zöö groot dat maat regelen moeten worden genomen, omdat altijd maar weer dezelfde afgevaardigden worden ge kozen, maakt men zich, wat het laatste betreft, schuldig aan overdrijving. Laten we maar eens de beide laatste Synodes van 1933 en 1936 vergelijken. Op de Synode van 1936 te Amsterdam verschenen van degenen, die in 1933 lid der Synode waren, uit Groningen 1 predikant uit Friesland (N.) 2 predikanten en 1 ouderling uit Friesland (Z.) geen; uit Drenthe 1 predikant en 1 ouderling uit Overijsel 2 pre dikanten en 1 ouderling uit Gelderland 2 pre dikanten en 1 ouderling uit Utrecht 1 predikant en 1 ouderling uit N. Holland 1 predikant uit Z. Holland 2 predikanten en 1 ouderling uit Z. Holland (Z.) 1 predikant en 1 ouderling; uit Zeeland 1 predikant uit N. Brabant en Limburg 1 predikant en 2 ouderlingen uit de Classis Ba tavia geen cn van de Oud-Geref. gemeente in Oost-Friesland 1 predikant en 1 ouderling. Alzoo 16 predikanten en 10 ouderlingen. Van de 56 afgevaardigde dus nog niet de helft. In dat blij vend gedeelte", dat nog niet de helft uitmaakt, zou dan het gevaar schuilen van hiërar chie. Nu is ongetwijfeld waar, dat die broeders, die meer dan eens een Generale Synode bijgewoond hebben en met den gang van zaken beter op de hoogte zijn, allicht grooteren invloed kunnen uit oefenen dan die daar maar een enkele maal ver schijnen. Maar moet dat als een kwaad worden be schouwd, dat een deel van de afgevaardigden al eens meer op een Generale Synode kwam en dat deze broeders bekend zijn met den gang van zaken en met allerlei vragen, die telkenmale weer op een Synode terugkomen. Ons dunkt dit een groot voordeel. Zou men willen, dat op de Synode van Am sterdam eens niemand verschenen was, die reeds deel uitmaakte van de Synode van Middelburg Zou men het beter vinden, dat er onder de Sy nodeleden geen „blijvend gedeelte" was Zou men dan alle gevaar voor hiërarchie geweken achten Maar dan bedenke men, dat er op onze Gene rale Synodes zooal niet „een blijvend gedeelte" dan toch een telkens weerkeerend gedeelte is in de professoren van de Theol. Hoogeschool te Kampen en de Theol. Faculteit van de V. U. te Amsterdam, die, als ze allen opkomen, ten getale van 12 a 13 daar kunnen verschijnen. Uiteraard oefenen deze hoogleeraren altijd grooten invloed op een Synode,maar wanneer een Synode eens ware saamgesteld uit alleen maar „Synodale nieuwelingen", zou die invloed dan niet al te groot dreigen te worden En zou er dan geen gevaar dreigen van hiërarchie Ons dunkt, dat de saamstelling van onze Sy node geen grond geeft om te gaan waarschuwen tegen het gevaar van hiërarchie en dat het tel kens terugkeeren van onderscheiden afgevaardig den - we denken met name aan enkelen, die steeds weer als moderamenleden gekozen werden en als voorzitters van de commissies voor een goeden gang van zaken van groot belang is. Zijn we van oordeel, dat we niet een anderen koers uitmoeten en dus daarom reeds tegen het maken van allerlei bepalingen om de vrijheid der kerken in het kiezen van haar afgevaardigden te beperken, over dat laatste willen we ook nog iets in 't midden brengen. Aan het maken van zulke bepalingen kleeft allereerst al dit bezwaar, dat ze algemeen moeten zijn, maar dat al aanstonds, wanneer die moeten worden toegepast, gemerkt wordt, dat het leven, met z'n groote verscheidenheid zich maar niet zoo laat „maatregelen". Dan voelt men, dat er uitzonderingen moeten gemaakt worden. Maar omdat men niet licht, als men eenmaal een regel stelde, daarvan weer afwijkt, ook al is duidelijk, dat het leven daarvan zal schade lijden, zal vaak het belang van het leven worden achtergesteld bij het handhaven van den regel. Dit alles lijkt ons dan ook in strijd met de vrij heid van de kerk van Christus. En omdat dit o.i. een zaak is van heel groote beteekenis, willen we daarop met nadruk wijzen. Christus stelt Zijn kerk in de vrijheid. Hij kan dat doen, want Hij gaf aan Zijn kerk Zijn Hei-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1