No. 15Vrijdag 14 April 1939 53c Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
to
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
JEZUS, DE VRIEND.
En als zij heengingen, om Zijnen dis
cipelen te boodschappen, zie, Jezus is
haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet!
Mattheüs 28 9a.
Jezus de Koning, de Opgestane, de Verheer
lijkte is ook de Vriend van die in Hem gelooven.
Hij is opgestaan en verheerlijkt en toch heel dicht
bij ons. Dat blijkt uit Zijn groetWeest gegroet,
letterlijk verheugt u. Jezus wenscht ons vreugde.
Men heeft wel eens gezegd we ontvangen geen
uitnoodiging tot een begrafenis, maar tot een
bruiloft. En zoo is het ook hier. Natuurlijk is
hier een vaste grond voor deze blijdschap de
opstanding uit de dooden, de rechtvaardigma-
king, het eeuwige leven. En dus zegt Jezus op
grond daarvan, verheugt u. De roeping tot
vreugde (dat is een roèping) is niet gemakkelijk
op te volgen, gemakkelijker is het dikwijls te
klagen. Dat doen we vanzelf. Moeilijk is het in
déze wereld, in zulk een wereld ons echt te ver
heugen. Als deze krant in uw handen komt, is
het misschien wel oorlog, wie weet. Maar als
Jezus ons vreugde toewenscht, is het niet on
mogelijk. Bij Hem is het geen zinlooze groet zoo
als bij ons. Wij zeggen hou maar moed, en we
denken bij het weggaan ik zou de moed verlie
zen. En daarom zijn onze woorden dikwijls zoo
machteloos, zoo weinig overtuigend. Wij missen
het geloof in de mogelijkheid van vreugde. Bij
Jezus is het anders Hij gééft immers de vreugde.
Ze is in Hem gewaarborgd. Hij is opgestaan. Wij
roepen elkaar toegoeden morgen, goeden
avond, machteloos om het zoo te doen zijn. Je
zus heeft alle macht, ook de macht tot vreugde,
in hemel en op aarde.
Misschien is er weinig dat zoozeer van Jezus'
macht getuigt als dit scheppen van vreugde te
midden van de moedeloosheid en verslagenheid
der wereld. Dat is ook een soort opstanding uit
de dooden, gelijk heel de vernieuwing der men-
schenwereld dit karakter draagt. Dat Jezus wer
kelijk is opgestaan, wordt uit de vreugde bewe
zen. Als een zondaar zich bekeert, dan is het
tweede deel van zijn bekeering, we kunnen ook
zeggen, van zijn opstanding in Christus, een har
telijke vreugde in Christus en lust om in alle
goede werken te leven. In de vreugde voltooit
zich, manifesteert zich de opstanding. Vindt ge
ergens geen ware vreugde, ga dan weg van dat
stelsel, die beweging, want dan deugt het niet.
Zooals een echte bloem geurt, zoo uit zich op
een of andere wijze het echte geloof in vreugde.
Wie nooit eens echt meegezongen heeft, vrijuit,
van zorg ontslagen, in de kerk, mag zich wel
eens onderzoeken.
God zelf immers is de eeuwige vreugde, die
eeuwig geniet van eigen Wezen. Hij schiep de
wereld tot vreugde de mensch moest Gods lof
zingen, het lied der schepping bewust vertolken,
zingen dat is onze eeuwige bestemming, in den
hemel zullen de verlosten eeuwig zingen van
Gods goedertierenheen. Maar de mensch is daar
van afgevallen door zijn zonde. Zijn vreugde is
uitgelatenheid, brooddronkenheid. Nu, door Je
zus, is zij weer echt. Dit is mogelijk doordat Jezus
zelf de vreugde geworden is. Hij is nu van alle
last ontheven, Hij ontvangt Zijn loon. En daarom
kan Hij ook vreugde in anderen wekken. En zoo
zegt Hijverheugt u. Het is als met den verloren
zoon. Die moest ook aan een feestmaal aanzitten,
al was hij veel liever weggekropen in een hoekje,
denk U in dat verloopen sujet in het middelpunt
van de belangstelling, hoe beschamend, hoe ver
nederend. Ja, dat God ons vreugde wil geven,
dat wil er bij ons nu eenmaal niet in. Dat hoort
niet bij ons. Vreugde De Heere drijft toch niet
de spot met al die bedelaars in hun lompen. Neen.
Het is Hem volkomen ernst met die vreugde. En
dat is nu juist zoo onbegrijpelijk. Hij maakt het
niet zooals wij menschen vaak, wat al te mooi,
te mooi om waar te zijn. Gods ernstige wil tot
vreugde stelt ons voor een mysterie, een diepe
afgrond. Het is het mysterie van Zijn welbeha
gen. Maar Hij méént het. Hij wil het. Een van
de moeilijkste dingen, waarvoor wij menschen al
tijd komen te staan, is te gelooven, dat God het
méént en zoo is Zijn waarachtigheid in het spel.
Denk u in, dat ge als een schooier langs de hui
zen liep en dat plotseling een rijke, een graaf, een
baron u in zijn paleis binnen deed komen, u
mooie kleeren aantrok, een feestmaal voor u aan
richtte, ja, u kind, erfgenaam in huis noemde. Ge
zoudt op z'n minst een twijfelachtig gezicht zet
ten. Hoe hebben we het nu. Ge zoudt het erg
pijnlijk vinden en twijfelen aan den ernst der be
doeling.
Wij moeten buigen voor Gods liefdewil. Ver
heugt u. Zie, voor dat bevel, die genade, moeten
wij zwichten. Jezus zegt het tot menschen, die
wij vooral niet moeten idealiseeren. Waren ze
niet alle gevlucht, Hem verlatende En nu, geen
enkel woord van verwijt. Geen bitter sarcasme.
Alleen maar de groetverheugt u.
Daar zit nog iets anders in. Het is zoo'n dood
gewone, alledaagsche groet. Jezus groet als
iedereen, zeker in Zijn woord ligt een bijzondere
zin, maar Hij sluit zich dan toch aan bij het
gewone spraakgebruik. Jezus sluit zich als mensch
(en ook als Opgestane is Hij mensch) bij ons
aan. We hebben Hem niet verloren als mensch
na Zijn opstanding. Hij is niet hooggevoelende
geworden, neen, in Hem is nog dat begrijpende
hart. Hij staat weer dicht, heel dicht bij de vrou
wen. Hij is nog ons vleesch en bloed. God met
ons. Dat is God met ons vleesch, in ons vleesch,
om dat vleesch te eeren en te verheerlijken. Hij
heeft het doen opstaan. Bij Hem is ons vleesch
veilig tot in alle eeuwigheid. In Hem is nog die
eenheid van Goddelijke en menschelijke natuur,
die de bron is van ons één zijn met God en van
Gods één zijn met ons. Dat is bij de opstanding
niet veranderd. Het is zoo gebleven. God heeft
ons vleesch behouden, ja, Hij behoudt het nu
onverderfelijk. Nu is het eeuwig God met ons.
En dat blijkt uit die groetverheugt u. De vriend
van straks is nog vriend, blijft vriend. En daarom
kan Hij ook zoo doodgewoon allereenvoudigst,
allerminnelijkst, hartelijk groeten.
En zoo maakt Jezus het heilige niet alledaagsch,
maar het alledaagsche heilig. Hij heiligt onze
groet. De discipelen, de vrouwen zullen die
groet thans met meer eerbied gebruiken. Jezus
heeft zoo gegroetZoo is het met christenen, met
hen, die dicht bij den Heere leven, in hun mond
krijgt een eenvoudige wensch een bijzonderen
zin. Is dat geen heiliging Wij mogen Jezus dan
ken, dat Hij onze woorden op Zijn lippen heeft
willen nemen. Straks zegt Hij vrede zij met
ulieden. Ook een doodgewone groet, maar welk
een klank, welk een beteekenis heeft ze in den
mond van Christus Zoo moeten wij Jezus het
onze, het alledaagsche, gezin, samenleving, om
gang familie, laten heiligen. Ik moet (als Opge
stane) heden in uw huis zijn, dat is nog steeds
de voorwaarde van zedelijke verheffing, van mo-
reele en geestelijke herbewapening
Wemeldinge. M. P. VAN DIJK.
DIE ONDERWEZEN WORDE, DEELE
MEDE.
Gal. 6:6—10 (I)
(Wat deze roeping is).
Het achtereenvolgens behandelen van geheele
bijbelboeken is reeds door Calvijn, en na hem
door menig ander, aanbevolen, omdat alleen op
die wijze Schriftgedeelten, die om onderscheiden
redenen anders onbesproken zouden blijven en
toch voor het leven der gemeente nuttig en noo-
dig zijn, in de prediking behandeld worden.
Zulk een Schriftgedeelte vinden we hier ook.
Hier wordt, zooals op 't eerste oog al te zien is,
gehandeld over de roeping der gemeente om te
zorgen voor het levensonderhoud van degenen,
die haar het Woord Gods brengen. En een tekst,
die daarover gaat, zal een prediker bij vrije tekst
keuze niet zoo licht kiezen.
De keuze van zulk een tekst kan den schijn
wekken, dat de prediker dan niet de gemeente
zoekt en haar heil op 't oog heeft, maar zichzel-
ven.
Wordt het over 't algemeen goed gevonden en
gerechtvaardigd geacht dat een mensch ook aan
zichzelven denkt en aan z'n gezin, in een predi
ker van het Evangelie wordt dat wel eens af
gekeurd.
De overweging daarvan zal dan den prediker
er toe kunnen brengen om zulk een tekst maar
te laten rusten, zelfs wanneer het noodig zou
zijn, om daarover te preeken, en maar liever
schade te lijden. In het belang en tot voordeel
van het leven der gemeente is dat dan echter
niet. De heele Schrift is voor haar welzijn noo
dig als haar dan een deel daarvan v/ordt ont
houden, dat ze noodig heeft, wordt haar tekort
gedaan. En ook dit Schriftdeel heeft ze noodig.
Wanneer de apostel hier wijst op de roeping
der gemeente ten opzichte van hen, die haar
onderwijzen in het Woord, doet hij dat niet al
lereerst met het oog op het belang der leeraren.
Dat doet hij ook. Lees maar 1 Cor. 9 en 1
Tim. 5:8, 17 en 18.
Hier handelt hij over dat onderwerp allereerst
met het oog op het belang der gemeente zelve
met het oog op haar heil, dat schade leidt, wan
neer zij ook in de vervulling van deze roeping
niet getrouw is. Ook daarom moet hierover ge
handeld worden.
We moeten die roeping dan zien in het ver
band, waarin ze hier voorkomt. In dit deel wijst
de apostel de roeping aan, die de geloovigen ten
opzichte van elkander hebben om elkander te
dienen door de liefde. In 't begin van dit hoofd
stuk gaat het dan over het dienen van elkander
met de geestelijke gaven en hier in vers 610,
leert hij, dat dit ook moet geschieden met de
stoffelijke goederen. En wijst hij zoo in 't alge
meen op de roeping om de stoffelijke goederen
te stellen in den dienst der broederliefde, met
name noemt hij dan de leeraars als die moeten
deelen in dat liefdebetoon.
Hier wordt dan ook lang niet alles gezegd, wat
in verband met de roeping der gemeente t.o.z.
van den dienst des Woords zou te zeggen zijn.
Die roeping kan ook uit een ander oogpunt
worden bezien, gelijk dat uitkomt in 1 Cor. 9.
Maar voor een deel is ze ook te bezien uit het
oogpunt der broederliefde en dat wordt hier
gedaan.
De liefde, waarmee de geloovigen, die door
den Geest leven en wandelen de broeders lief
hebben, is met name in haar ingewanden. Zij
maakt niet aanstonds halt, wanneer zij komt aan
de grens waarbinnen de broeders wonen. Als de
krachten het toelaten overschrijdt ze die grens
en doet wel aan allen (vs 10).
Toch maakt zij wel onderscheid. De roeping
tot weldadigheid bestaat jegens alle menschen,
die onze hulp behoeven. In de gelijkenis van den
barmhartigen Samaritaan, heeft de Heere dat
duidelijk uitgesproken en geleerd (Luk. 1029
vlg).
Dat neemt niet weg gelijk dat ook uit die
zelfde gelijkenis blijkt dat hier te onderschei
den is. Er zijn menschen, tot wie we in nadere
verhouding staan, en die moeten het allereerst
en het allermeest voorwerpen zijn van onze lief
de. De werkzame liefde geldt allereerst hen.
Wanneer die priester en die leviet, die den
Joodschen man zooveel nader stonden, hem
nochtans aan z'n lot overlieten, laadden ze daar
mee groote schuld op zich.
De apostel zegt hier dan ook, dat we moeten
weldoen aan alle menschen, maar meest aan de
huisgenooten des geloofs. Al zeer nauw is de
geestelijke band, die de geloovigen aan elkander
bindt. Zij staan elkander al zeer na en daarom
moet naar hen 't eerst en 't meest de werkzame
liefde zich uitstrekken.
Als voorwerpen van die meedeelende liefde
noemt Paulus hier dan ook de leeraars, die de
gemeente onderwijzen in het Woord. Degenen,
die door hen onderwezen worden, moeten hun
meedeelen van alle goederen.
Daarmee is niet gezegd, dat de verzorging der
leeraars een zaak van barmhartigheid zou zijn.
Die verzorging staat niet op één lijn met die van
de arme broeders en zusters, ze is niet een werk
van barmhartigheid.
De positie van de priesters en levieten was,
hoewel het volk moest zorgen voor hun stoffe
lijke nooddruft, een geheel andere dan die van
de armen in Israël. En voor den Nieuw-testamen-
tischen dag herinnert Paulus aan den regel, die
ook voor het N. T. van kracht blijft, dat de
dorschende os niet mag gemuilband worden 1
Cor. 9:9) en dat die het geestelijke zaaien recht
hebben het lichamelijke te maaien (1 Cor. 9:11).
Betoon van liefde kan ook barmhartigheid zijn,
maar is niet altijd barmhartigheid. Als ouders hun
kinderen onderhouden en verzorgen is dat niet
een betoon van barmhartigheid. Ze hebben de
roeping hun kinderen in liefde te verzorgen. De
liefde moet nu ook dringen om te voorzien in
de stoffelijke behoeften der leeraren en hun van
alle stoffelijke goederen mee te deelen.
Het behoeft niet te verwonderen, dat de apos
tel in dit verband ook aan hen denkt. In dit op
zicht hebben zij met de armen iets gemeenschap
pelijks dat zij uitzonderingen daargelaten
van zichzelf geen stoffelijke goederen hebben.
De oorzaak is bij hen een andere dan bij de ar
men. Bij de laatsten is het een gevolg daarvan,
dat zij door ziekte of ouderdom of andere oor
zaak verhinderd waren zich zelf het noodige te
verwerven. Bij de leeraren vindt het hierin z'n
verklaring, dat zij hun heele leven moeten wijden
aan hun geestelijk werk en hun daarom de ge
legenheid ontbreekt voor zichzelf stoffelijke goe
deren te gewinnen.
De oorzaak is dus verschillend en daaruit
vloeit voort de andere positie van een leeraar
en een arme, maar ook de laatste heeft stoffe
lijke behoeften en daarin te voorzien is dan de
taak der broederlijke liefde.
En die liefde moet dan vooral letten op hun
werk. Hier mag niet zijn het medelijden met hen,
die toch ook moeten leven. Hier moet zijn de
erkenning van hun werk.
Die onderwijst uit het Woord, doet wat en
om wat hij doet moeten degenen, die onderwe
zen worden hem mee laten deelen in de stoffe
lijke goederen, zooals onder het O. T. de andere
stammen moesten zorgen voor den stam van
Levi.
Die onderwezen wordt ontvangt wat en voor
wat hij ontvangt moet hij nu wederkeerig den-
gene, die hem onderwijst doen deelen in de stof
felijke goederen.
HEIJ.
VEREENIGING VAN THE CHRISTIAN
REFORMED CHURCH EN THE
REFORMED CHURCH IN AMERIKA?
Eerst iets over de Hollandsche Gereformeerde
Kerk (The Reformed Church). Deze kerk dankt
haar ontstaan in Amerika aan de West-Indische
Compagnie. In 1770 vereenigde zij zich tot een
Synode uit vijf Classes bestaande, en kregen zij
het recht tot oprichting van een College. In 1910
telde deze kerk 740 predikanten, 700 kerken, een
kerk dus die wat grootte betreft, met de Gere
formeerde Kerken in Nederland kan vergeleken
worden.
De Christelijk Gereformeerde Kerk (The
Christian Reformed Church) is de gemeenschap
der geloovigen, die in de 19e eeuw uit Neder
land naar Amerika verhuisd zijn, onder wie Ds
Raalte en Ds Scholte. Haar Theologische School
is het Calvin College, welke school in Grand
Rapids staat en waar men den doctorstitel be
halen kan. In 1912 telde deze kerk 150 predi
kanten, 200 kerken. Ze doen zeer veel aan
Zending.
Met deze beide kerkengroepen voeren onze
Nederlandsche Gereformeerde Kerken corres
pondentie.
Volgens een artikel van den redacteur van
The Banner is er nu een beweging gaande door
het optreden van Prof. Dr K. Schilder, om deze
beide kerkengroepen te vereenigen. Hij schrijft
„Onze eigen correspondentie wijst in de richting
van een verlangen, dat ontwaakt is door de le
zing van Dr Schilder, om de breuk te heelen
tusschen ons en de Protestantsch Gereformeerde
broederen. Eén van de vooraanstaande leeken
in deze stad schreef ons een enthousiasten brief,
welke de gedachte opperde om een meeting van
leiders van beide kerken te houden met het doel,
om de struikelblokken te verwijderen.
Zulk een suggestie kan niet verontachtzaamd
worden, zegt Ds Kuipers. Het zijn toch twee
denominaties, die zichzelf Gereformeerd noemen
en die beiden dezelfde geloofsbelijdenis onder
schrijven".
Nu zijn er natuurlijk allerlei punten, die eersc
nauwkeurig bezien moeten worden. Ie. zegt Ds
Kuipers is vereeniging niet in elk geval wensche-
lijk. Als er steeds maar wrijving en twist blijft
tusschen broeders onder één dak, laat ze dan
rustig uiteen blijven. 2e. Het verwijt, dat zij
de Christelijk Gereformeerden Armini-
aansch zijn, moet ophouden. 3e. Onbroederlijke
propaganda moet beëindigen. 4e. De drie punten
van de Synode moeten gehandhaafd blijven. Deze
zijn le. dat er naast de reddende genade Gods,
die hij betoont aan zijn uitverkorenen, ook een
zekeren gunst of genade is, welke hij betoont aan
alle schepselen.
2e. Dat God door de algemeene werking van
den Heiligen Geest, zonder vernieuwing van het
hart, de zonde tegenhoudt, om ongehinderd uit
te breken.