FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJ D"
Wie nu deze conclusie zou willen trekken, dat
alle gedoopte kinderen voor zalig verklaard wor
den, heeft het a. b. c. van het reformatorisch
standpunt niet begrepen. De practijk leert bo
vendien wel anders. We houden ons echter bij
den kinderdoop niet vast aan wat menschen
Barth incluis beweren, maar wat de Heere
zegt. Dat staat ook in 't mooie formulier van den
kinderdoop Ik zal mijn verbond oprichten tus-
schen Mij en tusschen U en tusschen uw zaad
na U in hunnen geslachten. Voorts want u komt
de belofte toe en uwe kinderen.
We zijn dankbaar aan Prof. Barth, dat hij
zoo duidelijk heeft laten zien, dat er tusschen
hem en ons een diepe kloof gaapt en het is nu
misschien wel tijd geworden voor verschillende
Hervormde collega's en hoogleeraren, om zich
eens nader te bezinnen over de consequenties
van dit theologisch systeem.
Ja, wat dat woord bezinnen betreftdaar
over is heel wat te doen geweest in de pers. De
één wil nog al meer bezinning dan de ander. De
Maasbode (r.k.) sprak over de Barthiaansche
dwaling als „protestantsche bezinning". En toen
kwam De Standaard daar tegen op en sprak van
„dwalende bezinning". Inderdaad, dwalende be
zinning, dat is het woord, dat juist is. Want
wanneer De Maasbode meent, dat Barth met
zijn verwerping van den kinderdoop nog protes
tant is, dan is dit een dwaling. En heel de be
schouwing van Barth over den staat en politiek
over school en allerlei actie, die niets met de
kerk te maken mogen hebben, is zulk een ge
vaarlijke dwaling, dat we hier niet genoeg waken
kunnen. Het is ook juist wederom op dit punt,
dat valsch mystieken en Barthianen elkander
raken.
Uit dit alles blijkt wel zeer duidelijk, hoe nut
tig het is, dat ons volk weer zijn doop gaat ver
staan. En wederom willen we daartoe aandrin
gen op het lezen van het mooie boekje van
Wormser of ook het magistrale werk van Ds
Woelderink Het doopsformulier. Deze werken
kunnen bijdragen tot versterking van ons geloof
in hetgeen God de Heere ons gegeven heeft.
DE SYNODE VAN SNEEK.
Een der schotels op de komende Synode zal
zijn meeningsverschillen. Niet dat er niet vele
andere gerechten zullen worden opgediend. We
denken maar aan de kwestie van tucht over
doopleden, het voorstel inzake het appèlrecht, en
voorts de bespreking van de mogelijkheid, dat
predikanten, die te lang op een plaats staan eens
vertrekken kunnen
Maar één van de punten die ons alle interes
seert is zeker de kwestie der meeningsverschil-
len. U weet nog de historie. Ze is dezeop
Woensdag 9 September werd ter vorige Synode
een begin gemaakt met de bespreking van een
voorstel, ingediend door de SynodeledenDr
A. Polman en Ds W. H. v. d. Vegt.
De inhoud van dit voorstel was aangezien
mede door den inhoud van sommige polemieken
en andere artikelen in onze kerkelijke pers van
de laatste jaren onrust is gewekt en de vrees is
uitgesproken, dat op bepaalde punten de Gere
formeerde belijdenis, hetzij wordt losgelaten,
hetzij wordt verzwakt, hetzij disputabel gesteld
wordt,
achten ondergeteekenden den toestand ernstig
genoeg om deze Synode voor te stellen
1. dat zij inzake deze geschillen, met name
over de algemeene genade, de pluriformiteit der
kerk, de twee naturen van Christus, verhouding
van de kerk tot den staat, het genadeverbond
(zelfonderzoek), erkenning van den heiligen
doop welke niet in onze kerken is bediend, de
onsterfelijkheid der ziel, tot een duidelijke uit
spraak zoeke te komen
2. dat zij daartoe een commissie (of even
tueel commissies) benoeme, die haar met redenen
aan de Schrift en onze belijdenis ontleend in
deze aangelegen vraagstukken adviseere(n) en
3. dat zij aan deze commissie (s) opdrage, op
de volgende Generale Synode te rapporteeren en
dat dit rapport (of deze rapporten) op zijn minst
een half jaar^ tevoren ter kennis van de kerken
gebracht worde(n). (art. 152).
Toen werd een commissie ingesteld van voor
onderzoek. Een minderheids- en meerderheids
rapport verscheen. Toen kwam de befaamde
Donderdag. Gevolg een nieuw voorstel, onder
teekend door Dr Polman, Ds v. d. Vegt, Dr.
Dijk, Dr van Es, Ds. den Houting, Ds Meynen,
Prof. Ridderbos, Prof. Schilder. Des Vrijdags
13)
Job Louwerse zat aan het eind van de tafel,
zoo ver mogelijk van Arie Goedegebuure, dien
hij met geen blik verwaardigde, af. Hij mengde
zich in het gesprek der neven over de graan
prijzen.
Tante", zei Jane zacht, ,,ik ga mee naar het
kerkhof."
De boerin van „Sursum Corda" keek even
vreemd op dat voornemen vloekte tegen de oer
oude gewoonte in Zuidstad, waar vrouwen niet
meetogen ter begrafenis.
Maar onmiddellijk begreep zij, de fijngevoelige,
dat was piëteit van Jane het kon óók zijn, dat
deze voelde, niet steeds goed voor moeder te zijn
geweest, hoewel tante Marie dat niet met zeker
heid wist, want wat kende zij de intieme ver
houdingen in dit gezin
Vier en twintig jaar geleden had zij in ditzelfde
vertrek gezeten, pratend met Aaf, deze er op
gewezen, dat het verkeerd met haar zou gaan,
als zij niet weerkeerde tot God.
Toen was, door die deur, Job Louwerse geko
men. Hij had buiten iets opgevangen van het ge
sprek. Zijn korte arm wees naar de deur ,,Je
vertrekt onmiddellijk en je komt hier niet weer.
moest worden meegedeeld, dat men niet tot een
gemeenschappelijk voorstel was gekomen. Tot
des Maandags werd de bespreking verdaagd.
Eerst Woensdag echter wordt de zaak weer in
openbare zitting behandeld. Eenheid is in die
commissie niet verkregen, want men blijft spre
ken van meerderheid en ingediende tegenvoor
stellen. Na het verwerpen van voorstellen van
Ds Duursema, om de zaak blauw blauw te laten,
en van Ds Houting, dat ook gangbare leeringen
zullen worden onderzocht, komt men tot het
volgende besluit
De Synode,
gelet op het feit, dat er in onze kerken opvat
tingen worden voorgedragen, welke van de tot
nog toe gangbare leeringen afwijken,
en dat eenerzijds de voorstanders dezer op
vattingen gelooven en verzekeren dat ze geheel
conform Schrift en belijdenis zijn, terwijl ander
zijds door menigeen in onze kerken de vraag is
gesteld, of deze voorgedragen opvattingen wel in
overeenstemming zijn met Schrift en belijdenis
van oordeel, dat zulk een onzekerheid niet mag
worden bestendigd
besluit
1. tenminste zeven deputaten ad hoe te be
noemen
2. dezen deputaten op te dragen
a. de bedoelde opvattingen, welke betrekking
hebben op de onderwerpen (in alfabetische volg
orde): Algemeene genade, Genadeverbond, On
sterfelijkheid der ziel, Pluriformiteit der kerk,
Vereeniging van de beide naturen van Christus,
Zelfonderzoek, naar hun zakelijke beteekenis te
onderzoeken en te toetsen aan Schrift en be
lijdenis en
b. daarover op de volgende Synode rapport
uit te brengen en haar daarin met advies te die
nen."
Met groote belangstelling wachten we nu de
rapporten af, opdat de kerken van tevoren kun
nen oordeelen over deze zoo belangrijke materie.
In de commissie zijn benoemd Ds J. L. Schou
ten, Prof. Aalders, Ds G. Diemer, Prof. Hepp.
Prof. Schilder, Dr Thijs en Prof. Vollenhoven.
Prof. Greydanus heeft zich echter teruggetrok
ken tengevolge van de publicaties van Prof.
Hepp tegen mede-commissieleden.
We zullen bidden, dat de Heere deze mannen
met wijsheid leiden moge, opdat onze kerken ook
door deze branding heen kome.
A. H. OUSSOREN.
EEN HOOFDSTATION OP DEN WEG DER
GEREFORMEERDE EVANGELISATIE.
II (Slot)
III. Dan volgt het derde of practisch deel.
In de hoofdstukken VIII tot XVI worden door
D.D. J. Douma, W. A. Wiersinga, Dr P. Prins,
T. J. Hagen, J. A. Tazelaar en Ir. J. M. van
Rooyen de afzonderlijke secties beschreven de
Zondagsschool, de arbeid onder jongens en meis
jes of jeugdsamenkomsten, de arbeid onder de
volwassenen, onder de studenten, het huisbezoek,
de straatprediking en de lectuurverspreiding.
Met betrekking tot de Zondagsschool schrijft
Ds Douma over ontstaan en groei, (in buiten
en binnenland) karakter en doel, inrichting en
methode, voorbereiding en toerusting, verbinden
en vasthouden, beteekenis en vrucht, een zeer
belangrijk artikel, speciaal voor allen, die voor
of op de Zondagsschool arbeiden.
Wat den arbeid onder jongens en meisjes aan
gaat, de bekende jeugdvriend Ds W. A. Wier
singa handelt over den aard van dit jeugdwerk,
de hoofddienst, de hulpdienst, en de verdere mo
gelijkheden.
Aangaande den arbeid onder de volwassenen
behandelt Dr P. Prins de volgende punten de
werker, het object, het werk, de werkmiddelen
en de werkgelegenheden.
Ir. van Rooyen maakt duidelijk, dat de arbeid
onder studenten zich in voldoende mate van an
dere takken van Evangelisatie onderscheidt om
daaraan speciale aandacht te wijden, wat geldt
zoowel voor de personen, die moeten worden
bearbeid als voor de wijze van bearbeiding. Eerst
beziet hij de studentenwereld nader, vervolgens
beziet hij de methoden van Evangelisatie op dit
terrein, om tenslotte nog enkele richtlijnen voor
de organisatie van dezen arbeid aan te geven.
Betreffende het huisbezoek bespreekt Dr P.
Prins de 4 vragen le. waar 2e. door wie 3e.
wanneer en 4e. op welke wijze deze bezoeken
zijn te brengen. Hij wijst er o.a. op, dat hier een
Vrome kletspraatjes hebben we hier niet noo-
dig". Nóg hoorde zij het hem zeggen, terwijl zijn
gelaat rood en opgezwollen was van toorn.
Nooit tot vanmorgen had zij weer een
voet over dezen drempel gezet. Wat kende zij
dit gezin Was Jane wel zóó, als haar vader
Och ja, dat wist zij wel. Jane was inderdaad an
ders, al waren er in haar karaktertrekken van
haar vader. Maar zóó, neen, zóó had zij niet
gedacht.
„Zou je het wel doen, meid
„Ik ga mee", zei Jane beslist.
„Gaan er nog meer?"
Het meisje schudde ontkennend het hoofd.
„Dan zal ik met je meegaan, kind."
„Tante
„Ik geloof, dat ik je begrijp. Datzelfde wil ik
ook."
„Ja, 'k heb het uit haar hoofd willen praten,
't Is idioot. Maar zij wil mee."
Aan de andere zijde der tafel had men het
blijkbaar over hetzelfde onderwerp. En luid, hard
klonk de stem van Job Louwerse, afkeurend het
voornemen van zijn dochter.
„Laat haar begaan", zei de boerin van „Sur-
sus Corda" op zachten toon. Allen luisterden
plotseling. „Het is wel geen gewoonte, maar is
dat nu zóó erg Jane bedoelt het goed. Zij moet
niet alleen gaan. Daarom ga ik mee."
Er werd niet meer over gesproken.
Job Louwerse haalde een zwaar zilveren hor
loge, dat beschermd werd door een kast van cel
luloid, voor den dag.
,,'t Is al over tijd", zeide hij, zijn glas leegdrin
kend. Dat deden de anderen ook. En de kopjes
taak ligt voor emeriti-predikanten veler hunner
trachten na hun 40 dienstjaren een kleinere ge
meente te vinden, maar als op hen een beroep
wordt gedaan voor den evangelisatie-arbeid, dan
is dat dikwijls tevergeefs. Ook voor oud-ouder
lingen en ex-diakenen ligt hier een taak. Even
eens voor de Indische „gasten" en onze gepen
sioneerde of werklooze onderwijzers.
Over de straatprediking maakt Ds Hagen (die
zelf ook straatprediker is tal van kostelijke op
merkingen. Hij wijst er o.a. op, dat er ook een
vrucht is tot beperking van de zonde, al komt er
geen bekeering uit voort. Gods Woord legt be
slag op de menschen, zoodat hij kan verhalen
van iemand, die rondliep met plannen om zich
van kant te maken en „toevallig" langs zijn
Evangelisatietent kwam, waar hij dien avond
over zelfmoord sprak, en de man is van zijn mis
dadig voornemen daardoor teruggekomen. Dui
delijk toont hij aan, dat het de eer en de weelde
van Christus' gemeente is om de banier van den
koning te planten in de wereld en het „Pro Rege"
te bazuinen over marktplein en straat, en hij
waarschuwt, dat de prediker op de straat niet
optrede als een notaris, die daar een akte van
Gods Koninkrijk leest, maar als een erfgenaam,
die zelf door den Heere Jezus is rijk geworden,
immers Evangeliseeren is, zooals Ds Ringnalda
op blz. 103 zegtliefde geven, liefde doorgeven,
de geloofsliefde, die Christus vertolkt.
Wat de lectuurverspreiding betreft, Ds J. A.
Tazelaar schrijft over maandbladen, weekbladen,
scheurkalenders, wandteksten, Bijbelverspreiding,
maar vooral over het tractaat, waarvan hij be
spreekt de omvang, het uiterlijk, de illustratie, de
titel en de inhoud.
Nadat Ds J. de Vries gehandeld heeft over den
zoo bij uitstek moeilijken Evangelisatie-arbeid
onder de Roomschen (en de secten), waarbij hij
o.a. wijst op de wenschelijkheid, dat er eenige
theologen zijn, die alleen hun werk maken van
de bestudeering van het Roomsch-Katholicisme,
en een handboek wordt uitgegeven, waarin een
duidelijk overzicht van de leerstukken en gebrui
ken van de Roomsche kerk wordt geboden met
de critiek er bij van uit het Gereformeerde stand
punt, komt het slothoofdstuk van de hand van
Ds Hagen over de Evangelisatie in den ruimeren
zin.
Onder Evangelisatie in den ruimeren zin ver
staat de schrijver het breede terrein van arbeid
buiten hetgeen tegenwoordig de Evangelisatie
genoemd wordt en ook daarmee in verband
staande, dat deels ontgonnen is, maar ook deels
nog braak ligtpolitiek, wetenschap, onderwijs,
fröbelscholen, de weermacht, bureaux voor hu
welijksmoeilijkheden, zorg voor groote gezinnen,
handhaving van den Zondag, medische Evange
lisatie, werkloozenzorg, de radio, philanthropie,
kolonies voor drankzachtigen en andere te re-
classeeren personen, allerlei sociaal werk enz.
Hier ligt een zeer breed terrein en openen zich
allerlei perspectieven en mogelijkheden. Het ver
driet den schrijver wel eens, dat zulk een klein
aantal gemeenteleden medewerkt aan de gewone
Evangelisatie. Heel de gemeente moet mobiel
gemaakt worden. Heel de gemeente van Christus
moet al meer een werkende gemeente worden,
om het afgedwaalde volk weer terug te brengen
tot God en Zijn dienst. Ons volk moet al meer
worden aangegrepen in het hart van het volks
leven. Pro Rege
Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn ge
bleken, dat wij in dit Handboek voor de Geref.
Evangelisatie een kostelijk werk ontvangen heb
ben, terecht genoemd een rijk en onmisbaar vade
mecum voor allen, die arbeiden in het Evangeli
satie-werk, dat ook zijn groote waarde heeft door
het propagandistisch karakter, dat het draagt,
doordat het duidelijk aan alle gemeenteleden, die
nog niet arbeiden op dit terrein van Gods Ko
ninkrijk, laat zien niet alleen hoe en wat er ge
daan wordt, maar ook hoeveel meer er gedaan
kan en moet worden, opdat het huis Gods vol
worde
Stelle de Heere de lezing en bestudeering van
dit prachtige standaardwerk, dat in zeer veler
handen en bibliotheek kome, tot een rijken ze
gen En geve Hij in Zijn gunst, dat mede hier
door de belangstelling en de liefde, maar bovenal
het gebed en de arbeid voor de Evangelisatie
rinkelden.
Op het erf werden voetstappen gehoord. En
geknars van wielen. Er viel nu toch een stilte
de kist werd uitgedragen.
De deur ging open.
„De familie kan instappen", kondigde de voor
man der lijkdienaars aan.
Jassen en mantels werden aangeschoten.
Met zijn beide zonen stapte Job Louwerse in
het rijtuig, dat door Jaap als koetsier werd be
reden. In het tweede gingen tante Marie en Jane.
Het was ook een rijtuig van „Levensstrijd". Nog
volgden vier andere wagens.
Dan ging het op Zuidstad aan. Waar de men
schen stilstonden, even keken, een praatje maak
ten de vrouw van Louwerse van den zeedijk
't mensch moest nog al geleden hebben nog al
een vent ook d'r was niet eens een dominé bij,
hadden ze gehoord.
Nu ja, het gros van de menschen van Zuidstad
geloofde het welje kunt niet altijd een dominé
over den vloer hebben het leven is maar kort
en je moet er van genieten, wat er te genieten
valt als je zoo eens een paar keer per jaar naar
de kerk gaat, op een regenachtigen Zondag, is
het al mooi genoeg die dorniné's zeggen ook
maar wat voor hun broodje meestal snapte je
d'r niks van dominé Horjens had op Kerstmis
eens gepreekt over het voeder in den stal, nou,
vraag ik jeneen, ze geloofden het wel.
Maar, lieve stumperd, je wilt toch ordentelijk
begraven worden Daar hoort toch een woordje
van een dominé bij Je bent toch geen stuk vee,
dat in den grond wordt gestopt
Daar zag je nou Job Louwerse eens Krek een
onzer Gereformeerde Kerken allerwegen al meer
toenemen, want het is zoo juist, wat Ds Hagen
schrijft in de onlangs uitgekomen brochure „Wat
is, wat bedoelt en hoe werkt het Verband", dat
de eer van onzen Koning gelegen is in de veel
heid der onderdanen, zoodat het ons een harte
lijke begeerte moet zijn om Hem nieuwe onder
danen toe te brengen, het „Pro Rege" moet
ons rnet ijver voor Zending en Evangelisatie ver
vullen, maar ook het belang van de gemeente
zelf, want een gemeente zonder expansiedrift is
dood of aan het sterven toe
C. A. VREUGDENHIL.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, April 1939.
Nooit heeft het Joodsche vraagstuk zóó sterk
de aandacht van de wereld gevraagd als in onze
dagen. Sedert in November 1917 de bekende
declaratie van Balfour verscheen, waarin de his
torische rechten der Joden om in Palestina op
nieuw hun woonplaats te vestigen werden vast
gelegd, is er in het heilige land veel veranderd.
Duizenden Joden trokken als kolonisten Palestina
binnen. Tel-Aviv werd tot een zuiver Joodsche
stad gemaakt. Woeste grond is herschapen in
bruikbaren bodem. Land- en tuinbouwscholen
zijn gesticht en de nieuwste werktuigen in ge
bruik genomen. Op Joodsche plantages groeien
heerlijke citrusvruchten, 't Is merkwaardig,
dat de Joden, die steeds bizondere gaven
voor den handel hadden, in de laatste ja
ren tot uitnemende landbouwers zich ontwikkel
den. De achterlijke Arabieren, wonend in vuile
dorpen, staan ver achter bij de Joden en be
schouwen de Joden als indringers. Zij eischen,
dat de immigratie stop gezet wordt, omdat an
ders hun ras ten onder gaat.
Een duidelijk beeld van de spanningen tus
schen Joden en Arabieren geeft het interessante
boek van den Engelschman H. V. Morton In de
Voetstappen van den Meester (voortreffelijk
vertaald door Ds A. G. Barkey Wolf).
Binnen de muren van Jeruzalem twisten drie
verschillende godsdiensten met elkander om den
voorrang. Voor den Christen is Jeruzalem de
stad der kruisiging en der opstanding, maar voor
den Jood is zij de stad van Jehova en de Moham
medaan beschouwt haar na Mekka als de heilig
ste plek op aarde. Daarom zit de lucht vol on
zichtbare slagboomen en geestelijke grenzen. Men
hoort in Jeruzalem zelden een mensch aanduiden
als een Zwitser, een Duitscher, een Armeniër,
een Pers, een Kopt of een Griek, neen, hij is of
een Christen, of een Mohammedaan of een Jood.
Deze drie godsdiensten beteekenen voor Jeruza
lem wat nationaliteiten voor andere steden be
teekenen.
Jeruzalem kent dan ook drie verschillende tijd
rekeningen. De Christenen leven in het jaar 1939
na Christus. Maar de Joden, die hun tijdrekening
doen aanvangen bij het begin der wereld, tellen
het jaar 5699. De Mohammedanen, die beginnen
te rekenen bij de geboorte van Mohammed, noe
men het jaar 1357. Zoo komt het, dat Jeruzalem
driemaal in de week een heiligen feestdag viert.
De Mohammedanen heiligen den Vrijdag, de Jo
den houden den Zaterdag, daarna komen de
Christenen met hun Zondag. Zoo weerspiegelt
Jeruzalem in zijn dagelijksch leven het ingewik
keld karakter van zijn bestaan.
Morton schrijft„Er zit iets fels in de lucht,
iets, dat niet met woorden omschreven kan wor
den, maar dat zóó wezenlijk is, dat men het als
een bevrijding doorleeft wanneer men buiten de
muren komt in de omgeving van den Olijfberg.
Maar nauwelijks zijt gij weer door een van de
oude poorten naar binnen gekomen, of ge raakt
opnieuw onder den druk van deze vreemde
macht".
Jeruzalem heeft een overwegend Joodsche be
volking, maar de nieuwe stad Tel-Aviv (de naam
beteekent Lente-heuvel) telt alleen Joden. Deze
stad van 15.000 inwoners is een merkwaardig
centrum van Joodsch leven. Het Zionisme heeft
hier zijn hoogtepunt bereikt. Vooral het school
wezen is sterk ontwikkeld. Er is een Universiteit
en een Zeevaartschool voor Joodsche zeelieden
gesticht. Eiken Vrijdagavond zijn de talrijke sy
nagogen overvol. De straten en winkels dragen
Hebreeuwsche opschriften.
Het initiatief en de durf der Joden valt te be
wonderen, maar 't is te betreuren, dat door ver
reweg de meeste Zionisten wel nationale idealen
worden gekoesterd, doch geen godsdienstige, dat
zoo weinigen het heil verwachten van den God
heiden, een volslagen heiden, man. Die stopte zijn
vrouw onder den grond zonder dat er een domi
né bij was. Dat was toch wel meer dan gortig.
Zóó oordeelde een groot deel van de inwoners
van Zuidstad. En toen gingen ze weer naar huis
of naar hun werk. Het intermezzo, door Job
Louwerse geschapen, was voorbij. Je kon er ook
niet aan blijven denken. Het leven was zoo kort.
Er kwam een tijd, dat er een eind aan kwam. Dan
werd je ook begraven. Maar dan moest er een
dominé bij zijn. Al kon je dien in het leven mis
sen, bij je graf moet toch een woordje worden
gesproken door een dominé, die toch altijd nog
wel wat goeds van je weet te zeggen.
Langzaam reed de kleine stoet de poort door,
om dan een dijk langs het verlengde der haven
te volgen. Aan ééne zijde van den dijk stonden
huizen en de menschen kwamen kijken. Eiken
dag zag je niet een begrafenisstoet en deze was
iets bizonders. Van de boeren werd er een be
graven. Je kon het zien aan de rijtuigen geen
vigelantes, maar Utrechtsche en Geldersche wa
gentjes, hoog op de wielen.
In het tweede zaten Jane en haar tante. De
boerin van „Sursum Corda" had op het nu reeds
lange eind vanaf den zeedijk zoo nu en dan een
opmerking gemaakt, doch zij kreeg óf geen ant
woord óf een heel kort. En toen, fijngevoelig als
zij was, had zij gedachtik moet zwijgen.
Zoo zaten die vrouwen, zonder een woord te
spreken, naast elkaar. Op de ongelijke keien van
den dijk schokte het rijtuig vreeselijk. Maar dan
ging het gelijkmatiger. Ze wisten hetdat waren
de kleine klinkers van den weg, die op het kerk
hof uitliep. (Wordt vervolgd)