FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJ D" Wie nu deze conclusie zou willen trekken, dat alle gedoopte kinderen voor zalig verklaard wor den, heeft het a. b. c. van het reformatorisch standpunt niet begrepen. De practijk leert bo vendien wel anders. We houden ons echter bij den kinderdoop niet vast aan wat menschen Barth incluis beweren, maar wat de Heere zegt. Dat staat ook in 't mooie formulier van den kinderdoop Ik zal mijn verbond oprichten tus- schen Mij en tusschen U en tusschen uw zaad na U in hunnen geslachten. Voorts want u komt de belofte toe en uwe kinderen. We zijn dankbaar aan Prof. Barth, dat hij zoo duidelijk heeft laten zien, dat er tusschen hem en ons een diepe kloof gaapt en het is nu misschien wel tijd geworden voor verschillende Hervormde collega's en hoogleeraren, om zich eens nader te bezinnen over de consequenties van dit theologisch systeem. Ja, wat dat woord bezinnen betreftdaar over is heel wat te doen geweest in de pers. De één wil nog al meer bezinning dan de ander. De Maasbode (r.k.) sprak over de Barthiaansche dwaling als „protestantsche bezinning". En toen kwam De Standaard daar tegen op en sprak van „dwalende bezinning". Inderdaad, dwalende be zinning, dat is het woord, dat juist is. Want wanneer De Maasbode meent, dat Barth met zijn verwerping van den kinderdoop nog protes tant is, dan is dit een dwaling. En heel de be schouwing van Barth over den staat en politiek over school en allerlei actie, die niets met de kerk te maken mogen hebben, is zulk een ge vaarlijke dwaling, dat we hier niet genoeg waken kunnen. Het is ook juist wederom op dit punt, dat valsch mystieken en Barthianen elkander raken. Uit dit alles blijkt wel zeer duidelijk, hoe nut tig het is, dat ons volk weer zijn doop gaat ver staan. En wederom willen we daartoe aandrin gen op het lezen van het mooie boekje van Wormser of ook het magistrale werk van Ds Woelderink Het doopsformulier. Deze werken kunnen bijdragen tot versterking van ons geloof in hetgeen God de Heere ons gegeven heeft. DE SYNODE VAN SNEEK. Een der schotels op de komende Synode zal zijn meeningsverschillen. Niet dat er niet vele andere gerechten zullen worden opgediend. We denken maar aan de kwestie van tucht over doopleden, het voorstel inzake het appèlrecht, en voorts de bespreking van de mogelijkheid, dat predikanten, die te lang op een plaats staan eens vertrekken kunnen Maar één van de punten die ons alle interes seert is zeker de kwestie der meeningsverschil- len. U weet nog de historie. Ze is dezeop Woensdag 9 September werd ter vorige Synode een begin gemaakt met de bespreking van een voorstel, ingediend door de SynodeledenDr A. Polman en Ds W. H. v. d. Vegt. De inhoud van dit voorstel was aangezien mede door den inhoud van sommige polemieken en andere artikelen in onze kerkelijke pers van de laatste jaren onrust is gewekt en de vrees is uitgesproken, dat op bepaalde punten de Gere formeerde belijdenis, hetzij wordt losgelaten, hetzij wordt verzwakt, hetzij disputabel gesteld wordt, achten ondergeteekenden den toestand ernstig genoeg om deze Synode voor te stellen 1. dat zij inzake deze geschillen, met name over de algemeene genade, de pluriformiteit der kerk, de twee naturen van Christus, verhouding van de kerk tot den staat, het genadeverbond (zelfonderzoek), erkenning van den heiligen doop welke niet in onze kerken is bediend, de onsterfelijkheid der ziel, tot een duidelijke uit spraak zoeke te komen 2. dat zij daartoe een commissie (of even tueel commissies) benoeme, die haar met redenen aan de Schrift en onze belijdenis ontleend in deze aangelegen vraagstukken adviseere(n) en 3. dat zij aan deze commissie (s) opdrage, op de volgende Generale Synode te rapporteeren en dat dit rapport (of deze rapporten) op zijn minst een half jaar^ tevoren ter kennis van de kerken gebracht worde(n). (art. 152). Toen werd een commissie ingesteld van voor onderzoek. Een minderheids- en meerderheids rapport verscheen. Toen kwam de befaamde Donderdag. Gevolg een nieuw voorstel, onder teekend door Dr Polman, Ds v. d. Vegt, Dr. Dijk, Dr van Es, Ds. den Houting, Ds Meynen, Prof. Ridderbos, Prof. Schilder. Des Vrijdags 13) Job Louwerse zat aan het eind van de tafel, zoo ver mogelijk van Arie Goedegebuure, dien hij met geen blik verwaardigde, af. Hij mengde zich in het gesprek der neven over de graan prijzen. Tante", zei Jane zacht, ,,ik ga mee naar het kerkhof." De boerin van „Sursum Corda" keek even vreemd op dat voornemen vloekte tegen de oer oude gewoonte in Zuidstad, waar vrouwen niet meetogen ter begrafenis. Maar onmiddellijk begreep zij, de fijngevoelige, dat was piëteit van Jane het kon óók zijn, dat deze voelde, niet steeds goed voor moeder te zijn geweest, hoewel tante Marie dat niet met zeker heid wist, want wat kende zij de intieme ver houdingen in dit gezin Vier en twintig jaar geleden had zij in ditzelfde vertrek gezeten, pratend met Aaf, deze er op gewezen, dat het verkeerd met haar zou gaan, als zij niet weerkeerde tot God. Toen was, door die deur, Job Louwerse geko men. Hij had buiten iets opgevangen van het ge sprek. Zijn korte arm wees naar de deur ,,Je vertrekt onmiddellijk en je komt hier niet weer. moest worden meegedeeld, dat men niet tot een gemeenschappelijk voorstel was gekomen. Tot des Maandags werd de bespreking verdaagd. Eerst Woensdag echter wordt de zaak weer in openbare zitting behandeld. Eenheid is in die commissie niet verkregen, want men blijft spre ken van meerderheid en ingediende tegenvoor stellen. Na het verwerpen van voorstellen van Ds Duursema, om de zaak blauw blauw te laten, en van Ds Houting, dat ook gangbare leeringen zullen worden onderzocht, komt men tot het volgende besluit De Synode, gelet op het feit, dat er in onze kerken opvat tingen worden voorgedragen, welke van de tot nog toe gangbare leeringen afwijken, en dat eenerzijds de voorstanders dezer op vattingen gelooven en verzekeren dat ze geheel conform Schrift en belijdenis zijn, terwijl ander zijds door menigeen in onze kerken de vraag is gesteld, of deze voorgedragen opvattingen wel in overeenstemming zijn met Schrift en belijdenis van oordeel, dat zulk een onzekerheid niet mag worden bestendigd besluit 1. tenminste zeven deputaten ad hoe te be noemen 2. dezen deputaten op te dragen a. de bedoelde opvattingen, welke betrekking hebben op de onderwerpen (in alfabetische volg orde): Algemeene genade, Genadeverbond, On sterfelijkheid der ziel, Pluriformiteit der kerk, Vereeniging van de beide naturen van Christus, Zelfonderzoek, naar hun zakelijke beteekenis te onderzoeken en te toetsen aan Schrift en be lijdenis en b. daarover op de volgende Synode rapport uit te brengen en haar daarin met advies te die nen." Met groote belangstelling wachten we nu de rapporten af, opdat de kerken van tevoren kun nen oordeelen over deze zoo belangrijke materie. In de commissie zijn benoemd Ds J. L. Schou ten, Prof. Aalders, Ds G. Diemer, Prof. Hepp. Prof. Schilder, Dr Thijs en Prof. Vollenhoven. Prof. Greydanus heeft zich echter teruggetrok ken tengevolge van de publicaties van Prof. Hepp tegen mede-commissieleden. We zullen bidden, dat de Heere deze mannen met wijsheid leiden moge, opdat onze kerken ook door deze branding heen kome. A. H. OUSSOREN. EEN HOOFDSTATION OP DEN WEG DER GEREFORMEERDE EVANGELISATIE. II (Slot) III. Dan volgt het derde of practisch deel. In de hoofdstukken VIII tot XVI worden door D.D. J. Douma, W. A. Wiersinga, Dr P. Prins, T. J. Hagen, J. A. Tazelaar en Ir. J. M. van Rooyen de afzonderlijke secties beschreven de Zondagsschool, de arbeid onder jongens en meis jes of jeugdsamenkomsten, de arbeid onder de volwassenen, onder de studenten, het huisbezoek, de straatprediking en de lectuurverspreiding. Met betrekking tot de Zondagsschool schrijft Ds Douma over ontstaan en groei, (in buiten en binnenland) karakter en doel, inrichting en methode, voorbereiding en toerusting, verbinden en vasthouden, beteekenis en vrucht, een zeer belangrijk artikel, speciaal voor allen, die voor of op de Zondagsschool arbeiden. Wat den arbeid onder jongens en meisjes aan gaat, de bekende jeugdvriend Ds W. A. Wier singa handelt over den aard van dit jeugdwerk, de hoofddienst, de hulpdienst, en de verdere mo gelijkheden. Aangaande den arbeid onder de volwassenen behandelt Dr P. Prins de volgende punten de werker, het object, het werk, de werkmiddelen en de werkgelegenheden. Ir. van Rooyen maakt duidelijk, dat de arbeid onder studenten zich in voldoende mate van an dere takken van Evangelisatie onderscheidt om daaraan speciale aandacht te wijden, wat geldt zoowel voor de personen, die moeten worden bearbeid als voor de wijze van bearbeiding. Eerst beziet hij de studentenwereld nader, vervolgens beziet hij de methoden van Evangelisatie op dit terrein, om tenslotte nog enkele richtlijnen voor de organisatie van dezen arbeid aan te geven. Betreffende het huisbezoek bespreekt Dr P. Prins de 4 vragen le. waar 2e. door wie 3e. wanneer en 4e. op welke wijze deze bezoeken zijn te brengen. Hij wijst er o.a. op, dat hier een Vrome kletspraatjes hebben we hier niet noo- dig". Nóg hoorde zij het hem zeggen, terwijl zijn gelaat rood en opgezwollen was van toorn. Nooit tot vanmorgen had zij weer een voet over dezen drempel gezet. Wat kende zij dit gezin Was Jane wel zóó, als haar vader Och ja, dat wist zij wel. Jane was inderdaad an ders, al waren er in haar karaktertrekken van haar vader. Maar zóó, neen, zóó had zij niet gedacht. „Zou je het wel doen, meid „Ik ga mee", zei Jane beslist. „Gaan er nog meer?" Het meisje schudde ontkennend het hoofd. „Dan zal ik met je meegaan, kind." „Tante „Ik geloof, dat ik je begrijp. Datzelfde wil ik ook." „Ja, 'k heb het uit haar hoofd willen praten, 't Is idioot. Maar zij wil mee." Aan de andere zijde der tafel had men het blijkbaar over hetzelfde onderwerp. En luid, hard klonk de stem van Job Louwerse, afkeurend het voornemen van zijn dochter. „Laat haar begaan", zei de boerin van „Sur- sus Corda" op zachten toon. Allen luisterden plotseling. „Het is wel geen gewoonte, maar is dat nu zóó erg Jane bedoelt het goed. Zij moet niet alleen gaan. Daarom ga ik mee." Er werd niet meer over gesproken. Job Louwerse haalde een zwaar zilveren hor loge, dat beschermd werd door een kast van cel luloid, voor den dag. ,,'t Is al over tijd", zeide hij, zijn glas leegdrin kend. Dat deden de anderen ook. En de kopjes taak ligt voor emeriti-predikanten veler hunner trachten na hun 40 dienstjaren een kleinere ge meente te vinden, maar als op hen een beroep wordt gedaan voor den evangelisatie-arbeid, dan is dat dikwijls tevergeefs. Ook voor oud-ouder lingen en ex-diakenen ligt hier een taak. Even eens voor de Indische „gasten" en onze gepen sioneerde of werklooze onderwijzers. Over de straatprediking maakt Ds Hagen (die zelf ook straatprediker is tal van kostelijke op merkingen. Hij wijst er o.a. op, dat er ook een vrucht is tot beperking van de zonde, al komt er geen bekeering uit voort. Gods Woord legt be slag op de menschen, zoodat hij kan verhalen van iemand, die rondliep met plannen om zich van kant te maken en „toevallig" langs zijn Evangelisatietent kwam, waar hij dien avond over zelfmoord sprak, en de man is van zijn mis dadig voornemen daardoor teruggekomen. Dui delijk toont hij aan, dat het de eer en de weelde van Christus' gemeente is om de banier van den koning te planten in de wereld en het „Pro Rege" te bazuinen over marktplein en straat, en hij waarschuwt, dat de prediker op de straat niet optrede als een notaris, die daar een akte van Gods Koninkrijk leest, maar als een erfgenaam, die zelf door den Heere Jezus is rijk geworden, immers Evangeliseeren is, zooals Ds Ringnalda op blz. 103 zegtliefde geven, liefde doorgeven, de geloofsliefde, die Christus vertolkt. Wat de lectuurverspreiding betreft, Ds J. A. Tazelaar schrijft over maandbladen, weekbladen, scheurkalenders, wandteksten, Bijbelverspreiding, maar vooral over het tractaat, waarvan hij be spreekt de omvang, het uiterlijk, de illustratie, de titel en de inhoud. Nadat Ds J. de Vries gehandeld heeft over den zoo bij uitstek moeilijken Evangelisatie-arbeid onder de Roomschen (en de secten), waarbij hij o.a. wijst op de wenschelijkheid, dat er eenige theologen zijn, die alleen hun werk maken van de bestudeering van het Roomsch-Katholicisme, en een handboek wordt uitgegeven, waarin een duidelijk overzicht van de leerstukken en gebrui ken van de Roomsche kerk wordt geboden met de critiek er bij van uit het Gereformeerde stand punt, komt het slothoofdstuk van de hand van Ds Hagen over de Evangelisatie in den ruimeren zin. Onder Evangelisatie in den ruimeren zin ver staat de schrijver het breede terrein van arbeid buiten hetgeen tegenwoordig de Evangelisatie genoemd wordt en ook daarmee in verband staande, dat deels ontgonnen is, maar ook deels nog braak ligtpolitiek, wetenschap, onderwijs, fröbelscholen, de weermacht, bureaux voor hu welijksmoeilijkheden, zorg voor groote gezinnen, handhaving van den Zondag, medische Evange lisatie, werkloozenzorg, de radio, philanthropie, kolonies voor drankzachtigen en andere te re- classeeren personen, allerlei sociaal werk enz. Hier ligt een zeer breed terrein en openen zich allerlei perspectieven en mogelijkheden. Het ver driet den schrijver wel eens, dat zulk een klein aantal gemeenteleden medewerkt aan de gewone Evangelisatie. Heel de gemeente moet mobiel gemaakt worden. Heel de gemeente van Christus moet al meer een werkende gemeente worden, om het afgedwaalde volk weer terug te brengen tot God en Zijn dienst. Ons volk moet al meer worden aangegrepen in het hart van het volks leven. Pro Rege Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn ge bleken, dat wij in dit Handboek voor de Geref. Evangelisatie een kostelijk werk ontvangen heb ben, terecht genoemd een rijk en onmisbaar vade mecum voor allen, die arbeiden in het Evangeli satie-werk, dat ook zijn groote waarde heeft door het propagandistisch karakter, dat het draagt, doordat het duidelijk aan alle gemeenteleden, die nog niet arbeiden op dit terrein van Gods Ko ninkrijk, laat zien niet alleen hoe en wat er ge daan wordt, maar ook hoeveel meer er gedaan kan en moet worden, opdat het huis Gods vol worde Stelle de Heere de lezing en bestudeering van dit prachtige standaardwerk, dat in zeer veler handen en bibliotheek kome, tot een rijken ze gen En geve Hij in Zijn gunst, dat mede hier door de belangstelling en de liefde, maar bovenal het gebed en de arbeid voor de Evangelisatie rinkelden. Op het erf werden voetstappen gehoord. En geknars van wielen. Er viel nu toch een stilte de kist werd uitgedragen. De deur ging open. „De familie kan instappen", kondigde de voor man der lijkdienaars aan. Jassen en mantels werden aangeschoten. Met zijn beide zonen stapte Job Louwerse in het rijtuig, dat door Jaap als koetsier werd be reden. In het tweede gingen tante Marie en Jane. Het was ook een rijtuig van „Levensstrijd". Nog volgden vier andere wagens. Dan ging het op Zuidstad aan. Waar de men schen stilstonden, even keken, een praatje maak ten de vrouw van Louwerse van den zeedijk 't mensch moest nog al geleden hebben nog al een vent ook d'r was niet eens een dominé bij, hadden ze gehoord. Nu ja, het gros van de menschen van Zuidstad geloofde het welje kunt niet altijd een dominé over den vloer hebben het leven is maar kort en je moet er van genieten, wat er te genieten valt als je zoo eens een paar keer per jaar naar de kerk gaat, op een regenachtigen Zondag, is het al mooi genoeg die dorniné's zeggen ook maar wat voor hun broodje meestal snapte je d'r niks van dominé Horjens had op Kerstmis eens gepreekt over het voeder in den stal, nou, vraag ik jeneen, ze geloofden het wel. Maar, lieve stumperd, je wilt toch ordentelijk begraven worden Daar hoort toch een woordje van een dominé bij Je bent toch geen stuk vee, dat in den grond wordt gestopt Daar zag je nou Job Louwerse eens Krek een onzer Gereformeerde Kerken allerwegen al meer toenemen, want het is zoo juist, wat Ds Hagen schrijft in de onlangs uitgekomen brochure „Wat is, wat bedoelt en hoe werkt het Verband", dat de eer van onzen Koning gelegen is in de veel heid der onderdanen, zoodat het ons een harte lijke begeerte moet zijn om Hem nieuwe onder danen toe te brengen, het „Pro Rege" moet ons rnet ijver voor Zending en Evangelisatie ver vullen, maar ook het belang van de gemeente zelf, want een gemeente zonder expansiedrift is dood of aan het sterven toe C. A. VREUGDENHIL. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, April 1939. Nooit heeft het Joodsche vraagstuk zóó sterk de aandacht van de wereld gevraagd als in onze dagen. Sedert in November 1917 de bekende declaratie van Balfour verscheen, waarin de his torische rechten der Joden om in Palestina op nieuw hun woonplaats te vestigen werden vast gelegd, is er in het heilige land veel veranderd. Duizenden Joden trokken als kolonisten Palestina binnen. Tel-Aviv werd tot een zuiver Joodsche stad gemaakt. Woeste grond is herschapen in bruikbaren bodem. Land- en tuinbouwscholen zijn gesticht en de nieuwste werktuigen in ge bruik genomen. Op Joodsche plantages groeien heerlijke citrusvruchten, 't Is merkwaardig, dat de Joden, die steeds bizondere gaven voor den handel hadden, in de laatste ja ren tot uitnemende landbouwers zich ontwikkel den. De achterlijke Arabieren, wonend in vuile dorpen, staan ver achter bij de Joden en be schouwen de Joden als indringers. Zij eischen, dat de immigratie stop gezet wordt, omdat an ders hun ras ten onder gaat. Een duidelijk beeld van de spanningen tus schen Joden en Arabieren geeft het interessante boek van den Engelschman H. V. Morton In de Voetstappen van den Meester (voortreffelijk vertaald door Ds A. G. Barkey Wolf). Binnen de muren van Jeruzalem twisten drie verschillende godsdiensten met elkander om den voorrang. Voor den Christen is Jeruzalem de stad der kruisiging en der opstanding, maar voor den Jood is zij de stad van Jehova en de Moham medaan beschouwt haar na Mekka als de heilig ste plek op aarde. Daarom zit de lucht vol on zichtbare slagboomen en geestelijke grenzen. Men hoort in Jeruzalem zelden een mensch aanduiden als een Zwitser, een Duitscher, een Armeniër, een Pers, een Kopt of een Griek, neen, hij is of een Christen, of een Mohammedaan of een Jood. Deze drie godsdiensten beteekenen voor Jeruza lem wat nationaliteiten voor andere steden be teekenen. Jeruzalem kent dan ook drie verschillende tijd rekeningen. De Christenen leven in het jaar 1939 na Christus. Maar de Joden, die hun tijdrekening doen aanvangen bij het begin der wereld, tellen het jaar 5699. De Mohammedanen, die beginnen te rekenen bij de geboorte van Mohammed, noe men het jaar 1357. Zoo komt het, dat Jeruzalem driemaal in de week een heiligen feestdag viert. De Mohammedanen heiligen den Vrijdag, de Jo den houden den Zaterdag, daarna komen de Christenen met hun Zondag. Zoo weerspiegelt Jeruzalem in zijn dagelijksch leven het ingewik keld karakter van zijn bestaan. Morton schrijft„Er zit iets fels in de lucht, iets, dat niet met woorden omschreven kan wor den, maar dat zóó wezenlijk is, dat men het als een bevrijding doorleeft wanneer men buiten de muren komt in de omgeving van den Olijfberg. Maar nauwelijks zijt gij weer door een van de oude poorten naar binnen gekomen, of ge raakt opnieuw onder den druk van deze vreemde macht". Jeruzalem heeft een overwegend Joodsche be volking, maar de nieuwe stad Tel-Aviv (de naam beteekent Lente-heuvel) telt alleen Joden. Deze stad van 15.000 inwoners is een merkwaardig centrum van Joodsch leven. Het Zionisme heeft hier zijn hoogtepunt bereikt. Vooral het school wezen is sterk ontwikkeld. Er is een Universiteit en een Zeevaartschool voor Joodsche zeelieden gesticht. Eiken Vrijdagavond zijn de talrijke sy nagogen overvol. De straten en winkels dragen Hebreeuwsche opschriften. Het initiatief en de durf der Joden valt te be wonderen, maar 't is te betreuren, dat door ver reweg de meeste Zionisten wel nationale idealen worden gekoesterd, doch geen godsdienstige, dat zoo weinigen het heil verwachten van den God heiden, een volslagen heiden, man. Die stopte zijn vrouw onder den grond zonder dat er een domi né bij was. Dat was toch wel meer dan gortig. Zóó oordeelde een groot deel van de inwoners van Zuidstad. En toen gingen ze weer naar huis of naar hun werk. Het intermezzo, door Job Louwerse geschapen, was voorbij. Je kon er ook niet aan blijven denken. Het leven was zoo kort. Er kwam een tijd, dat er een eind aan kwam. Dan werd je ook begraven. Maar dan moest er een dominé bij zijn. Al kon je dien in het leven mis sen, bij je graf moet toch een woordje worden gesproken door een dominé, die toch altijd nog wel wat goeds van je weet te zeggen. Langzaam reed de kleine stoet de poort door, om dan een dijk langs het verlengde der haven te volgen. Aan ééne zijde van den dijk stonden huizen en de menschen kwamen kijken. Eiken dag zag je niet een begrafenisstoet en deze was iets bizonders. Van de boeren werd er een be graven. Je kon het zien aan de rijtuigen geen vigelantes, maar Utrechtsche en Geldersche wa gentjes, hoog op de wielen. In het tweede zaten Jane en haar tante. De boerin van „Sursum Corda" had op het nu reeds lange eind vanaf den zeedijk zoo nu en dan een opmerking gemaakt, doch zij kreeg óf geen ant woord óf een heel kort. En toen, fijngevoelig als zij was, had zij gedachtik moet zwijgen. Zoo zaten die vrouwen, zonder een woord te spreken, naast elkaar. Op de ongelijke keien van den dijk schokte het rijtuig vreeselijk. Maar dan ging het gelijkmatiger. Ze wisten hetdat waren de kleine klinkers van den weg, die op het kerk hof uitliep. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2