No» 14 Vrijdag 7 April 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND» UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ» ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pznu, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. HET WONDER VAN PASCHEN. En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij tot het graf, als de zon opging, en zeiden tot elkander Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen Markus 16:2 en 3. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 allen vertoeven machteloos bij het graf en de wijsheid der wereld klaagt alle tijden door „wie zal ons den steen van het graf afwentelen". Wie? En het antwoord luidtniemand. Of neen wij ontvangen uit de wereld geen antwoord. De vraag wordt terug geechood, dat is het antwoord. Wie Dat moeten wij op Paschen zien nie mand. Dan God alleen. Ook op Paschen is het woord aan God. Onze hoop op God. Onze ver wachting van God. Wie zal, wij moeten het hebben gevraagd, willen we God zien. Paschen vieren we bij de puinhopen. De puinhopen van ons eigen leven. Want wie dood zegt, zegt zon de. En hij tast naar dien verborgen vijand achter dien vijand, naar het mysterie van de persoon lijke zonde en naar het nog grooter mysterie van Jezus' plaatsvervangend lijden. En dan gaat hij het alles uit handen geven om die handen te ope nen voor het louter en alleen maar aanvaarden van de onuitsprekelijke schat van de verdienste van Christus, die daar is tot onze rechtvaardig- making en heiligmaking. En het wordt hem al grooter wonder. Hij spreekt niet zoo gemakkelijk meer oratorisch van Paaschklokken, maar leest verwonderd die ontroerende woorden van vs 12: „en zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij tot het graf, als de zon opging". Het gaat schemeren, het wordt licht. Op den eersten dag der week hier is een nieuw begin. En juist dat nieuwe begin is zoo ongeloofelijk, een begin zonder dood met alleen maar leven. Hier kunnen wij niet anders doen dan aanvaarden door het geloof en begrijpen we iets van de rechtvaardig- making door het geloof alleen. En we laten Jezus in het graf, Jezus in den dood, we laten Hem tot het eind voor ons lijden, omdat wij er toch niets aan kunnen veranderen, en strekken onze handen naar Hem uit zeggende doe Gij het maar voor ons. O, laat Paschen geen sleur voor ons zijn, maar een wonder. Want dat is het toch immers een wonder Wemeldinge. M. P. VAN DIJK. DISTRICTSVERGEDERING 5 MEI. De jaarlijksche vergadering van het negende district van den Schoolraad is nu bepaald op Vrijdag 5 Mei te Goes. Reeds nu kunnen we daarover meedeelen, dat als sprekers werden uitgenoodigd de heer W. 't Hooft te Goes, om te spreken over „Onder wijsvernieuwing" en ZExc. Dr H. D. van Broek huizen, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van de Unie van Zuid-Afrika. Beide heeren hebben de uitnoodiging aanvaard. Het is nog niet bekend, waarover Dr van Broek huizen spreken zal. Maar we kunnen in elk ge val van hem een interessante rede verwachten. Dat we reeds nu van deze vergadering mel ding maken, is met de bedoeling, dat men dezen datum 5 Mei, noteeren zal en dien dag zoo mo gelijk zal vrij houden of maken om daar dan te genwoordig te kunnen zijn. DRAAGT ELKANDERS LASTEN. Gal. 5:25 6:5 (IV). Er is nog overvloedige gelegenheid tot het ver vullen der roeping, elkanders lasten te dragen. Allerwege zijn er nog zware, drukkende lasten, die velen te zwaar worden, lasten van de moeiten des levens, van zorg en kommer en daardoor de gevaren om in de beproeving af te wijken van den weg des geloofs. Denk aan de duizenden werkloozen. Onder hen zijn er zeker ook wel, die dat niet als een last voelen, die liever lui zijn dan moe en het wel goed vinden, dat ze zonder werken aan den kost komen. Maar het is ongetwijfeld waar, dat de meesten dat voelen als een zwaar kruis. De mensch is geroepen om te arbeiden en heeft doorgaans ook lust tot arbeid. Een vacantie moge met gejuich begroet worden, de normale mensch kent niet minder blijdschap als hij den arbeid weer kan opvatten. Wat een beproeving is het dan voor menschen, die nog in de kracht van het leven staan, gedoemd te zijn tot werkeloosheid. En dan komt daar nog een factor bij. Paulus hoorde, dat er onder de Thessalonicensen wa ren, die, in de verwachting dat Christus spoedig zou terugkomen, het werken nalieten en ongere geld wandelden. Dezulken vermaande hij toen, dat zij met stilheid werkende, hun eigen brood zouden eten (2 Thessal. 3 12). Die werken kan, mag z'n eigen brood eten en behoeft niet van den steun te leven. Zou het dan niet een kruis zijn voor hen, die zouden kunnen werken en wil len werken om zoo hun eigen brood te eten, dat hun-de gelegenheid daartoe niet geboden wordt Daarin is dan een zware beproeving te zien, die nog te zwaarder wordt, omdat men den tijd niet met nuttigen arbeid vullen kan. Er is een andere categorie van menschen te noemen, van menschen, die wel werk hebben, zelfs meer dan ze af kunnen, en die soms met al hun harde werken nog minder inkomsten heb ben dan iemand, die „van de steun krijgt". Dan zijn er de zorgen om rond te komen en licht komt daarbij de zonde van bitterheid des gemoeds. Dan zijn ook daar de lasten, die hen bezwaarlijk maken mee in 't gebed op te trekken. Hoe groot is de macht der zonde in dezen tijd, door de velerlei verleiding van de wereld en hoe groot is dan het gevaar, dat iemand een misstap doet en in de zonde valt. Wat al gelegenheden zijn er zoo om hen die, bezwijkend onder den last, gevaar loopen uit het gelid tc vallen en niet mee te blijven gaan op den weg des geloofs ten einde toe, te helpen om hun lasten te dragen naar de wet van Christus. Wordt nu die gelegenheid ook altijd aangegre pen Wordt deze roeping verstaan en gevolgd Is het helaas niet zoo, dat nog wel eens ge hoord wordt„ben ik mijns broeders hoeder en daarmee die roeping ruw wordt afgewezen Is het niet zoo, dat ze door anderen wel niet wordt ontkend, maar dat men meent veront schuldigingen te kunnen bijbrengen om ze niet te volgen. Ze hebben zoo zeggen ze aan hun eigen pak genoeg. En dat alles dient dan alleen om de liefdeloosheid van het hart te ver bergen. Maar als iemand zoo zou doen, bedenke hij wat het inhoudt, dat hij z'n eigen pak moet dra gen. Als in dat eigen pak niet zou gevonden wor den iets van de lasten van anderen, die hij mee moest dragen, wat zal hij dan kunnen antwoor den als hem gezegd wordt dat er in zijn pak iets ontbreekt Die de werken des vleesches zal gedaan heb ben in liefdeloosheid, zal het Koninkrijk Gods niet beërven. In wie waarlijk leeft uit het geloof, dat in de liefde werkende is, zal ook deze vrucht des Gees- tes niet gemist worden. Het is onmogelijk dat wie Christus door een waar geloof is ingeplant niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Door Gods genade wordt beoefend dat dragen van elkanders lasten naar de wet van Christus. Maar hoe gebrekkig is het dan veelszins Hier is zeker geen reden om te roemen, maar wel tot verootmoediging over veel liefdeloosheid. Worde dan die verootmoediging gevonden, die gepaard gaat met de ernstige begeerte naar ver nieuwing des levens. Worde meerder dat inleven in den nood van onze broeders en zusters, dat zien van het ge vaar, dat zij zullen achterblijven en verloren gaan, opdat meer openbaar worde, dat we hen vast houden en mee hun lasten dragen. Daartoe kan dienen, dat elk bedenken eigen zwakheid en eigen nood, die ook voor hem mee brengen het gevaar, dat hij ook zou bezwijken, en den zegen, die hem dan zou ten deel vallen wanneer anderen hem vasthielden en zijn lasten mee hielpen dragen. En bovenal is noodig het zien op Hem, die onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij der zonden afgestorven zijn de der gerechtigheid leven zouden, wij, die wa ren als dwalende schapen, maar die nu bekeerd zijn tot den Herder en Opziener onzer zielen. Wandelen in de liefde, naar de wet van Chris tus, is alleen mogelijk voor wie in 't geloof ziet op Hem, die ons liefgehad heeft en voor ons zich overgegeven heeft. Dan is mogelijk het wandelen door den Geest mee in 't gelid der legerscharen van Christus. En die zoo wandelt door den Geest heeft daarin de verzekering, dat hij leeft door den Geest, dat hij het eigendom van Christus is, dat de Heere hem bewaren zal en hij eenmaal door Hem van allen last volkomen zal verlost zijn. HEIJ. KARL BARTH EN DE KINDERDOOP. Men weet, dat het heel wat moeite gekost heeft, om Karl Barth er toe over te halen, dat hij naar ons land zou komen. Diegenen, die hem uitnoodigden stelden als conditie niet spreken over politiek. Maar Karl Barth zeide ik wil niet gemuilkorfd worden. Toen wat geharrewar over en weer en zoo is dan na heel wat geconfereer de groote man in ons land gekomen. Prof. Haitjema van Groningen, een der schild knapen en vele andere trouwe volgelingen, ver heugden zich in de groote gebeurtenis, die ons volk, en speciaal de Hervormde „Kerk" weer beleefde. Immers het licht ontstoken door Calvijn en door zoovele andere groote reformatoren valt toch in het niet weg bij deze zon. Behaaglijk hoopte men zich te koesteren in de warme stra len, die van uit Zwitserland in ons vaderland gebracht waren. Maar daar treedt de groote man in Utrecht op. In het groot auditorium van de Universiteit. Professoren, studenten, predikanten zijn aanwe zig. Welkom wordt Barth geheeten door den Praeses van de Theologische Faculteit. Toen begon Prof. Barth aldus, dat het hem aangenaam was in ons land te zijn, om zoodoende de vele misverstanden die er waren t.a.v. zijn theologisch systeem, uit den weg te ruimen. Daarna begon de Professor te spreken over den Kinderdoop. In de eerste plaats beweerde hij, dat dit dogma niet theologisch te fundeeren was. Het zou zijn beteekenis slechts ontleenen aan het feit, dat de kerk die doop slechts goed gekeurd had gedurende eeuwen. Met vele voor beelden zou hij hebben kunnen aantoonen, dat de H. Schrift geen kinderdoop kent. Calvijns op merking, dat de doop in de plaats der besnijde nis gekomen is, is waardeloos. De kinderdoop is een groote fictie. Een fictie, die stamt uit den tijd van Constantijn. En dan in tegenspraak met zichzelf de tijd is gekomen, dat we ons over dit „probleem" moeten beraden. Met dit laatste willen beginnen tegelijk wordt hier categorisch beweerd kinderdoop is een fic tie, en tevens het is een „probleem, waarover we ons moeten verzinnen." We willen aannemen, dat het verslag niet al te duidelijk is weergegeven, maar één van bei den we zijn consequent en zeggen de kinder doop is onschriftuurlijk en dan moet deze zoo spoedig mogelijk verdwijnen, of de kinderdoop is wel schriftuurlijk en dan dient ze gehandhaafd. Een probleem is het dan niet. De geheele beschouwing van den kinderdoop komt natuurlijk voort uit de beschouwing van het verbond der genade. Barths deïsme God is in den hemel en wij zijn op de aarde doet hem het wandelen-van-God-met-zijn-volk loo chenen. Hij heeft geen oog voor de heerlijkheid van 't leven als kinderen Gods met den Heere. En inderdaad, wie 't verbond loochent, wie ontkent, dat God met ons en onze kinderen een verbintenis heeft aangegaan, die moet komen tot ontkenning van den kinderdoop. In dit opzicht heeft Barth in 't geheel niet iets nieuws gezegd. Al diegenen, die de beteekenis van het genadeverbond verzwakt hebben, ontmergeld hebben door menschelijke redeneeringen, zijn reeds lang gekomen tot een verachten van den doop. Zoo radicaal als Barth durven ze niet te zijn. Maar wie iets weet van de mysticisten in ons vaderland, weet ook dit dat deze doop en avondmaal eerder als tegen stellingen zien dan als twee gelijken. Ook de Wederdoopers, die geen oog voor het verbond Gods hadden en hebben, kunnen zich verheugen over de leer van Barth. Maar het groote punt van de reformatie was ditde eenheid van Oud- en Nieuw-Testament. Ook bij verschil in bedeeling zijn die twee één. Het is éénzelfde verbond der genade, dat met Abraham is opgericht en met de kerk van het Nieuwe Testament. Ook de beloften zijn één. De Hervormers hebben allen dit gezegd dat als de geloovigen der nieuwe bedeeling niet meer mochten gelooven, dat hun kinderen de beloften des verbonds toekomen en dus gedoopt mo gen worden de genade Gods met de komst van Christus in de wereld verminderd is. Ja, dan is de kerk nu van een rijken troost beroofd ge worden. Daarom zijn die menschen ook zoo arm, die van de werkelijkheid willen redeneeren. Wie van feiten uit wil redeneeren en niet van beloften Gods, die kan niet gelooven, maar die moet twijfelen. Die kan zijn kinderen ook niet laten doopen. Hij zal eerst bij zijn kinderen moeten zien ken merken van Godsvrucht, van verkiezende gena de, vóórdat hij gelooven kan, dat zijn kinderen van den Heere zijn. Maar wie de beloften des Heeren gelooft doet anders. Die komt met zijn kind, dat God hem gaf, naar den Heere en die spreekt het ja van vertrouwen in Gods beloften. Die kan met Calvijn dit zeggen „dat God de Heere zoo goed is voor de Zijnen, dat Hij ook de kinderen die zij gewinnen, tot Zijn volk wil gerekend hebben. Paschen begint wel heel droevig, want het be gint met een graf. We zien, dat de Bijbel ernst maakt met de realiteit des levens, want de reali teit des levens is het graf. We juichen door over de realiteit heen te zien, want daarmee is ten volle ernst gemaakt. Veel vreugde in de wereld is goedkoop, maar deze vreugde is duur gekocht, niet door over de graven heen te loopen, maar door het graf en zijn verschrikking op te zoe ken. Velen zeggen er is geen graf, er is geen dood, en op deze manier denken zij vreugde te vinden. Paschen echter begint met den dood. Hij is er. Tastbaar, onoverwinnelijk als een grimmige vijand. „Stof zijt gij en tot stof zult gij weder- keeren." „Ten dage als gij daarvan eet zult gij den dood sterven." Langs deze woorden heeft de Heiland niet heengezien. Hij heeft den dood geen leven genoemd en het leven geen dood. Hij heeft het zoo gelaten. Dat is Zijn ontzaggelijke werkelijkheidszin. Hij vluchtte niet voor de wer kelijkheid, om zich een ideaal te droomen. Alle stelsels buiten het christendom willen doodsover- winning zonder den dood zelf aan te grijpen en met graf en oordeel zelve te worstelen. Wie is de koning die het graf ingaat en den sterke op eigen terrein overwint We vertoeven nu een maal niet graag op het kerkhof en al vertoefden wij dag aan dag op de kerkhoven, wie zou daar iets kunnen verbeteren Sociale toestanden behoeven er niet meer ver beterd te worden, drankzucht behoeft geen waar schuwing, een band op te richten tot behoud van de zedelijke grondslagen van het volksleven heefc geen zin. Het is alles afgeloopen. En het is alles gedaan. En daarom als we op het kerkhof zijn, blijven we er niet lang. We kunnen er niets doen. En niemand kan er iets doen. We kunnen toch niet het graf ingaan om de dooden te hel pen Maar nu is er iemand geweestJezus en die heeft den doodgraver een graf, een particu lier graf voor zich alleen laten delven. Hij re- quireerde een spelonk en is heel dicht bij de dooden, bij alle dooden, bij onze dooden ge weest. En zoo heeft Hij den vijand in eigen ge bied opgezocht. Welk mensch zou zich voor een ander laten begraven, en deed hij het, wat schoot hij er mee op Jezus echter droeg het oordeel en de smaad van het graf. En zie, dat is het bijzondere van dezen eersten dag der week. Een dergelijke dag zal nooit meer komen en was ook nooit voor dien tijd. Jezus in het graf Ligt Hij daar als een van de vele, de millioenen dooden of als een heel bijzondere doode Ligt Hij daar als een die dood blijft, of als een die opstaat, omdat Hij den dood overwon De vrouwen weten niet hoe ze het hebben. Ze komen tot het graf van den Heere Jezus, Hem ziende als een van de vele dooden. Wat komen ze er doen Ze weten het niet, zoomin als wij het weten als we onze dooden opzoeken. Ze zeggen dan ook al tegen elkaar „Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen". Ze willen bij Jezus zijn, maar wat geeft het. Al konden ze Hem bereiken, wat zou het geven Wat bedoelen de vrouwen toch Ze willen op een of andere manier den dood ongedaan ma ken. Dicht bij den doode vertoeven suggereert de gedachte dat hij leeft, we zien hem weer voor ons, klampen hem aan als een schim. De vrou wen vechten met den dood, zooals wij allemaal tegen hem vechten tot het uit is. Den dood on gedaan maken. Dat wil het Europa van nu. Wie jaagt den dood uit de chemische fabrieken waar het gifgas wordt gefabriceerd Wie doet hei kanon zwijgen, wie jaagt den dood weg, die loert in de leegheid van hen, die werkloos aan de markt des levens staan, den dood die schuilt in ouderdom, in eenzaamheid en verlatenheid. Wij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1