No. 12
Vrijdag 24 Maart 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ cn Ds, A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn„ A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE OORZAAK DES DOODS.
„En zij begonnen Hem te beschuldi
gen, zeggende Wij hebben bevonden,
dat deze het volk verkeert en verbiedt
den keizer schattingen te geven, zeg
gende, dat hij zelf Christus de Koning
is." Luk. 23 2.
Voor het rechthuis van Pilatus staan de leden
van het Sanhedrin, den Joodschen Raad, die door
God Zelf is belast met de rechtspraak over de
zwaarste rechtzaken in de Kerk. Ze hebben zoo
even, in den vroegen Vrijdagmorgen, het offi-
ciëele doodvonnis over den Man uit Nazareth
uitgesproken, op grond van godslastering, waar
hij zichzelf aan God gelijk durfde maken, toen
hij gesproken had van zijn zitten ter rechterhand
Gods en toegestemd had, dat hij zichzelf hield
voor den zoon van God. De wet van Mozes
stelde op godslastering de dood als straf, dus
moet Jezus volgens hun wet sterven.
Maar ze hebben zelf, als aan Rome onderge
schikte overheid, geen macht, om dit doodvonnis
uit te voeren. Daarom moet Jezus maar naar
den Romeinschen stadhouder, om van hem een
doodvonnis los te wringen.
Hier gaat de lijdensaankondiging van Jezus in
vervulling, dat Hij den heidenen zou overgele
verd worden. Zoo wil Hij het. Want Hij wil ook
een dood sterven, die slechts onder deze heide
nen gebruikelijk is.
Zijn eigen Kerkeraad, het Sanhedrin, besluit
in groot onrecht tot Zijn dood, in revolutie tegen
haar wettig Hoofd, maar Christus Zelf zorgt, dat
Hij geen anderen dood sterft dan Hij Zelf wil,
ja Hij zorgt, dat ook de oorzaak van Zijn dood,
de eigenlijke beschuldiging, waardoor Hij ster
ven moet, een andere is dan die van het Sanhe
drin, zoodat Hij b.v. niet gesteenigd wordt, maar
gestraft met den dood, dien de Romeinen in 't
bijzonder bestemd hadden voor degenen, die als
politieke opstandelingen, b.v. als koning, tegen
het wettig overheidsgezag van den Romeinschen
staat opwierpen.
De grootste zonde in het ter dood brengen van
Jezus komt echter niet op het hoofd van den
Romeinschen stadhouder te rusten, maar op den
Joodschen Kerkeraad, die leden onder zich telt,
die den Heiligen Geest, Die op Jezus zonder mate
woont, tot het uiterste toe zullen weerstaan en
die uit de Schriften konden weten, dat deze de
Messias is.
Zij zijn het, die Jezus zoo juist in de handen
van Pilatus hebben overgegeven en die alles in
het werk gaan stellen, om in elk geval het dood
vonnis, dat zij over Hem hebben uitgesproken,
voltrokken te krijgen.
Daarom beginnen zij Hem, terwijl ze zelf voor
het rechthuis staan en Pilatus hen buiten te
woord staat (Jezus is binnen in het rechthuis)
te beschuldigen. Ze beschuldigen Hem er van,
dat Hijeen oproerling is, die het volk op
ruit tegen de overheid, door hun te verbieden
belasting te betalen, omdat Hij Zelf de Gezalfde
God, de Messias, de Koning der Joden is.
De leden van het Sanhedrin weten hier heel
goed, wat ze zeggen. Ze spreken naar de Schrif
ten over Jezus en geven Hem namen, waarmee
het Oude Testament Hem noemt, onder welke
namen immers Israël als het volk des HEEREN
Hem verwachtte. Christus de Koning. Dat is
de Messias.
Tevens weten ze, dat de Romeinen het niet
erg hébben op die Joodsche Messiasverwachting,
omdat ze volop vermengd is met verlangens naar
afwerping van het Romeinsche juk, met vurige
hoop op een glorieus rijk onder dezen eigen
Messias-Koning. Daarom is de beschuldiging, die
ze aan Pilatus toeroepen, zoo doeltreffend Ter
wijl zij Jezus om Zijn werkelijke daden en woor
den, waarmee Hij Zichzelf onder het volk had
geopenbaard als de Messias, uit den weg willen
hebben, beschuldigen ze Hem nu valsch alsof Hij
een gevaar oplevert voor den Romeinschen staat.
Toen Jezus in Kapernaüm eens de tempelbe
lasting moest betalen, die ook in handen van de
Romeinen was, had Hij het gedaan met den sta
ter, dien Petrus had gevonden in een vischbek,
maar had ook tot Petrus gesproken van Zijn
eigen koningschap, waardoor Hij eigenlijk vrij
was van deze betaling.
Uit déze woorden konden ze toch niet halen,
dat Hij het volk tot verzet tegen den Romein
aanspoorde Had Hij juist niet in tegendeel, toen
eens de Herodianen, dienaars van Herodes Anti
pas (den koning van Galilea), Hem in opdracht
van de Farizeërs hadden ondervraagd over het
betalen van belasting aan den Keizer, vol wijs
heid gewezen op het opschrift en de beeltenis
van de belastingpenningen Behoorden deze
penningen daarom juist niet den keizer, de bur
gerlijke overheid toe
Ja, Israël was het volk des HEEREN, Zijn
eigen Verbondsvolk, en als zoodanig mocht het
den HEERE Zijn offers brengen in den tempel,
maar nu ze eenmaal als natie waren ingelijfd in
den staat van Rome, hadden ze deze burgerlijke
overheid in al haar maatregelen, voorzoover ze
niet met de Goddelijke wet in strijd kwamen, te
eerbiedigen. Christus ging daar Zelf in voor.
Maar nu wordt Hij toch beschuldigd van zulke
oproerigheid, ja, Hij, Die juist Zelf er voor ge
waakt had, dat de Joden Hem koning maakten
vanwege Zijn opzienbarende daden, Hij wordt
niet aan Pilatus voorgesteld als een politiek mis
dadiger, juist als de Christus, der Joden Koning.
Alsof zij niet beter wisten, of de Messias, die
hun volk verwachtte, was vanzelf vijandig aan
het vreemde overheidsgezag. En straks verloo
chenen ze Hem dan ook geheel en al als hun
Koning, wanneer ze roepen We hebben geen
koning dan den keizer.
Alsof de HEERE aan Israël dezen Jezus als
de Gezalfde Vorst van Sion, Die ook de heide
nen zou onderwerpen, niet had belóófd Gods
Koning, Koning van Gods Rijk op aarde, dat
eerst alleen Israël omvatte, maar na Zijn komst
de gansche wereld Aan Wiens bevelen ieder
mensch, en ieder burger in Zijn koninkrijk ge
hoorzaamheid schuldig is. Want God in den he
mel is de Eenige Machthebber op aarde en voor
Zijn heerschappij over de gansche aarde geeft
deze Koning van Gods volk, deze onze Koning
Zijn leven. En dan wordt Hij Zelf verheerlijkte
Koning van Zijn Kerk en van de wereld aan
Zijns Vaders rechterhand. Opdat alle knie zich
voor Hem zou buigen. Zóó wil het God.
En deze heerschappij van den Zoon Gods, die
Hij in den hemel over de aarde uitoefent, omdat
de Vader Hem alle macht heeft gegeven, komt
niet in strijd met de aardsche wettige overheid.
Want ze houdt in gehoorzaamheid, kinderlijke
gehoorzaamheid aan God, den HEERE, en on
derwerping als geheele mensch aan Zijn wet.
Dat is meteen ook naar het voorbeeld van
Christus Zelf gehoorzaamheid aan de belas
ting- (en crisis-) wetten en allerlei andere be
palingen van onze overheid.
Christus gaat sterven op grond van de valsche
beschuldiging, dat Hij revolutie wil tegen het
wettig gezag. Dit wordt de „oorzaak van Zijn
dood".
Want wel wil Pilatus er niet aan, omdat hij
Jezus voor onschuldig houdt, maar tenslotte geeft
hij toch toe, om Jezus door zijn soldaten te laten
kruisigen.
Die kruisdood nu is de dood, die bij een mis
daad als waarvan Jezus beschuldigd is, past. En
die heeft Hij gewild, Zijn kruisiging had Hij te
voren aangekondigd (Matth. 20:19; Joh. 12:32).
En zóó kruisigden de Joden niet. Zij hingen wel
aan een hout, maar eerst doodden ze den mis
dadiger. De Romeinen, de heidenen, kruisigden
lévend.
Op den kruispaal staat straks de beschuldiging
van revolutie Jezus de Nazarener de Koning der
Joden. De „oorzaak" van Zijn dood dat hij
zich tegenover den keizer zóó had durven noe
men. In werkelijkheid is het ook de oorzaak van
Zijn dood. Want Hij is onschuldig ter dood ver
oordeeld, opdat wij voor het gericht Gods zou
den vrijgesproken worden en Hij heeft de ver
vloeking van den kruisdood op Zich geladen,
opdat Hij ons met Zijn zegening vervullen zou.
En Hij kon ons slechts tot Zijn onderdanen
maken, als Hij eerst voor onze zonden stierf, Hij
kon slechts de Koning van Israël, van Zijn gan
sche volk, van de gansche wereld worden, als
Hij eerst als de Koning der Joden zich liet krui
sigen voor al Zijn onderdanen, opdat dezen, als
Hij, God op aarde als koningen zouden kunnen
dienen, in volle onderwerping aan het hoogste
gezag, het gezag van God en van Zijn Woord,
want zonder geloof in den gekruisten Christus is
het onmogelijk God te behagen uit onszelf kun
nen we niet anders dan opstaan tegen God en
Zijn woord, en tegen onze wettige overheden.
Maar Christus trekt aan het kruis, waarop we
allen mogen zien, als Israël op de koperen slang,
al de Zijnen tot Zich, opdat ze, geloovend in
Hem het eeuwige leven hebben en dit is het
eeuwige leven, dat we den Vader kennen en
Jezus Christus, Dien Hij gezonden heeft.
Ook nü lijden sommige dienaars Gods in ge
meenschap met Christus de straffen der over
heid, omdat ze het woord van Koning Christus
spraken. We worden als Kerk des HEEREN
spoedig beschuldigd van opstand tegen het wet
tig gezag.
Laat ons getrouw de Waarheid belijden, ook
op staatkundig terrein en onszelf in de dagelijk-
sche levenspractijk toonen, als Christus ons te
onderwerpen aan alle gezags- en ordemaatregelen
onzer overheden, opdat wij in dit alles Hem als
onzen Koning en God als onzen Vader niet ver
loochenen. Maar kinderen Gods zijn, die Hém
eeren als Souverein, Machthebber over de gan
sche wereld en die, als Hij er ons toe verwaar
digt, ook om Christus' wil smaadheid willen lij
den terwille van de Waarheid... als onze Koning.
Rilland-Bath. W. G. F. v. HERWIJNEN.
DRAAGT ELKANDERS LASTEN
Gal. 5:25 6:5 (II)
(Wat daarvoor noodig is.)
Hebben we gezien, waarin het dragen van el
kanders lasten bestaat, dan is ook duidelijk, wat
daartoe noodig is.
Zal het komen tot dat dragen van elkanders
lasten, zoo is allereerst noodig een opmerken van
die lasten. Als we niet op onzen broeder letten,
als hij voor ons niet veel meer dan „lucht" is.
zullen we niet zijn last zien. En dat letten op hem
moet dan meer zijn dan een vluchtig zien. Wie
onder zorgen en lasten gebukt gaat, weet dat
vaak te verbergen. Er is meestal een scherp oog
noodig om te zien, dat een ander onder zware
zorgen en drukkende lasten gebogen gaat.
En is die last ontdekt, dan is ook noodig, het
geestelijk gevaar te zien, waarin zulk een broe
der zich bevindt, het gevaar, dat hij vertragen
zal onder zijn last, dat hij zal achterblijven, niet
mee zal blijven optrekken in 't gelid, omdat de
last z'n krachten te boven gaat.
En dan is nog meer noodig. Ook dit, dat dit
alles ons niet onverschillig laat, maar ontroert.
Wie daarbij onverschillig zou blijven, zou niet
komen tot het dragen van den last van zulk een
broeder.
Wilt ge een voorbeeld, denk dan aan het aan
grijpend verhaal over de terugtocht van Napo
leons leger uit Rusland. Als er toen waren, die
uit het gelid uitvielen en achterbleven, waren
deze onherroepelijk verloren, een prooi van de
wolven of van de koude. En nu waren er twee
vrienden, die naast elkander gingen, op die som
bere tocht. En van die twee dreigde één te be
zwijken en uit te vallen. Maar z'n vriend zag dat
en hij zag het gevaar. Achterblijven zou de dood
zijn van z'n vriend. En hij nam van hem over
wat hij niet meer dragen kon, opdat hij mee zou
kunnen, totdat hij tenslotte hem zelf ondersteunde
en als meesleepte langs de onbegaanbare wegen,
opdat hij mee zou optrekken in 't gelid en be
houden blijven.
Zoo moet het bij de geloovigen zijn. Ze moe
ten het niet kunnen hebben, dat één zou achter
blijven. Als ze zien, dat hem de last te zwaar
wordt, moeten ze hem helpen, om dien last te
dragen, hem ondersteunen en meevoeren. Ook
zij moeten dan zeggen hij moet mee, want ach
terblijven zou z'n dood zijn. Alleen wie volhar
den zal tot het einde, zal zalig worden.
Wat zoo noodig is kan in één woord worden
gezegd liefde. Noodig is, het elkander dienen
door de liefde.
Omdat die liefde noodig is, is ook wat anders
nog onmisbaar.
Bij den mensch van nature en ook bij den we
dergeborene, voorzoover hij nog leeft uit den
ouden mensch, ontbreekt die liefde. Bij hem is
niet de liefde, maar de liefdeloosheid.
Die liefdeloosheid wordt hier door den apos
tel in enkele trekken geteekend en haar bittere
vrucht aangewezen.
De liefdeloosheid zoekt niet den broeder, maar
zichzelve. Die liefdeloosheid doet zoeken, wat
de apostel noemt, ijdele eer (vs 26). Ze durft
zelfs den broeder tergen en misgunt hem, wat
hij meer zou hebben.
Als dat de gezindheid is, die in het hart jegens
den broeder leeft, komt er niets van dat dragen
van zijn lasten. Dan is er een onverschillig-zijn
jegens die lasten, of wel, nog erger, een zich
verheugen, dat hij niet meer zoo mee kan en
men hem dus vooruitstreven kan.
En wat nu die liefdeloosheid zoo gevaarlijk
maakt, is, dat ze haar waren aard zoekt te be
dekken. Wat liefdeloosheid is wordt dan voor
gesteld als een zich houden aan goede normen.
Als ge den Farizeër, in wiens huis Jezus de zon
daren ontving, verweten zoudt hebben gebrek
aan liefde, zou hij -wanneer hij u nog een
antwoord waardig keurde hebben geant
woord, dat hier geen gebrek aan liefde was,
maar een zich houden aan de goede normen, om
zich met zulk een norm niet in te laten.
Dan is er liefdeloosheid als bij die menschen,
die om met den apostel te spreken meenen,
dat zij iets zijn en daarom zich verheven wanen
boven zulken, die in hun oog niets zijn en tegen
over wie er dan ook niet zou zijn een roeping
der liefde. Ze laten dan zulke achterblijvers be
zwijken en ondergaan zonder iets van hun last
te willen dragen.
Op z'n weg naar dat betoon van liefde, dat
den geloovige brengt tot het helpen dragen van
den last zijner broeders, komt hem dan als een
vijand tegen die liefdeloosheid, die er ook is in
z'n eigen hart. Die liefdeloosheid moet hij ont
dekken en aangrijpen en uitdrijven om alzoo te
doen naar den drang, die er toch in 't diepst van
z'n ziel leeft, om z'n broeder te sterken en mee
te nemen, opdat hij mee volharden mocht tot het
einde.
En dit doet de vraag rijzen hoe de Christen
daartoe bekwaam kan worden. Ook op die vraag
geeft de apostel hier een antwoord.
HEIJ.
'N UITSPRAAK VAN Ds G. WISSE,
in zijn geschriftje „De Plaatselijke Vereeniging
der Gereformeerde Kerken". Uitgegeven bij Don-
ner, Leiden. Anno 1904.
Als we spreken van de plaatselijke vereeniging
der Kerken, dan moeten we voor alles goed we
ten, wat we daaronder hebben te verstaan. Toen
in 1892 de vereeniging tot stand kwam tusschen
de dusgenaamde Christelijk-Gereformeerde en
de Nederl. Gereformeerde of Doleerende Ker
ken, zijn deze beide kerkgroepen onder den naam
van Gereformeerde Kerken (waardoor we weer
kwamen in het voetspoer onzer vaderen, als Cal-
vijn, Brakel, Hellenbroek enz.) saam gaan leven,
en in een kerkverband opgenomen. Waarom zij
dan ook samenkomen in ééne Generale Synode,
in ééne Provinciale Synode, in ééne Classis, in
éénJa, wat zoudt ge denken lezer, dat hier
moest staan Wel wat anders dan in één ker
keraad 1 Helaas velen willen dat niet. Hoe on
logisch Wat nu de plaatselijke vereeniging be
doelt Wel vereenigd zijn we al in 1892. We
komen al samen op Synode en Classis. En nu
willen we niets anders dan eenvoudig ook één
kerkeraad in iedere stad of dorp. Is dat nu zoo
verschrikkelijk Daarover maakt men een drukte
en verwekt een ontroering, alsof werkelijk het
heil uwer ziel er door geschaad zou worden. Als
ge vraagt om die vereeniging, dan stuift menigeen
op alsof ge de grootste zonde van voornemen
zijt. Dan treedt men ter poorte uit en roept
brand daar is gevaar wees op uw hoede Dan
ontzet men zich soms niet om allerlei eenvoudige
vrome zielen ontroerd te maken, en daardoor
onrust zoo al niet erger te verwekken in de ge
meente. In plaats dat men den menschen duidelijk
maakte dat we reeds in 1892 vereenigd zijn, en
wat nu wordt voorgesteld in de plaatselijke ver
eeniging is niets anders dan de consequente twee
de stap op den weg, waarop men de gemeente in
1892 reeds heeft gebracht.
Aldus Ds G. Wisse in 1904.