FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" ZENDING* deur kloppen, zouden weigeren. Daarmee wei geren we in feite Christus. Wanneer iemand een bode van de Koningin met een speciale op dracht, aan de deur zou afschepen, weg sturen, dan beleedigt zoo iemand onze Vor stin zelve. En zóó zouden wij doen, indien we een ambtsdrager, die in Naam van den Heere komt, zouden weigeren te ontvangen. Iemand, die zoo staat tegenover ambtsdragers, ziet niet of wil niet zien, hoe Christus zijn kerk regeert. En on derwerpt zich niet, maar pleegt verzet aan de goddelijke leiding. De ambtsdragers komen dus niet op eigen ge zag. Neen, ze komen als gezanten van den Heere. Het oorspronkelijke woord voor prediker is ty peerend. Een keruks, een prediker, was iemand, die aan het hof vertoefde van koningen. Meestal hadden de vorsten meerdere predikers. Ze moch ten niets anders brengen aan het volk dan het woord van den koning. Ze waren slechts spreek buis. Maar omdat de Grieken politiek en religie niet scheiden, waren ze onkwetsbare mannen. Zie, zoo is deze beteekenis ook overgegaan op de ambtsdragers. Ze komen in opdracht van den Koning zelf. Ze zijn slechts spreekbuis. Ze zijn in hun ambt heilig. Als we dan ook het Woord Gods hooren, is dat niet maar het woord van een mensch. Dan is dat maar niet iemand, die ons wat vertelt. Neen, hij is spreekbuis van den Zen der. Hij zegt slechts Zijn Woord. Hij staat daar in zijn qualiteit van gezonden ambtsdrager in een heilige functie. Veel te weinig is dit besef in den dienst des Woords aanwezig. Zoo dikwijls zien we het Woord, dat we hooren in de prediking, als eens menschenwoord. Natuurlijk komen er verschillende menschenlijke factoren bij. Maar de inhoud is Gods Woord. En dat moeten alle leden der kerk, vooral ouders tegenover hun kin deren, hoog houden. Ze moeten de gezanten, ouderlingen, diakenen, dienaren des Woords zien als gezanten van Christuswege. Ja, ook de diake nen. Ze komen als gezondenen om in des Heeren Naam de minder bedeelden te steunen. Laat zoo in de gemeenten des Heeren beseft worden, dat we het ambt, waartoe God zondige menschen geroepen heeft, hoog moet worden gehouden van wege Hem, die ze riep, vanwege de boodschap, die ze brengen, vanwege het doel, dat beoogd wordt. FRANKRIJK HEEFT BEHOEFTE AAN GEREFORMEERDE PREDIKANTEN. In twee artikelen, één van de hand van Pierre Lesttringant, de ander van de hand van Mare Boegner, president van den Nationalen Raad van de Gereformeerde Kerk van Frankrijk, wordt be toogd, dat Frankrijk te kort heeft aan predikan ten, welk tekort in de toekomst nog veel grooter zal worden. Letterlijk schrijft de eerste „We zullen niet ver van de werkelijkheid zijn, dat binnenkort een 176 tot 190 predikanten door an dere zullen moeten vervangen worden. Op het oogenblik is de toestand nog wél van dien aard, dat deze niet zoo dreigend is, maar door afvloei ing en sterfte zal binnenkort het tekort nijpend zijn. We meenen, dat gezien de candidatenover- vloed in ons land, deze mededeeling van Christi- anisme au Vingtième siècle belangrijk genoeg is, om door te geven. En indien de mogelijkheid zou bestaan, dat candidaten, die thans in Nederland geen beroep ontvangen, de Fransch Gereformeerde Kerken zouden dienen, dan zou dit zeer zijn toe te jui chen. Natuurlijk zullen zich allerlei eigenaardige moeilijkheden voordoen, maar moeilijkheden zijn er om te overwinnen. In elk geval zou een nadere correspondentie over dit onderwerp met de Fransch Gereformeerde Kerk ons wellicht meer der licht kunnen verschaffen. A. H. OUSSOREN. DE VERKIEZING ZOOALS CALVIJN HAAR BESCHRIJFT. IX. Alleen van kracht in hen die gelooven. Calvijn ziet verkiezing en verbond niet als twee afzonderlijke stukken naast elkaar liggen, het zijn voor hem niéf twee aparte hoofdstukken in het boek der geopenbaarde waarheden, die eigenlijk niets met elkaar te maken hebben, ook niet twee parallelle lijnen, die pas in de eeuwigheid elkaar zullen ontmoeten en tot een eenheid samenkomen, terwijl ze hier voor ons denkerf een onvereenig- bare tweeheid blijven. e 8) Maar de boerin nam aan het gesprek niet deel. Haar gedachten verwijlden op .Levensstrijd" bij de doodzieke zuster. En zij overwoog, nóg eens met haar man te praten, 't Was toch wel heel erg, dat zij er niet heen ging. Wie weet, hoe Aaf naar den geest leed en hoe zij troost noodig had. Doch Job Eigenlijk was hij een monster, maar zou hij nu zóó onmenschelijk zijn, haar den toe gang tot Aaf te ontzeggen Neen, dat kon zij zich eigenlijk toch niet voorstellen. Zij wilde er nog eens met Arie over spreken. Wie weet, hoe daar een bekommerde ziel lag te snakken naar een enkel woord van geestelijke vertroosting. Want Aaf wist toch Dat was het ontzettende van alles. Van kinds been opgevoed, als zij. Samen hadden zij geluis terd, als vader uit den bijbel las samen hadden zij de knieën gebogen, als zij naar bed gingen samen waren zij bij het opgroeien naar de kerk gegaan Toen was Job Louwerse er tusschen gekomen. Aaf was gewaarschuwd, telkenmale. Maar zij had de verzenen tegen de prikkels geslagen, zich niet bekommerend over het heil harer ziel, zich ook niet storend aan het ontzaggelijke verdriet van Verkiezing en verbond zijn twee hoofdstukken, die op elkaar volgen en bij elkaar aansluiten. Achter het verbond, waarin de roeping tot ons komt, ligt het hoofdstuk der verkiezing. Of in omgekeerde volgorde, de verkiezing wordt ge realiseerd in het verbond ,,de verborgen raad en wil Gods van onze verlossing" wordt open baar in de roeping, die tot ons komt in de amb telijke prediking en de sacramenten in de kerk. Dat hebben wij in het vorige artikel uiteen gezet. Er kan dus naar Calvijn geen sprake zijn van een tekort doen aan de leer der verkiezing, wanneer wij het Woord Gods naar de Schriften prediken en de roeping en verantwoordelijkheid des Verbonds nauw voor de consciëntie van de hoorders leggen. Men kan niet vandaag eens preeken over de verkiezing en morgen eens over het Verbond. Vandaag dit hoofdstuk uit de waarheid en morgen dat andere hoofdstuk eens ontvouwen immers het zijn niet twee losse hoofdstukken, maar twee vervolghoofdstukken uit de geopenbaarde waarheid. Ook het stuk van de verkiezing behoort tot de geopenbaarde din gen. Over de verborgen wil, voorzoover die niet geopenbaard is, kunnen wij niet spreken en Cal vijn waarschuwt zeer ernstig om niet uit de ver borgen wil te redeneeren over de eeuwige ver kiezing. Dat noemt hij „buiten den weg". „Buiten den weg" noem ik het, schrijft hij, „wanneer een menschje poogt door te breken tot in de geheime schuilhoeken van de Goddelijke wijsheid en tot de uiterste eeuwigheid door te dringen, opdat hij begrijpe wat voor Gods rech terstoel aangaande hem besloten is." „Met geen verzoeking treft de Satan de geloo- vigen ernstiger of gevaarlijker." „Dan stort een mensch zich neer in de diepte van een onmete lijke draaikolk, dan verwart hij zich in tallooze en onontwarbare strikken, dan begraaft hij zich in een afgrond." Met dergelijke zinnen teekent Calvijn het „doodelijk gevaar" om „buiten den weg" te zoeken naar zekerheid aangaande onze verkiezing. Wij moeten die zekerheid zoeken „in den weg". En „in den weg" dat is „naar Gods Woord". En dat is beginnen bij Gods roeping in het verbond. En in die roeping ook eindigen. De verkiezing niet losmaken van het gepredikte Woord in de kerk, maar in die prediking de stem Gods hooren. Zij, die de verkiezing aldus „op de juiste wijze" onderzoeken, zooals ze in Gods Woord vervat is, „die plukken uit haar de vrucht der vertroosting", schrijft hij. Wanneer de Dordtsche Leerregels over de verkiezing handelen, leggen zij evenens dezen zéér sterken nadruk op de roeping in het verbond (III en IV, 8). „Zoovelen als er door het evan gelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waar- achtiglijk in Zijn Woord, wat Hem aangenaam is namelijk, dat de geroepenen tot Hem komen." Nu is hier nog een andere zijde. De vraag rijstworden dan alle geroepenen, die door het evangelie geroepen worden, zalig Zijn allen, die gedoopt zijn en die door de ambtelijke prediking worden toegesproken, verkorenen Het spreekt vanzelf, dat het zoo niet is, maar dat de troost der verkiezing alleen bestaat voor diegenen, die geloovig onder de prediking ver- keeren. Het is niet genoeg, dat God ons aan spreekt in de prediking, wij moeten Hem ook hooren Calvijn spreekt daarvan als hij schrijft, dat de prediking van het evangelie uit de bronwel der verkiezing komt, maar toch „zou zij op zichzelf geen degelijk bewijs van de verkiezing zijn, om dat de prediking ook den verworpenen gemeen is". De prediking komt ook tot hen, die haar niet in geloof aannemen, het Woord Gods komt ook tot menschen bij wie het niet „met geloof ge mengd is". Daarom is de roeping, die door de ambtelijke prediking ernstig gemeend tot allen komt, uitsluitend van kracht in hen, die hooren en gelooven. Dat is het „krachtdadig onderwijs" dat de uitverkorenen van God ontvangen. Calvijn wijst op Joh. 17:6, waar de Heiland zegtIk heb een naam geopenbaard den menschen die Gij Mij gegeven hebt. De weldaden, die de Heere toezegt en de be loften, die Hij geeft in zijn Woord, zijn alleen waarachtig en zeker voor hen, die gelooven en zich bekeeren en het verbond bewaren. Zij zijn de schapen, die de stem van den Herder hooren en Hem volgen. Zoo geeft de Heilige Geest een „krachtdadig getuigenis" in onze harten en deze roeping moeten wij nu „vastknoopen" aan de vader en moeder, die haar tenslotte hadden moe ten loslaten, overgevend de weerspanninge doch ter aan God. En nu lag Aaf weg te sterven Was er nu niets, dat haar aan het vroegere herinnerde Zij wist het niet. Want in geen jaren had zij Aaf, die nauwelijks vijf kwartier loopens van „Sursum Corda" woonde, gezien of gespro ken. De hand van den ruwen Job Louwerse was uitgestrekt geweest en als een hond had hij haar van „Levensstrijd" gejaagd. Omdat zij hij ver nam het, toen hij binnenkwam met Aaf over den godsdienst had gesproken. Zou hij nu nóg beletten, dat zij bij Aaf kwam Arie beweerde van wel en hij had zich verzet te gen haar gaan. Maar zij wilde het er op wagen, 't Was toch om AafEn als Arie bedenkingen bleef opperen -o, zij verstond zijn beweegrede nen 't was niet alles, om als een schurftige hond van de boerderij gejaagd te worden dan zou zij voorstellen, er heen te gaan, als Job des Don derdags naar de markt in Zuidstad was. Als zij Kees in den arm nam, zou deze wel willen zeg gen, wanneer vader niet thuis was. Zij betrapte er zich op, dat zij niet eens luis terde naar het bijbellezen van haar man, toen de maaltijd geëindigd was, vervuld als zij was van haar voornemen. Toen het gelegen moment dien avond er was, sprak zij er met Arie over, zijn bedenkingen weer leggend, zoo goed en kwaad het ging. De boer van „Sursum Corda" zwichtte ten slotte. „Praat er dan straks met Kees over", zeide hij. „Want Job mag niet thuis zijn. Dat achterbak verkiezing. „Want indien wij vragen wie Hij roept en op welke wijze, dan antwoordt de Schriftdie Hij uitverkoren had." Als men zoo let op deze verkiezing „ziet men daarbij aan alle kanten alleen de barmhartigheid". Want hier heeft plaats wat Paulus zegt, Rom. 9 16 „dat het niet is desgenen, die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods". Hem alleen komt de eer toe. Dat blijkt ook uit „de natuur" van de roeping en uit de „uitdeeling" der roeping. Die is n.l. niet alleen gelegen in de prediking, maar ook in „de verlichting des Geestes" (Inst. 24, 2). Dat laatste noemt Calvijn „de inwendige roeping". Er is uit dezen term nog al wat misverstand voortgevloeid. Men stelt „de inwendige roeping" vaak voor als een geheel afzonderlijke roeping, los van de prediking des Woords, die met de pre diking eigenlijk niets te maken heeft. En dien tengevolge wordt de prediking des Woords ge degradeerd als uitwendige roeping, die men best kan missen als het er op aan komt als „de let ter" die niets uitwerkt, ja, die „doodt". Derge lijke dwaze en on-Calvijnsche opvattingen zijn in het bovenstaande wel weerlegd. De „inwendige roeping" wil zeggen, dat de uitwendige roeping van kracht wordt, zooals het in de Dordtsche Leerregels zoo prachtig wordt beleden in hoofd stuk III en IV, 11dat God aan de uitverkorenen het evangelie niet alleen uiterlijk doet prediken, maar dat Hij hen ook „verlicht, niet alleen hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden de dingen, die des Geestes Gods zijn, enz." Wij kunnen dus zeggen, dat Gods Woord krachtig getuigenis geeft in hun harten, n.l. het „uitwen dige" Woord dat ons ambtelijk wordt gepredikt. Daarin spreekt God zelf „van mond tot mond" met ons, maar ons natuurlijk verstand is zoo ver blind, dat het dat niet ziet, zoo ver van God, dat het Zijn stem niet hoort al klinkt die stem luid in onze ooren. Kortom, de troost der verkiezing is alleen voor hen, die de roeping in de prediking hooren in geloof. Calvijn waarschuwt, als hij tot zoover gekomen is, voor twee gevaren. Ie. Dat wij, nu het zóó staat, den mensch niet moeten maken tot een medewerker met God, „zoodat hij door zijn in stemming de verkiezing bekrachtigt". Als wij zeggen, dat God komt met zijn verkiezende ge nade, maar dat wij nu die verkiezing moeten be krachtigen door ons geloof, en dat ze anders geen echte verkiezing kan zijn, dan doen wij tekort aan den souvereinen wil Gods. Wanneer wij bij voorbeeld zeggen, dat de beloften die God geeft bij den Doop slechts van kracht worden door onze instemming, doen wij hetzelfde. God belooft het u „op conditie" van geloof zeggen sommigen. Aldus doen wij tekort aan Gods almacht. Dat is teveel eer voor den menschelijken wil. Calvijn zegt, dat wij zoo „den wil des menschen boven Gods raad" stellen, alsof de Schrift leerde „dat ons gegeven wordt dat wij kunnen gelooven, en niet veeleer het geloof zelf". Het tweede gevaar, waarvoor wij op onze hoede moeten zijn, is niet zoo ernstig als het eer ste, het is dit, dat wij min of meer de verkiezing „afhankelijk maken van wat later komt" en zeg gen „dat zij altijd twijfelachtig is en zonder uit werking" totdat zij door ons geloof bevestigd wordt. Natuurlijk is het waar, dat wij de zekerheid moeten halen uit het geloof in het evangelie, maar wij moeten de verkiezing zelf niet afhanke lijk maken van ons geloof, maar altijd weer ons conformeeren aan de Schrift. Wij moeten bij het Woord beginnen. Ook bij den Doop onzer kin deren niet vreezen van verkiezing te spreken. „Ons vertrouwen moet tevreden zijn daarmee, dat wij God als onze Vader aanroepen." De „kracht der verkiezing" dus niet afhanke lijk maken van het geloof in het evangelie, waar door wij gevoelen, dat wij deel hebben aan de verkiezing. De toezegging Gods niet afhankelijk maken van ons zekerheidsgevoel. Brouwershaven. J. MEESTER. sche gedoe stuit mij wel tegen de borst, maar het kan niet anders. En ik begrijp, dat je met Aaf praten wil." BI. „Het is te laat." Job Louwerse was, als eiken avond, de boer derij rondgegaan, om te zien, of alles veilig en verzekerd was hij had een oog in de stallen ge slagen, waar de koeien en paarden den winter zouden doorbrengen 't was alles in orde hij ging slapen. Nog even wenkte hij Jane, die reeds bij het bed van de zieke zat, vast van plan, den gehee- len nacht wakker te blijven. „Kees is nog niet thuis. Hij komt niet meer, denk ik. En anders moet je hem de deur maar open doen." Jane knikte. En zij ging weer bij haar moeder zitten, luis terend naar het bange hijgen, dat tóch minder hevig scheen te worden. En luisterend naar den Novemberstorm, die al krachtiger werd. Het verstrekken der medicijnen, elke tien mi nuten, zij deed het op de seconde af, was een afwisseling. Tot haar voldoening bemerkte zij na een uur, dat de benauwdheden niet terugkeerden. Moeder kon zelfs weer gewoon praten. „Hoe laat is het, Jane „Elf uur, moeder." „Waarom ga je niet naar bed?" ,,'k Houd moeder gezelschap." „Heeft de dokter dat gezegd OVER VROUWENZENDING. In de maand October van het vorig jaar werd er op de vergadering van „Vertegenwoordigers der verschillende Zendende Kerken en der onder scheiden Deputaatschappen voor de Zending" een inleiding gegeven over het Zendingswerk onder de inheemsche vrouwen en meisjes op Midden-Java, over de noodzakelijkheid om dit werk goed aan te pakken en daarbij vrouwelijke hulpkrachten aan te stellen. Op die vergadering werd een commissie be noemd, die een rapport zou saamstellen over de vraag, hoe dit werk kon worden georganiseerd en over andere vragen, die bij den aanpak van dit werk rijzen. Deze Commissie heeft haar rapport saamge- steld en dit zal nu op de eerstvolgende vergade ring van „Vertegenwoordigers, enz." behandeld worden. Hieronder volgt het rapport A. MERKELIJN. Rapport over Vrouwenzending. De opdracht, die aan Uw commissie gegeven is, luidde om na te gaan, wat er gedaan kan worden om te voorzien in de behoeften, die door een aparte zending onder de vrouwen ontstaan. We konden beginnen op de vergadering van deze commissie met te constateeren, dat op de l.g. vergadering van „Vertegenwoordigers der verschillende Zendende Kerken en der onder scheiden Deputaatschappen voor de Zending" zoo eenparig de noodzakelijkheid gevoeld werd om tot dezen Zendingsarbeid onder vrouwen en meisjes, die reeds te lang verwaarloosd werd, te geraken met behulp van vrouwelijke krachten. Het inzicht, dat het in dezen tijd noodzakelijk is om voor de door mannen zoo moeilijk te be arbeiden vrouwenwereld op Java, vrouwelijke hulpkrachten aan te stellen, was algemeen. De positie van de inheemsche vrouw en de heerschende adat maken het o zoo moeilijk, om aan de vrouwen het Evangelie te brengen, indien dit geschiedt door mannen. Dit maakt het reeds noodig om tot de aanstelling van vrouwelijke krachten te komen. En bovendien is er in de Islamsche wereld ook op Java zoo'n krachtige vrouwenbeweging, die allerlei vragen over de beteekenis van den Islam voor de vrouw naar voren dringt, dat het Evangelie daardoor een nieuwe kans krijgt onder de vrouw, waardoor het te meer noodzakelijk wordt om door de aan stelling van vrouwelijke krachten die kans aan te grijpen. Wij mogen deze gelegenheid om plaats te ver overen voor het Evangelie niet laten voorbijgaan. Voorts konden wij met blijdschap constatee ren, dat dit werk in de Geref. Kerken reeds veel belangstelling heeft. Dit is een gevolg van wat er over dien arbeid onder de vrouwen door de vrouw hier reeds bekend werd, maar bovendien ook van de mooie actie van den Meisjesbond om een jubileumgave bijeen te brengen voor Vrou wenzending. Door deze actie is er onder de leden der Meisjesver. en in de kringen, waarin zij le ven, zoo'n belangstelling ontwaakt voor het Zendingswerk onder de vrouw, dat hiervan een sterk stimuleerende werking uitgaat om tot krach tige aanpak van dit werk te geraken. Uw commissie is van oordeel, dat deze arbeid pas goed verricht kan worden, wanneer er een vrouwelijke kracht wordt aangesteld, die tot taak heeft om het Evangelie aan inheemsche vrouwen en meisjes te brengen en om leiding te geven aan de inheemsche krachten, die bij dezen arbeid noodig zullen zijn. Er wordt door vele dames op de Zendingsterreinen reeds belangrijk werk ver richt, maar haar hoofdtaak ligt elders. Deze dames hebben een eigen werkkring op de school, in 't ziekenhuis, in 't gezin en ze kunnen slechts van hun vrije uren voor dit werk geven. Dat is niet voldoende, want voor den arbeid onder de inheemsche vrouw wordt een kennis van taal en adat vereischt, die de meeste dames tengevolge van hun eigen werk, niet, of niet voldoende zich kunnen eigen maken. Noodig is, dat de Kerken vrouwelijke krachten aanstellen, die al hun tijd aan de Evangelieprediking kunnen geven. Op de vraag „welke krachten moeten voor dit werk aangesteld worden kan voorloopig geantwoord worden met een heenwijzing naar de krachten, die reeds in dienst der Zending zijn aangesteld. Op den duur zal het echter noodig zijn, dat hiervoor een geschikte opleiding in 't Bij het stellen van die vraag was de zieke half uit het kussen opgerezen. Haar oogen, Jane zag het duidelijk, waren één uitdrukking van doode- lijke angst. Dan zonk zij weer, moe, terug. „De dokter vond het beter, moeder. Als de benauwdheden „Die zijn voorbij", zei de boerin heftig. „Maar ze kunnen terugkeeren, moeder. En dan moet ik medicijnen geven. Voorloopig blijf ik nog hier. Misschien gaat het wel goed. Is U niet blij, gezelschap te hebben?" „Er wordt bij mij gewaakt", fluisterde de zie ke, meer tot zichzelf dan tot Jane. „Wat betee- kent dat Ga ik sterven Jane hoorde de vragen, maar gaf geen ant woord. „Jane „Ja, moeder Blijf nu rustig. Ik ben hier toch!" „Wat zegt de dokter „Dat U rustig moet zijn. Anders komen de be nauwdheden terug." De zieke negeerde het antwoord, dat haar niet bevredigde. „Ga ik sterven vroeg zij, zich weer, maar tevergeefs, trachtende op te richten. Jane bemerkte opnieuw, hoe angstig die vraag klonk. „Waarom geef je geen antwoord?" „Ik weet het niet, moeder", loog Jane. Zij had niet den moed, de waarheid bekend te maken. „De dokter zegt toch wel iets Waarom praat hij niet met mij Mag ik het niet weten soms (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2