No. 9
Vrijdag 3 Maart 1939
53c Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HET VLEESCH GEKRUISIGD.
Gal, 5: 19—24 (II).
(Waarin dat uitkomt.)
Zij, die van Christus zijn, hebben het vleesch
gekruisigd met de driften en begeerlijkheden.
Hieraan is dus een Christen te kennen, dat hij
het vleesch gekruisigd heeft. En om nu zijn lezers
te helpen, opdat zij zichzelf zouden kennen, gaat
Paulus opnoemen enkele werken des vleesches
en stelt hij daarnaast een rij van deugden, die als
vrucht van de werking des Geestes in de geloo-
vigen gevonden worden.
Aan die lijst kunnen zij zich dan toetsen. De
vraag is dan, hebben zij een afkeer van en haat
tegen de daar genoemde werken des vleesches
is er bij hen een lust aan die vruchten des Gees
tes Zoeken zij, dat die vruchten des Geestes
overvloedig in hen gevonden worden
Die werken des vleesches aan te wijzen valt
den apostel niet moeilijk. Van die werken kan
hij zeggen, dat ze openbaar zijn. Dat woord staat
in het oorspronkelijke met nadruk voorop open
baar zijn de werken des vleesches. Of iets een
werk des vleesches is kan met zekerheid worden
aangegeven.
Van die werken des vleesches noemt hij dan
een viertal groepen.
In de eerste noemt hij zinnelijke zonden
overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid.
Alle werking, die leidt tot deze zonde is een
werking des vleesches.
Maar die werking des vleesches is er ook in
de geestelijke zonden, die de apostel noemt in
de tweede groep afgoderij en tooverij. In vers
20, in onze vertaling staat het woord venijnge-
ving. Het is beter dat te vervangen door „too
verij". Het oorspronkelijke laat beide vertalingen
toe, maar in verband met het voorafgaande „af
goderij" is hier te vertalen „tooverij". Afgoderij
en tooverij zijn zonden, die altijd hand in hand
gaan. Waar de mensch den levenden God mis
kent en dus niet steunen kan op de macht Gods,
zoekt die mensch in de tooverij andere machten,
opdat die hem uit zijn ellende zouden verlossen
of voor rampen bewaren.
Ook in afgoderij en tooverij zijn te zien werken
des vleesches.
Dat geldt al evenzeer van de derde groep, die
de apostel dan in z'n lijst volgen laat, waarin hij
opnoemt zonden in verhouding tot den naaste
vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn,
gekijf, tweedracht, partijschappen, nijd, moord.
In de plaats van het woord „partijschappen"
heeft onze vertaling het woord „ketterijen". Ook
die vertaling is op zichzelf juist, maar in 't ver
band is de voorkeur te geven aan de vertaling,
partijschappen.
Het is niet overbodig op deze lijst bijzonder
te letten. De zonden, die hier genoemd en ver
oordeeld worden als werkingen des vleesches,
worden niet altijd alle zoo aangemerkt. Daar zijn
er onder, die, zooal niet verheerlijkt en verdedigd,
dan toch wel vergoelijkt worden. Laat men be
denken, dat ook in de verhouding tot den naaste
het vleesch werken kan en dat ook die werken
des vleesches vervloekte en te haten werken zijn.
Werken des vleesches zijn ook vijandschappen,
twisten, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht, partij
schappen, nijd, moord.
Tenslotte noemt de apostel nog zonden, die de
mensch tegen zichzelf doet, dronkenschappen,
brasserijen.
En om te doen verstaan, dat hij lang niet alle
werken des vleesches noemt, voegt hij er bijen
dergelijke.
Al die werken zijn werken des vleesches. En
al die van Christus zijn en het vleesch met de
driften en begeerlijkheden gedood hebben, haten
deze werken en begeeren dat de verdorven na
tuur, waaruit deze werken opkomen, gedood
worde.
Niet alleen negatief is het werk van Christus
en den H. Geest, in het afbreken van wat ver
keerd is, maar ook positief in het opbouwen van
wat goed is.
Die Geest, die den geloovige Christus inplant,
doet hem ook uit Christus heerlijke vruchten
voortbrengen.
Die vrucht des Geestes is liefde, blijdschap,
vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goed
heid, geloof (of trouw), zachtmoedigheid, matig
heid (of zelfbeheersching).
In deze lijst noemt Paulus niet alle vruchten des
Geestes, niet alle deugden, waarmee de geloovige
versierd moet zijn.
Hij noemt hier alleen deugden, die betrekking
hebben op ons leven in verhouding tot den naas
te, in overeenstemming, met wat hij in vers 14
gezegd heeft, dat de geheele wet in één woord
vervuld wordt, n.l. in ditGij zult uwen naaste
liefhebben als uzelven.
Daarmee sluit de apostel dan de eerste tafel
der wet niet uit, want de rechte liefde tot den
naaste is alleen daar mogelijk, waar is de rechte
liefde tot God.
Maar het is den apostel er ook hier om te
doen, zulke vruchten des Geestes aan te geven,
waaraan zij gemakkelijk zichzelven toetsen kun
nen daarom noemt hij deugden, die raken de
verhouding tot den naaste.
Waar de vrucht des Geestes is, daar is liefde
tot den naaste die liefde zoekt dan wat dien
naaste verblijden kan, die doet hem den vrede
met den naaste najagen. Die liefde sterkt hem,
om in lankmoedigheid veel van den naaste te
kunnen verdragen, om jegens hem goedertieren
en vriendelijk te handelen. Die liefde werkt goed
heid, die des naasten heil zoekt die liefde be
waart jegens hem de trouw.
In onze vertaling staat hier het woord „geloof".
In het verband past het echter, dat woord „ge
loof" te verstaan in den zin, dat men ons ge-
looven kan, op ons rekenen kan, omdat we trouw
zijn aan ons woord. Daarom de vertaling trouw.
De liefde doet ook betrachten de zachtmoedig
heid en matigheid of zelfbeheersching, zoodat de
geloovige zich niet laat meeslepen door z'n harts
tochten.
Als dan die vruchten er zijn, zijn er de vruch
ten des Geestes. En allen, die van Christus zijn
en het vleesch met de driften en begeerlijkheden
gekruisigd hebben, omdat ze met Christus gekrui
sigd zijn, hebben ook deze vruchten des Geestes.
Daarin komt dan uit, wordt openbaar of
iemand het vleesch met de driften en begeerlijk
heden gekruisigd heeft.
CONTRIBUTIES THEOL. HOOGESCHOOL.
In „De Bazuin" van 13 Jan. j.l. zagen we over
genomen een artikel van den heer Algra in de
„Leeuwarder Kerkbode", waarin gehandeld werd
over de financiering van de Theol. Hoogeschool.
Daarin lazen we dan ook het navolgende
„De Theologische Hoogeschool te Kampen
heeft als verzorgers curatoren. Die curatoren
wenden zich met een opgave van wat noodig is,
tot de Generale Synode. En als die Synode zich
met de opgave vereenigt, dan moet aan de Kerken
worden voorgelegd, wat er voor de nooddruft
der school noodig is. Iedere Kerk moet weten,
hoeveel haar aandeel is. En zij kan dan voor
dat aandeel zorgen. Wil zij er voor collecteeren,
best. Wil zij het nemen uit de kerkekas, ook
goed. Wil zij aan leden der gemeente vragen om
een jaarlijksche bijdrage, niets geen bezwaar.
Maar die bijdrage is dan geen bijdrage aan de
Theologische School, doch dient uitsluitend om
de eigen kerk in staat te stellen aan haar ver
plichtingen jegens die School, in aansluiting aan
de besluiten der meerdere vergaderingen, te vol
doen."
Wat de heer Algra hier beschrijft is natuurlijk
niet de tegenwoordige gang van zaken. Zoo gaat
het tot dusver niet. We kennen niet zulk een
aanslag voor Zeeland en voor de verschillende
kerken in de provincie. We kennen alleen de be
paling, dat op twee Zondagen in het jaar, in de
beide diensten voor de Theol. Hoogeschool moet
gecollecteerd worden.
In wat de heer Algra hier schrijft is dus alleen
te zien zijn meening, hoe de noodige gelden zou
den behooren bijeengebracht te worden.
Metterdaad verdient deze gedachte nadere
overweging. Wanneer een begrooting van uit
gaven werd vastgesteld kon, naar de percentage
berekening voor de onkosten der Generale Sy
node, aan ieder provinciaal ressort, en ook aan
iedere plaatselijke kerk worden bericht, wat haar
aandeel was. Dan zou er geen tekort zijn, en
was ook niet noodig door contributies hetgeen
door collecten te weinig v/ordt opgebracht aan
te vullen.
Die regeling is er echter nu nog niet. En als
nu blijkt, dat de collecten te weinig opbrengen,
moet gezocht door contributies dat tekort aan te
vullen. Van de curatoren ging dan ook een
schrijven uit om aan het winnen van contribuan
ten de noodige aandacht te schenken en ook in
onze provincie wordt daaraan gewerkt.
Men kan het betreuren, dat de collecten niet
voldoende opbrengen en deze actie dus noodig
is, maar dan moet dat feit worden aanvaard en
moet getracht in den weg van contributies de
noodige gelden bijeen te brengen.
Daarbij moet dan echter ook de wijsheid be
tracht worden. Daarmee bedoelen we dit, dat
hier met de noodige evenredigheid worde ge
rekend.
Bij de actie voor contributieverhooging in Zee
land moet in oogenschouw genomen worden, wat
in andere provincies daarvoor gedaan wordt.
Als dat in andere provincies veel minder is, is
niet noodig te achten, dat Zeeland helpc het
tekort van die andere provincies aan te vullen.
De kerken in onze provincie, die al veel hebben
op te brengen voor de Zending, zouden dan nog
zwaarder belast worden.
Dat het noodig is hierop te letten, moge blijken
uit het volgende staatje, dat we ontleenen aan
het Curatorenverslag over 1938.
We beginnen met de classis Amsterdam. De
contributie bedroeg daar 67.50, dat is Vb cent
per ziel. In de classis Hilversum 6.d.w.z.
3/go cent per ziel. Classis Zaandam 22.dat
is Vb cent per ziel.
En nu in Zeeland. In de classis Axel 274.50,
d.i. 5 cent per zielin de classis Goes 379.25,
d.i. 8 cent per ziel in de classis Middelburg
498.40, d.i. 4 cent per ziel classis Tholen
50.50, nog 2 cent en in de classis Zierikzee
105.75, dat is bijna 3 cent per ziel.
Door de heele provincie Noord-Holland werd
aan contributie opgebracht 978.25 op een to
taal van 82114, dat is dus ruim 1 cent per ziel.
En door Zeeland 1308.40 op een totaal van
28310 zielen, dat is ruim 4Yz cen' Per z^-
De contributie bedroeg in het heele land
15.302.12. In Zeeland 1308.40. Dus in de
kerken buiten Zeeland 13.993.72. Daar is een
totaal zielental van 633600 28310 605290.
Alzoo werd daar per ziel bijgedragen ruim 2:,/io
cent.
Nu zijn er natuurlijk heel wat classes, waarmee
het beter staat, dan die we hierboven noemden.
Toch is wel duidelijk, dat in Zeeland naar even
redigheid veel meer wordt bijgedragen dan in
menige andere provincie van ons vaderland.
Hieruit mag, meenen we, de conclusie getrokken
worden, dat de noodzaak om de contributie om
hoog te brengen voor de kerken onzer provincie
in 't algemeen niet kan gelden.
Hier is allereerst noodig te achten, dat de
classes en kerken die nalatig bleven tot deze
actie worden opgewekt.
HEIJ.
PROF. SCHILDER IN AMERIKA.
Vele zijn de berichten over Prof. Schilder in
Amerika. Het blad, dat eerst wat nerveus deed
over zijn komst en welke houding zelfs hier door
werkte, is bijgedraaid en is verblijd over zijn op
treden. Maar niet alleen The Banner, maar ook
De Wachter is zeer verheugd. Sprekende over
Christus en de Bijbelsche geschiedenis, werd
Prof. Schilder aldus geïntroduceerd
„De spreker werd geïntroduceerd als de man
van de paradox, de man die nooit tevoren in
Amerika voet aan wal had gezet en er toch reeds
geweest was, de man wiens ideeën hem vooruit
waren gereisd, een man die zich in den korten
tijd van zijn verblijf alhier had doen kennen als
een Apollos en Jonathan, een man wiens geschrif
ten hem deden kennen als man met diepen blik,
een ruim evangelie, een teer gemoed een man
die een boodschap had voor hoofd en hart en
hand een man in wiens handen de leerstukken
niet waren als stukken leer, maar als waarheden
vol sap en geur een man begroet als de gast
van overzee, de Kampenaar, Nederlander, cos-
mopoliet, strijder, bouwer, wachter, auteur en
redacteur bovenal een vriend en broeder in
Christus.
Toen nam de Professor het penseel.
En maalde een schilderstuk."
We zeggen niet te veel als we beweren, dat
diegenen, die door publicaties bevreesd waren
voor „het gevaar Schilder", hebben meegewerkt
aan het wekken van warme belangstelling voor
zijn optreden.
HET AMBT.
Het ambt in de gemeente van Christus is niet
maar een instelling, gegrond in het goeddunken
van menschen. Neen, Christus heeft het ambt
ingesteld. En wel met een speciaal doelom
zijn gemeente te vergaderen, te regeeren en te
verzorgen.
Oorspronkelijk was de beteekenis van het
woord ambt en ambacht precies hetzelfde. Vroe
ger sprak men dan ook wel van „die ambachten
der kerken" of ook „het heilig ambacht van het
sacrament". Later werden de woorden gescheiden
en werd het oudere woord ambacht gebruikt
voor lagere bedrijven en het nieuwere woord
ambt voor hoogere betrekkingen. Tegenwoordig
heeft het woord ambt deze beteekenis de maat
schappelijke betrekking die iemand bekleedt ten
gevolge van een benoeming door het openbaar
gezag van de Overheid, of een bediening in de
kerk van Christus, waartoe men van Christus'
wege geroepen is.
In bizondere zin zijn zij ambtsdragers, die ge
roepen zijn om het woord te bedienen en de
sacramenten. Rome gebruikt voor deze dienaren
het woord geestelijke. Daaraan hebben de Refor
matoren zich terecht geërgerd. In het Nieuwe
Testament toch staat het woord geestelijk tegen
over vleeschelijk. Iemand, die niet door den
Geest Gods geleid wordt is vleeschelijk. De ge-
loovigen, die aan de leiding des Geestes gehoor
gaven, of die met bizondere genadegaven begif
tigd waren, worden geestelijken genoemd. Eerst
later, bij de Montanisten komt het woord gees
telijke op voor iemand, die een kerkelijk ambt
bekleedt. De bekende Paus Gregorius VII
(10731085) heeft dezen naam ingevoerd voor
alle kerkelijke personen en kloosterlingen, om
daarmede aan te duiden, dat zij aan het wereld
lijk gezag onttrokken waren en aan de macht
der kerk onderworpen waren. Maar de Gerefor
meerden hebben onmiddellijk bij de Reformatie
den naam dienaren hersteld om het dienend ka
rakter aan te duiden van het ambt. De ambten
toch in de kerk zijn niet heerschappij voerend,
maar dienend. We erkennen in de kerk slechts
één HEER Christus.
Op de goddelijke instelling van het ambt heb
ben de Gereformeerden alle nadruk gelegd. Het
ambt is van den beginne aan in de kerk geweest.
Christus is door zijn Vader gezalfd om als hoog
ste profeet en leeraar te leeren, als eenige Hooge-
priester om haar te verlossen en als de eeuwige
Koning om haar te regeeren. En nu heeft het
Christus behaagd om menschen te roepen in zijn
kerk, die namens Hem moeten leeren en regeeren
en dienen. Er moeten predikers zijn, om het evan
gelie der genade uit te dragen, er moeten opzie
ners zijn, opdat de gemeente geleid en verzorgd
worde en orde en tucht in de gemeente worde
gehandhaafd er moeten ook diakenen zijn, op
dat voorkomen worde, dat in de gemeente gebrek
zou worden geleden en opdat de nooddruftigen
bijstand en steun worde verleend en de hulpbe
hoevenden troost worde geboden. Bovendien, de
kerk is strijdende kerk en heeft noodig leiding
en onderwijzing.
Alle nadruk moet dus hierop vallen de Ko
ning der kerk Jezus Christus, heeft de ambtsdra
gers geroepen. Ze staan maar niet in het ambt,
omdat ze dat nu zoo gaarne willen. Overigens is
het goed, als iemand begeert naar het ambt van
dienaar des Woords, ouderling of diaken, hoewel
sommigen meenen, dat dit ambieeren verkeerd is.
Zeker als het voorkomt om maar de vooraan-
zittingen te hebben, haantje de voorste te zijn
dan is het vleeschelijk begeeren. Maar als het
begeeren is om den Heere te dienen, is dit een
goed en heerlijk verlangen. Zulken staan dan
ook niet in het ambt, omdat ze reclame voor zich
zelf hebben gemaakt, omdat ze stemmen wonnen,
omdat ze tegen de verkiezing er op uittrokken,
maar omdat Christus door middel van zijn kerk
hen riep. Alle nadruk moet blijven liggen op dat
roepen van Jezus Christus, den Koning der kerk.
Daarom is het ook zoo verkeerd van te voren
met allerlei menschen te gaan praten of ze even
tueel wel in het ambt zouden willen zitten.
Daarmee verlagen we het ambt. Dan gaat het
gelijken op het jagen naar een baantje. Het kan
best zijn, dat iemand niets dan reine bedoelingen
heeft met het vragen of iemand wel in den ker-
keraad zou willen of kunnen zitten, maar hier
vermijde men ook iedere schijn des kwaads, alsof
men „zijn candidaat" naar voren zou willen
schuiven. Alle simonie verkoop van ambten moet
zelfs niet met eenige mogelijkheid weer in de kerk
kunnen worden ingevoerd.
Goddelijk is dit heilig ambt, omdat de Heere
roept. En dit hoogheilig karakter moet het ambt
en mag het ambt niet verliezen. Als ambtsdragers
optreden, moeten ze altijd in staat zijn te zeggen:
we treden hier niet op als Jan Die, en Piet Dat,
en Dirk Zooveel, maar we treden op, op last
en met opdracht van den Koning der Kerk. Als
ambtsdragers op huisbezoek gaan, dan komen
daar maar niet een chef du bureau en een winke
lier aan de deur. Maar daar komen menschen,
namens Christus. Met Zijn boodschap. Gezonden
door Hem. In opdracht van den Koning der
Kerk. Niet eigenwillig gaan ze maar eens be
paalde menschen opzoeken. Neen, Christus re
geert. En die Christus komt in dat bepaalde ge
zin met een bepaalde opdracht, die de kerk nader
heeft aangegeven. Zoo vallen alle menschelijke
factoren weg en komt naar voren het goddelijke
in de roeping tot het ambt.
Daarom is het ook zoo verschrikkelijk, als we
ambtsdragers, die in des Heeren naam aan onze