FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJ D" ZENDING* denis des geloofs wil afleggen in onze provincie en dat de doop zooveel minder bediend wordt Ligt dat in de omstandigheid, dat God de Heere zijn zegen onthoudt aan de ouders en de gehuw den niet geeft den kinderzegen Dat er zulke gevallen zijn, weet ieder. Maar dat dit niet de verklaring is van de zeer geringe toename van het totaal der leden in onze provincie, begrijpt ook ieder. Het kwaad, dat indringt in de gezin nen, die belijders moeten zijn van den Naam des Heeren, is bewuste zelf vernieling. De schande lijke wereldsche practijken van menschen, die den kinderzegen niet begeeren, dringt door in onze kringen. Het is wel zeer droef te moeten con- stateeren, dat eens zoovelen belijdenis deden als gedoopt werden. Vertrouwen opzeggen aan den Heere, dat Hij zorgen zal ook als het gezin groo- ter wordt, leven voor eigen genot en lusten, ter wijl men de lasten als een wereldling ontvliedt, dat zeggen ons deze cijfers. Deze cijfers spreken ons aan. En ze zeggen tot ons beleef uw belijdenis. Wandel in nieuwe gehoorzaamheid. Laat er ernst in onze huizen zijn. Laten we de wereld vlieden met haar be geerlijkheid. Ouders moeten den kinderen een voorbeeld zijn, dat ze leven willen naar de eischen des verbonds. Ze moeten toonen, dat met den Heere leven niet een last is, maar een lust. Het zegt tot alle ambtsdragers, dat we meer dan tot nog toe deze dingen in huisbezoek en in de vergadering der geloovigen ter sprake moeten brengen. We mogen niet meer zwijgen. De we reld mag niet het recht krijgen om te zeggen, dat wij ons aan haar gelijk maken. Dat de kloof tus schen sommige leden der kerk en de wereldlingen kleiner wordt is te zien. Maar dat ligt niet in de toegevende houding der wereldlingen. Maar van de leden der kerk. Zij dempen den afgrond. Zij halen de heilige muren, die ons van wereldlingen scheiden, neer. Het bewust leven uit het verbond als kinderen des Vaders moet terugkomen. We moeten den diepen zin van den Doop weer gaan verstaan. Doopen toch is dooden. Welnu, dat oude natuurlijke hart moet sterven. En die be geerten van het zondeleven moeten bij den wor tel afgesneden worden. Begraven worden. We moeten ons reinigen van het vuil der wereld, lederen dag weer en zoo opstaan tot een nieuw leven. Wandelend als kinderen des lichts, die niet minnen de practijken der duisternis. Waar de Vorst der duisternis onze zielen tracht te win nen. We moeten geen scheidsmuur door hem la ten optrekken tusschen Onzen Vader in den he mel en onszelf. Maar toonen te zijn Zijn kinde ren, Zijn volk, dat naar Zijn stem hoort. Laten we onze belijdenis, onzen doop beleven. Dan veranderen die cijfers en vernietigen we onszelf niet. BRIDGEN. Prof. Dr K. Dijk is zoo vriendelijk geweest mij nog enkele practisch etische bezwaren te noemen, welke tegen het bridgen zijn aan te voeren. 1) Deze spelen brengen ons zoo licht op een terrein, waarop de „wereld" haar genot zoekt. Dat dit zoo is, behoeft m.i. niet te worden aange toond. Juist in wereldsche kringen nemen derge lijke spelen de harten in beslag. 2) Ze trekken onze aandacht af van de gees telijk zedelijke vorming en importeeren het spel tot voorname levensvulling. 3) Ze veroorzaken gemakkelijk een passie, die het geloofsleven schade doet. Van meer dan één zijde vernam ik van bridgespelers, dat inder daad de hartstochten opzweept. 4) Deze spelen zijn een sterke verleiding tot het spelen om geld. 5) Deze spelen trekken ons gezelschapsleven omlaag en verzwakken de goede conversatie. 6) Ze zijn een getuigenis van armoede in onzen cultureelen omgang. 7) Ze brengen ouderen en jongeren zoo dicht aan de grenzen, dat het slechts een stap is tot ergere dingen. Principieel bezwaar is natuurlijk, dat ook bij dit spel de kans bij het verdeelen der kaarten aanwezig is. Wie ernst maakt met dezen tijd, wie als kind Gods wil wandelen in nieuwe gehoorzaamheid, zal zijn tijd beter kunnen gebruiken voor allerlei christelijke actie, dan voor, een dergelijk we- reldsch spel. A. H. OUSSOREN. Kees Louwerse fietste er door, om dan on middellijk links af te slaan, even volgend den weg langs de gracht, om vervolgens een breeden land weg in te rijden, die leidde naar een naburig dorp. Het laatste half uur was het begonnen te re genen, terwijl de wind meer en meer opstak. Der gelijk weer had Kees Louwerse niet verwacht, maar 't belette hem niet, zijn plan door te zetten. In elk geval had hij den wind mee op de te rugreis zou hij dan wel verder zien. Hij vloog over den weg en was, vlugger dan anders, bij een boerderij aangeland, even rechts van den weg. Over het erf liep een jongeling, ongeveer van den leeftijd van Kees. „Hallo riep deze. De ander wendde zich om. „Ben jij dat, Kees 7" „Vanzelvers. Wat een weer, hé 7" „Alsjeblieft. Wat doe je er in Of, is het met tante7" De spreker was nu vlak in zijn nabijheid. „Neen, moeder is niet erger, 't Blijft hetzelfde. Ik moet verder." „Ha lachte de ander, vroolijk. „Je hebt het DE VERKIEZING ZOOALS CALVIJN HAAR BESCHRIJFT. VII. Geen willekeur, In ons vorig artikel schreven wij, dat de wil Gods, waarmee Hij alle dingen regeert, absoluut vrij is, dat wil zeggen, dat Hij in zijn eeuwigen raad niet door eenige oorzaak buiten Hem, doch alleen door Zichzelf bepaald wordt. Hij heeft redenen uit Zichzelf genomen. Wij kunnen deze redenen echter niet vinden En wij kunnen zijn wilsbesluiten ook niet toet sen aan wetten van goed of kwaad, rechtvaardig of onrechtvaardig. Hij is in zijn willen niet onder wetten gesteld, doch boven de wet. Niet „gebon den aan wetten". Wij wezen toen ook op de geweldige dwaling die inzake dit punt van Gods vrijmacht in de Christelijke Kerk is ingeslopen, de dwaling dat God de Heere, wijl Hij aan geen wetten gebonden is, willekeurig zou handelen en in onberekenbare grilligheid de menschenwereld zou besturen. Die dwaling dient zich in onzen tijd aan, schre ven wij, zoowel in die bepaalde kringen waar men den Heere in zijn souvereine verkiezing ziet als een soort grillige en onberekenbare tyran, als ook in de knappe beschouwingen van een first rate theologische denker als de Dr Noordmans, die schrijft, dat de „verkiezing de spits tegen onze moraal richt" en dat zij dus anti-moreel, anti- zedelijk, anti-redelijk is en dat de verkiezing juist daarom zulk een „stuk onversneden religie" is. Daarom, omdat zij onze wereld omverwerpt, is zij het „hart der kerk" volgens dezen schrijver. De dwaling bij beiden is deze, dat de Heere willekeurig of anti-norinatief, anti-wettelijk wordt geacht te handelen in verkiezing en verwerping. Deze dwaling is oud. In de Middeleeuwen heeft een groot theoloog, Johannes Duns Scotus, haar al geleerd. Hij ver dedigde de praedestinatie, maar deed dat op pe- lagiaansche manier, zoodat hij in plaats van de wil het weten van God schoof. De Heere zou verkoren hebben die menschen van wie Hij voor uit wist, dat zij wilden gelooven. Feitelijk be- heerscht aldus de menschelijke wil de wil Gods. De menschelijke wil wordt zoo een souvereine wil, die zelfs meer heeft in te brengen dan de wil Gods. Maar dat hield Scotus niet consequent vol. Hij wilde en kon niet meenen, dat de menschelijke wil boven Gods wil uitging. Vandaar kwam hij tot 'n onderscheiding bij Gods wil in tweeën. Een gewone wil en macht en een absolute wil en macht. Die absolute macht bleef hoog boven de mensch uitgaan. Die kon alles zonder rede en norm. Die was nergens door gebonden. Ook niet door de menschelijke souvereine wil. Dat was dan Gods vrijmacht. Later heeft de nominalistische theoloog Willem van Occam zich op deze onderscheiding der twee willen geworpen. Hij heeft de souvereine Schep- perswil Gods geheel gedenatureerd. Hij maakte van de absolute macht Gods souvereine wille keur. De almacht Gods beteekende volgens hem dat God door haar alles kan wat Hij wil. En dat niet alleen, maar dat Hij ook alles kan willen Hij kan ook zondigen, wanneer Hij het maar wil. En Hij kan het willen. Hij kan ook lijden, sterven, een steen of een dier worden, wanneer Hij het maar wil. En Hij kan het willen. God kan tegenstrijdige dingen doen. Hij kan onwaarheid spreken. Hij kan waar maken wat onwaar is, en valsch wat waarheid is. Hij kan volgens Occam de zaligheid ook schenken zonder wedergeboorte en bekeering en geloof. En Hij kan den wedergeborene verdoe men. Hij kan vergeven zonder voldoening, zon der het Offer van den Heere Jezus. Hij kan de onheilige werken van een zondaar als voldoende aanmerken, wanneer Hij het maar wil. En Hij kan het willen. Dat is zijn vrijmacht. Hij is door niets, absoluut niets gebonden en kan dus in de meest grenzelooze willekeur handelen met de aarde en haar bewoners. U verstaat, dat dit een verschrikkelijke dwaling was. Verschrikkelijk, omdat men de waarheid en betrouwbaarheid Gods wegredeneerde. Ver schrikkelijk, omdat men God in zijn souvereine, heilige Schepperswil naar beneden trok en Hem als een mensch beschouwde en Zijn wil als een menschelijke, geschapen wil die onder wetten is gesteld en aan normen is gebonden. Men mat de heilige wil van den Schepper af naar de-aan- normen-vastgelegde wil van het schepsel en dacht zich de „vrijmachtige wil" Gods als een van alle goed te pakken, zeg. Met zulk weer er door." „Doe jij ook nog wel eens, wacht maar." ,,'k Zal wijzer wezen. Maar ik ga naar binnen. Ga je door, of neem je een kop koffie mee 7" „Een kop koffie natuurlijk." Kees liet zijn rijwiel bij het hek staan en liep er door. Hij was op het erf van „Sursum Corda", de boerderij van Arie Goedegebuure, zijn oom. De boerderij was ongeveer even groot als „Levensstrijd". Deze naam zeide iets, al kon het Job Louwerse niet schelen, doch „Sursum Corda" had ook beteekenis. Er was een tijd geweest, nog geen twintig jaar geleden, dat op het hek der boerderij de naam „Stad en Landzicht" had geprijkt. Toen had de boerin, de zuster van de boerin van „Levensstrijd", aan de poorten des doods gelegen. Arie Goedegebuure had niet anders ge dacht, of hij had zijn vrouw, die hij lief had als de appel van zijn oog, moeten brengen naar het kerkhof, heel aan de Oostzijde van Zuidstad, een klein half uur uit de bebouwde kom gelegen. In kinderlijken eenvoud had hij de grove knuis ten gevouwen en hoofd en hart naar Boven ge richt. Sursum Corda Want van beneden komt het niet. En den God des Hemels en der aarde had hij gesmeekt, hem zijn vrouw te laten be houden, de moeder van zijn talrijk gezin de spil, waarom op de boerderij alles reilde en zeilde de vrouw, die God hem had toebeschikt. Als voor de poorten des doods was zij wegge haald. De dokter, die zich bekommerde om God noch gebod, had van een wonder gesproken en, eerlijk erkend, dat zijn medicijnen het niet had den gedaan, want dat het geval naar zijn mee- wetten en banden losgemaakte wil van een zon dig menschje. Calvijn kende deze dwaling. Hij moet er niets van hebben. Als wij schrijven over Gods vrijheid, schrijft hij, „dan komen wij hier niet aandragen met het verzinsel van een absolute macht Gods, hetwelk onheilig is en ons daarom dan ook terecht ver- foeielijk moet zijn". Wat beteekent Gods vrijmacht dan Dit, dat Hij zijn geschenken kan geven aan wie Hij wil. Dat wij allerminst recht hebben om te eischen, dat de Heere aan elk volk, aan ieder ge slacht en ieder mensch precies evenveel zal ge ven. Juist de ongelijke verdeeling van Zijn gaven wijst aan, dat het onverdiende geschenken zijn, waarop wij niet de minste aanspraak kunnen doen gelden. Het is onverdiende genade. Daarom kan de Heere geven aan wie Hij wil. Maar dat is heel wat anders dan „wetteloos heid" en „willekeur". Immers God is zichzelf een wet. En het staat niet aan ons de reden te onder zoeken waarom God wilde wat Hij gedaan heeft, daar wij dat niet kunnen begrijpen. Waarom, roept Calvijn uit, wordt er dan kwes tie gemaakt over Gods onrechtvaardigheid, daar zijn rechtvaardigheid duidelijk blijkt En hij geeft den raad, wanneer uw geest op roerig is, naar Augustinus te luisteren, die den raad geeft„Laat ons luisteren naar Hem, die zegto mensch wie zijt gij 7" „Beter is een ge- loovige onwetendheid dan een lichtvaardige ken nis. Zoek verdiensten gij zult slechts straf vin den o Diepte Petrus loochent de moordenaar geloofto diepte. Zoekt gij naar rede Ik zal gelooven ik zie de diepte, maar tot den bodem kom ik niet. Paulus rustte, omdat hij bewondering vond. Hij vond Gods oordeelen ondoorgrondelijk en zijt gij gekomen om ze te doorgronden 7 Hij zegt, dat Zijne wegen onnaspeurlijk zijn, en speurt gij ze na 7" Institutie III, 23, 5. Dat is wat anders dan willekeur. Dat is de erkentenis van aanbiddelijke majes teit en hoogheid en barmhartigheid. Zoo alleen kan het schepsel staan tegenover zijn Schepper. Brouwershaven. J. MEESTER. KERSTFEEST MET PRIJAJIx)-VROUWEN Het is altijd een spanning, dat laatste uurtje voor een Kerstfeest begint. Zouden er veel gasten komen 7 Hoe zou de avond verloopen 7 Zouden de sprekers en spreeksters het gehoor kunnen boeien, de aandacht vasthouden 7 Zou er een rustige, gewijde stemming zijn, zoo als er op een feest ter eere van onzen Heiland past 7 Op ons Kerstfeest voor prijaji's maakte de spanning spoedig plaats voor groote blijdschap. Het duurde niet lang of „Panti Wara"2) was voor een groot deel gevuld. Tachtig gasten wer den er geteld. Er waren er uit de vooraanstaande kringen der prijaji-gemeenschap in Magelang. Er waren patiënten of oud-patiënten van Dok ter Dreckmeier, er waren kennissen en vrienden van mijzelf, van de prijaji-meisjes bij mij in huis. De meesten waren persoonlijk door een van ons uitgenoodigd. Het was mij een wonder, al die menschen te zien. Allen Mohammedanen. Wat zochten ze hier op een Christelijk feest 7 Was hun komst een beleefdheid tegenover de gastvrouwen, die ze niet wilden teleurstellen 7 Was het nieuwsgierigheid naar de blijdschap van de Christenen in de Decembermaand 7 Of misschien wel belangstelling 7 In ieder geval schenen al die menschen niet bang te zijn voor besmetting met Christelijke ideeën. Nu is dat wel eenigszins te verklaren. De Islam is eeiï wettische godsdienst. Door getrouwe wetsvervulling hoopt een Mohamme daan eenmaal den hemel in te gaan. Luisteren al leen schaadt dus immers niet. Als je het maar niet nakomt. En een Javaan, die het met geen ning hopeloos was. Voor Arie Goedegebuure was er slechts één antwoord: God had hem zijn vrouw teruggegeven. Niet lang daarna was „Stad en Landzicht" overschilderd en prijkte op het hek de naam „Sursum Corda". Als „Levensstrijd" een zinrijke naam. Maar óók een naam, die vertolkte de stemming van den boer en de boerin. Het gezin zou juist aan tafel gaan, toen Arie, de jongeling heette naar zijn vader, met Kees binnentrad. Het was merkbaar, dat allen Kees gaarne lijden mochten. Met een vroolijk „goeden avond" werd hij begroet en de boer zei„Zet je, Kees. We zouden juist beginnen". ,,'k Heb thuis al gegeten", antwoordde Kees. „Maar een kop koffie sla ik niet af. Bar, wat een weer „Wat doe je ook in de kou, man 7" Kees lachte wat verlegen nu. Ook de anderen lachten. Want allen, voorzoover tot onderscheid van jaren gekomen, wisten, dat neef Kees dong om de gunst van Kee Freeke, de dochter van „Iepenhove", een boerderij aan den anderen kant van het dorp. En ze wisten ook, dat Kees aan Kee niet onwelgevallig was. Ze wisten het veel beter dan op „Levensstrijd". Want daar wisten ze niets. Met zijn zeer zieke moeder sprak Kees er niet over en zijn vader had er, naar zijn oor deel, voorloopig nog niets mee te maken. Job Louwerse en zijn oudste zoon, och, dat accor deerde niet. De jongen had het karakter van zijn moeder. Job Louwerse kon beter met Jane over weg, die op hem geleek, als de eene druppel wa- enkelen godsdienst zoo heel nauw neemt, vindt het wel wat overdreven, terwille van godsdien stige redenen van een feest weg te blijven, zij het dan ook een Kerstfeest. Wat zou een uurtje in zoo'n gezellige, feestelijk verlichte zaal nu hinderen Daar zou de publieke opinie niemand hard om vallen. Van zien en hooren bederf je toch niet Niemand heeft er erg in, dat juist op dat hoo ren onze hoop is gevestigd. Het geloof is uit het gehoor. Als er ook maar één hart geraakt werd door de boodschap van Gods liefde in Christus verschenen „Het Christendom is de godsdienst van de Europeanen." Dat is wel het sterkste argument, dat de Ja vanen gebruiken om zich van de Boodschap der Zending af te maken. „God heeft ieder volk zijn eigen godsdienst gegeven." „Den top van den berg kan men langs ver schillende wegen bereiken." Het openingswoord op ons prijaji-Kerstfeest had als motto een duidelijke passage uit de Schrift waaruit blijkt, dat in Christus voor alle volken heil is. 't Was uit Simeons lofzang „Want mijne oogen hebben Uwe zaligheid ge zien, Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren." Hebben de bezoekers van het Kerstfeest die Boodschap verstaan 7 Is er misschien één hart opengegaan voor de liefde van het Christuskind, dat arm wilde wor den in onze plaats 7 Enkele dagen na het feest had ik twee Javaan- sche dames op bezoek. Zij vroegen mij naar het Kerstverhaal, waarvan ze eenige brokstukken hadden gehoord. Zichtbaar bewogen luisterden ze naar de geschiedenis van Christus' armoede. Ik vertelde het haar in het Javaansch hoewei ze wat Hollandsch kenden bang, dat ze er iets van zouden missen in een vreemde taal. Van de boodschap van den engel Gabriël aan Zacha- rias en Maria, van de wonderbare ontvangenis van het Godskindeke, van Jozefs onderricht in den droom omtrent Maria's onschuld. Ik ver baasde mij over haar aandacht. Ademloos luis terden ze naar het verhaal van de afwijzing b': de herberg, van de armoedige geboorte van a Koning, van de engelenverschijning aan de her ders, en van het „Eere zij God" in de velcier Ze namen het aan, dat merkte ik. Zou het voor haar niet maar een verhaal blij ven, lang geleden geschied 7 Zou Christus, de levende Christus, werkelijk een plaats krijgen in haar leven 7 Lezer of lezeres van dit blad, wilt U daar mee voor bidden 7 Hier ligt het allermoeilijkste van onze taak op het Zendingsveld het Evangelie te brengen in de prijaji-wereld. Juist daarom zoo moeilijk, omdat het in het begin op ons, Hollanders, alleen neerkomt. Ja- vaansche Christenen van hun eigen stand en ont wikkeling, zijn er nog haast niet. In Magelang is er nog niet één. En hoe vinden we den weg naar het hart, wanneer Gods Geest niet medewerkt 7 Er was ook wat te zien op ons feest. Verplegers van het Zendings-ziekenhuis gaven enkele tableaux. Twaalf meisjes voerden een licht spel op. Aan één lange kaars ontstaken ze één voor één een klein kaarsje, dat ze knielend omhoog hieven onder het opzeggen van een „licht"-tekst: „Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien", Jesaja 9 la. „Maak U op, word verlicht, want uw licht komt", Jesaja 10la. „Dit is het waarachtige Licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld Joh. 1 9 en andere. Elk meisje stelde een ander volk voor. Er was een Javaansche, een Japansche, een Ambonnee- sche, een Toradja'sche, een Chineesche, een Hol- landsche, enz., vertegenwoordigsters van de be kendste bevolkingsgroepen hier uit Nederlandsch- Indië. Toen ze alle om de groote kaars geknield la gen, zongen ze Daar is uit 's werelds duistre wolken Een Licht der lichten opgegaan Komt tot Zijn schijnsel, alle volken En gij, mijn ziele, bid het aan ter op de andere. Botsingen waren er tusschen vader en zoon nooit. Want Kees deed vaders zin. De boer had graag, dat men tegen hem in verzet kwam. Dat deed Jane. Soms verloor hij het tegen haar. „Hoe gaat het met moeder, Kees 7" De boerin van „Sursum Corda" vroeg het. Zij had een zacht, innemend uiterlijk. Als zijn moeder, dacht Kees altijd. Maar iets op tantes gelaat bezat zijn moeder niet. Hij kon er geen naam aan geven. Op het gezicht van zijn moeder lag steeds een verdrietige, onrustige trek. En op dat van zijn tante 7 Hoe kon hij weten, dat er over straalde de innerlijke vrede, die alle ver stand te boven gaat 7 „Krek gelijk, tante. Geen beterschap. Ook geen achteruitgang", antwoordde hij op de hem ge stelde vraag. „Komt de dokter geregeld 7" „Eiken dag, tante. Hij kan er niets aan doen, zegt hij." „Ik vrees het ook, jongen. Je zult je moeder gaan verliezen." Er kwam een pijnlijke stilte te hangen, die eerst verbroken werd, toen Arie Goedebuure de handen vouwde en het gebed zegde. Zonder de oogen te sluiten op „Levens strijd" was nog nooit gebeden luisterde Kees eerbiedig toe. „Geen brood, Kees 7" vroeg de boer. ,,'t Is je gegund, jongen." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2