FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" meer dan twintig of dertig jaren in die gemeente gestaan had, en daar, vooral door het cateche tisch onderwijs, een kloek, calvinistisch geslacht gevormd had. En ook dit, wat ik niet mag verzwijgen, dat in onze kerken de catechese niet in die mate ge waardeerd wordt als ze gewaardeerd moet wor den. Ze staat voor velen op het laagste plan. De kerkdiensten zijn van de grootste beteeke- nis, en het huisbezoek mag vooral niet worden verzuimd, want men wil den dominé zien, maar de catechisatievan haar verzuimen de kin deren om de haverklap om allerlei futiliteiten worden de jongens en meisjes thuisgehouden als vader 't even druk heeft of moeder op visite moet is de catechisatie de eerste, welke onder dat alles lijdt, en bijna alle antwoorden, die ik ontving, riepen om meer, om hartelijker belang stelling van de zijde der gemeente voor dit amb telijk onderwijs. Ik geef dezen roep hierbij door. En ik grijp ook deze gelegenheid aan om er bij de Kerken op aan te dringen den catechisatie- tijd niet te beperken tusschen Dank- en Biddag, of tusschen October en Paschen, maar ervoor te zorgen, dat gecatechiseerd wordt van half Sept. tot half Juni (ik neem hier deze termijn als minimum); van die negen maanden gaan nog ze ker 5 a 6 weken af door Kerst-, Paasch- en Pink- stervacantie zoo wordt het aantal catechisatie- weken plm. 30 per jaar, enis dit nu te veel De Catechisatie is ons jeugdwerk bij uitne mendheid. Een pracht-punt op ons werkprogram voor 1939." HANDGEVEN. Ds Vellenga schrijft in het Overijsselsch en Drentsch Kerkblad Wanneer de hand der ge meenschap aan het begin van den dienst gereikt wordt, ligt er in uitgedruktdoor deze handdruk erkennen en bevestigen wij, dat gij dienaar des Woords, namens ons en in opdracht van Chris tus optreedt in uw ambtelijk werk. En wanneer de hand der gemeenschap aan het eind van den dienst wordt gereikt, ligt daarin uitgedruktdoor deze handdruk erkennen en bevestigen wij, dat gij dienaar des Woords, naar uw opdracht en niet in strijd daarmee opgetreden zijt." Volkomen mee eens. Het is goed, dat men dit versta. Dan komt ook uit, hoe noodig het is, dat de gemeente wacht aan het eind en dit symbool niet verloren ga in den aftocht der gemeente. En tevdns blijkt hier, dat het zeggen van ,,den zegen" geen zin heeft. Adviesstichting voor financieele en economi sche aangelegenheden ten behoeve van de Gere formeerde Kerken in Nederland en Indië. 't Eenigste wat we hierop zouden willen zeg gen is schoenmaker houdt u bij uw leest. A. H. OUSSOREN. DE VERKIEZING ZOOALS CALVIJN HAAR BESCHRIJFT. IV. Vóórverordineering, verkiezing en verwerping. Het feit van de verkiezing staat dus onom- stootelijk vast op grond van het Woord Gods. En niet minder het andere feit van de verwer ping. Hoe verschrikkelijk het moge klinken, hoe huiveringwekkend, dat God niet alle menschen bestemt tot de zaligheid, het feit wordt daardoor niet weggenomen en een mensch zal voor hij zich opmaakt om Gods wil te beoordeelen, wel be denken wie hij is, en wie God is. Wij zullen de hand op den mond leggen en met Paulus zeggen: Wie zijt gij, o mensch, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tegen dien die het gemaakt heeft, zeggen Waarom hebt gij mij alzóó ge maakt Professor Bavinck heeft eens gewezen op ana logieën van de verkiezing en verwerping in de schepping. „Duizenden bloesems vallen af, opdat enkelen zouden rijpen tot vrucht. Millioenen van levende wezens worden er geboren, en slechts enkelen blijven in het leven. Duizenden menschen arbeiden in het zweet van hun aanschijn, opdat enkelen zich zouden kunnen baden in weelde. Rijkdom, weelde, kunst, wetenschap, al het hooge en edele wordt gebouwd op den grondslag van armoede, ontbering, onkunde. Nooit en nergens gaat het in de wereld toe naar de gelijkmatige verdeeling der socialisten. Er is geen gelijkheid op eenig terrein. Overal is er verkiezing naast (en op den grondslag van) verwerping." INLEIDING. Wanneer men Zuidstad*) aan de Zuidwest zijde verlaat, wandelend over een verweerde, steenen brug, die de verbinding vormt tusschen de oevers van de aloude vestinggracht, dan komt men, na aan de linkerhand een boerderij te heb ben gepasseerd, op een smallen, kronkelenden landweg. Op enkele honderden meters naar links loopt de Westelijke dijk van de lange haven, die Zuid- stad verbindt met den breeden zeearm. Maar met dien dijk bemoeit ge u niet. Ge volgt het kronkelende landweggetje, in de veronderstelling, dat de zon niet schijnt. Want als aan den koperen hemel die stralende bol staat en haar stralen onbarmhartig werpt op den zandweg, dan wordt het tochtje u afgeraden, wanneer ge tenminste niet gehard zijt tegen het zonnelicht. Noch links noch rechts, noch voor noch achter is ook maar één boom te bekennen. Ge ziet alleen weide en bouwland. Verder links de havendijk. En rechts voor u uit dijken en nog eens dijken. Tot zoover Professor Bavinck. Inderdaad, Gods wil leidt alle dingen. Zoo goed als Zijn wil de menschen naar en tot hun tijdelijke en eeuwige bestemming leidt. Maar meer dan een analogie, een zekere over eenkomst tusschen het een en ander mogen wij hier toch zeker niet zien. Dat kan ook blijken uit den laatsten zin van het geciteerde gedeelte. Uit de woorden die wij tusschen haakjes plaatsen „op den grondslag van". In de natuur en in de maatschappij zien wij, dat de dood van den één, het brood voor den ander is. Daaraan denkt Prof. Bavinck, wanneer hij schrijft, dat wij over al een zekere „verkiezing" zien „op den grond slag" der verwerping. Maar bij de verkiezing en verwerping gaat dat toch niet geheel op. Als Paulus schrijft in Rom. 11, dat Israëls val de rijkdom der wereld is geworden, beteekent dat toch iets anders dan wanneer financieele rijkdom wordt gebouwd op het zwoegen en zweeten van de arbeiders. Dit beteekent het, dat door en na Israëls val de rijkdom van het verbond naar de heidenen is gegaan. Israël is afgevallen nu komen de uitverkoren bondelingen uit de heide nen in de bevoorrechte plaats, die Israël eerst heeft mogen innemen. Nu is de belofte en het voorrecht van het verbond voor hen, die God naar zijn verkiezing er toe roepen zal. Uit Gods wilsbesluit komen dus beide voort én verkiezing èn verwerping. Dat wilsbesluit noemt Calvijn de vóórverordineering. God be stemt absoluut de levensweg van ieder mensch. Hij stelt de levensgang der kerk, van de volken, maar ook van ieder mensch afzonderlijk vast. En dat doet Hij niet in het afgetrokkene, maar zeer bepaald in het volle leven. Hij bepaalt waar wij in de wieg gelegd worden, en ook waarvoor wij in de wieg gelegd worden. Hij regeert de om standigheden, die onze opvoeding beïnvloeden. Hij geeft ons onze plaats en werkkring. Hij roept ons tot de zaligheid door de verkondiging van Zijn woord. Hij doet dat krachtig, zóó, dat ons hart door de verkondiging van het Woord en de Geest wordt vernieuwd en wij gelooven en uit het geloof in een nieuwe gehoorzaamheid leven. Hij neigt onze harten. Hij maakt onze wil „levend", dat wil zeggen zoo dat die wil weer de heilige en heerlijke Schepperswil wil gehoor zamen. Van nature is onze wil „dood", dat be teekent niet, dat wij geen wil hebben, dus wil- looze schepsels zijn. Heelemaal niet. Heeft met een dergelijke opvatting, die men in lijdelijke kringen nogal eens hoort voordragen, absoluut niets te maken. Het wil zeggen, dat de wil niet wil wat God gebiedt. Niet wil de heilige wil van den Schepper. Daarom is die wil „dood", en niet alleen de wil, maar de heele mensch die zoo'n wil heeft is „dood", geestelijk dood in Adam. Immers alleen wie den wil Gods doet, dus wie een „levende" wil heeft, die blijft tot in der eeuwigheid. Vandaar dat de Dordtsche Leer regels spreken van een „levendgemaakten wil", die door God bewogen, nu ook zelf wil. God heeft dus in zijn eeuwigen raad vastge steld, welke menschen Hij in den tijd tot de zaligheid wil roepen en Hij roept deze ook docr het evangelie en maakt ze „levend" in hun wil len. Dat is het besluit der verkiezing. Maar ook zegt de Schrift, dat God in zijn eeuwigen en ondoorgrondelijken raad heeft vast gesteld, welke menschen Hij aan het verderf, waarin ze liggen, wil prijsgeven. Ook hierin is de wil Gods de diepste grond. Zijn wil beheerscht souverein al wat gescha pen is. Calvijn aarzelt geen oogenblik om deze andere kant van de vóórverordineering evenzeer in het licht te stellen. Dat is geen kwestie van ongevoeligheid of hardheid. Men heeft Calvijn dikwijls een hardvochtig en gevoelloos mensch genoemd. Vooral, omdat hij deze dingen zonder omwegen beleed. Niets is echter meer onwaar. Calvijn is een man geweest met een uitzonderlijk diep en bewegelijk gemoedsleven. Uiterst fijn gevoelig. Deze belijdenis is geen kwestie van ka rakter of van psychologie, maar van geloof in den Heere, die zich openbaart in zijn Woord. Als wij Hem uit zijn Woord leeren kennen zijn deze dingen van zelfsprekend, omdat de Heere zich zoo openbaart. Calvijn leefde uit het Woord. De Dordtsche Leerregels spreken evenals Cal vijn van deze beide zijden der praedestinatie of vóórverordineering In I, 6 aldus „Hier is het dat zich voorname- Dat is het polderland van Zuidstad, het aloude stadje, waarvan al gerept wordt in den jare 1100. Het stadje met een rijk, historisch verleden, waar van nog spreken oude poorten en statige patri ciërshuizen. Ge volgt het kronkelende landweggetje, om dan, achterom ziende, opeens verbaasd stil te staan en te bewonderen, wat ge ziet. Het eeuwenoude stadje in zijn volle breedte. Vlak vooraan de in „wandelingen" herschapen wallen. Alleen rechts een stuk oude vestingmuur, die tot de verbeelding spreekt. Vlak achter die muur een korenmolen, al zeldzamer wordend verschijnsel in onzen tijd. Links de toren van de stad, log gevaarte. Dan een slanke toren, met een carillon, op het Stad huis. Verder naar rechts, nauwelijks zichtbaar, twee kleine torentjes. Van een kerk. En geheel rechts het plompe gevaarte van een poort, op de vier hoeken een torentje. Vóór die poort hebben in het jaar 1304 de Vlamingen gestreden. En door die poort is in 1576 Mondragon getrokken, toen die geniale, Spaansche veldheer, den Prins van Oranje deze poets bakte, dat hij Holland en Zeeland van elkaar scheidde. Op den achtergrond nóg een slanke toren, rechtlijnig zich omhoog heffend, opgetrokken van beton. Met een koperen koepeldak. Dat is de moderne tijd. Want dat is de watertoren, die het geheele eiland, waarvan Zuidstad de hoofdstad is, van kostelijk duinwater voorziet. Als ge scher pe oogen hebt en, op het landweggetje staande, naar het Westen tuurt, dan ziet ge een witte streep de duinen van het eiland, waartegen de machige Noordzee haar golven spoelt, in gesta- lijk voor ons ontsluit die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der men schen, zijnde in even gelijken staat des verderfs, of het besluit van verkiezing en verwerping in het Woord Gods geopenbaard". Over de verkiezing wordt beleden I, 7 „Nu is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij voor de grondlegging der we reld een zekere menigte van menschen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de al- gemeene ellende met anderen liggende, uit het geheele menschelijke geslachtlouter uit ge nade heeft uitverkoren in Christus." Over de verwerping wordt zeer weinig beleden. Er wordt gewaarschuwd tegen mismoedig wor den" wanneer men van de verwerping hoort en het levend geloof in Christus en de vrede der consciëntie niet heeft er worde gezegd, dat zij niet verschrikt moeten worden die ernstig begee- ren zich tot God te bekeeren. Schrikkelijk is dit, zoo staat er dan, voor hen, die God en Christus niet achten, maar zich aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wel lusten des vleesches geheel overgeven, zoolang zij zich niet met ernst tot God bekeeren. I, 16. En zooals wij reeds schreven de Dordtsche Leerregels spreken geheel in overeenstemming met Calvijn inzake dit punt. Volgende week de grond der verkiezing. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Januari 1939. Tusschen de theologische werken door leest een dominee ook nu en dan een letterkundig boek. Zoo heb ik genoten van de bij de Z. Hol- landsche Uitgevers Maatschappij uitgekomen tri logie Vuur over land, Als een vlam in de storm en Het zaad ontkiemt. Het werk is oorspronkelijk in het Engelsch geschreven door de Amerikaan- sche schrijfster Margaret Mitchell en heeft dus in de vertaling aan schoonheid verloren. Maar zelfs in de vertaling dit boek te lezen is een li terair genot. Het meesterwerk geeft een zeldzaam boeiende teekening van de toestanden en verhoudingen in den Amerikaanschen burgeroorlog. Zelden las ik iets zóó aangrijpends als de beschrijving van de verschrikkingen uit dezen oorlog (in het tweede deel). Van den eenigen dokter, die de gruwelijk- verwonden helpen moet, geeft de schrijfster in een paar zinnen een ontroerende schildering „Hij had geen jas aan en hij had zijn mouwen tot zijn schouders opgestroopt. Zijn hemd en zijn broek waren even rood als die van een slager en zelfs de punt van zijn grijzen baard was be- klonterd met bloed. Zijn gelaat was het gelaat van een man, die dronken is van moeheid en machtelooze woede en brandend medelijden. Hij was grijs en bestoft en het zweet stroomde langs zijn wangen". Zeker rauwe woorden worden gesproken en realistische tooneelen spelen zich af, maar dit neemt niet weg, dat het boek literair een zeld zame hoogte bereikt en buitengewoon knap ge schreven is. Dr C. Tazelaar noemt het in „Stem men des Tijds" terecht een episch-dramatisch kunstwerk, dat zijn groote reputatie ten volle verdient als een literaire schepping van bijzon dere waarde, een roman, waarin een kunstenaars persoonlijkheid leeft, waaraan historie en fantasie in zeer geslaagde samenvoeging elk hun aandeel hebben geleverd. Maar wat is dit boek arm, wanneer we het bezien vanuit ethisch en religieus standpunt De hoofdpersoon Scarlett heeft wel enkele aantrekkelijke eigenschappen, maar is toch in hei algemeen een egoïstisch type, een vrouw zonder hoogere idealen en sociaal gevoel. Zonder eenige gewetenswroeging eigent zij zich den verloofde van haar zuster op gemeene wijze toe. Ten koste van alles wil ze in haar omgeving de eerste zijn. Één van haar drie mannen bekent haar „Ik houd van je, Scarlett, omdat wij zooveel van elkaar hebben, allebei afvalligen en zelfzuchtige wezens. Geen van beiden geven wij er iets om, of de geheele wereld te gronde gaat, zoolang wij maar veilig zijn en het gemakkelijk hebben". De titel van het derde deel „Het zaad ont kiemt" doet verwachten, dat de vreeselijke oor logstijd verdieping in dit jonge vrouwenleven zal brengen. Maar bij het afscheid nemen zegt haar derde man „Je bent zoo wreed voor hen, die je liefhebben, Scarlett, je neemt hun liefde en houdt die als een zweep boven hun hoofden". dige cadans. Ge wordt weer getroffen door het schitterende panorama vóór u. Nu moest de zon tóch schijnen Want dan werd dat eeuwenoude stadje met die scherpe contouren overgoten door gouden zonnelicht, dat alles in stralenden gloed zette. En dan zoudt ge elke vreemdeling met oog voor het schoone getuigt het en wordt geboeid dan zoudt ge een kreet van verrukking slaken over wat het oog ziet. Dat is Zuidstad op haar mooist. Maar ge moet verder wendt u weer om en zeult voort over den landweg. Naar den zeedijk. De beschermer. Als die zeedijk er niet was, was ook Zuidstad er niet. Want de golven van den breeden zeearm zouden het landoverspoelen en het stadje ver dween van den aardbodem, als zoovele dorpen van het eiland in vroegere jaren werden verzwol gen door het zilte, meedoogenlooze nat. Ge volgt dus het weggetje, dat ongeveer paral lel loopt met den havendijk. Aan het eind van dien dijk staat een bouwval lig, steenen huisje, doodgeknaagd door den tand des tijds. In vroeger jaren was op dat huisje een groote, hel schijnende lantaarn, om de schipperij te vertellen, waar de haven begint. Steen voor steen brokkelde af. De bewoner verliet het. En nu staat het daar en het zal er blijven staan, totja, tot wanneer Men zette achter de verweerde woning een ijzeren gevaarte, waarop de nieuwe lantaarn werd geplaatst. Want licht moet er zijn, willen de Oorlog, armoede, ellende gaan langs haar heen zonder een diepe snaar in haar aan te raken. Zij blijft er totaal dezelfde onder. Haar kind uit het eerste huwelijk is bang voor haar. Geen wonder soms vergeet ze zelfs, dat ze een kind heeft. Door haar werk overdag en door de feesten 's avonds en 's nachts ziet ze Wade zoo heet 't arme kind bijna nooit. Één hartstocht kent ze geld, geld Maar als ze schatrijk is, moet ze toch bekennen, dat de rijkdom haar niet bizonder gelukkig heeft ge maakt. Beangstigend is het normloos leven van deze vrouw. Niets is meer heilig. Ze leeft zich een voudig uit en kent geen rem in haar leven, om dat ze met Gods gebod geen rekening houdt. Nu is echter het opmerkelijke zij is en blijft lid van de kerk. Nu en dan blijkt 't dat ze tot de Roomsche kerk behoort en haar afkomst niet geheel vergeten heeft. Haar godsdienst bestaat echter in een soort ruilhandel. Wanneer God haar geeft, hetgeen ze vraagt, dan zal ze Hem ook in de plaats daarvan iets schenken. Wanneer ze hoort, dat haar moeder doodziek is, valt ze op haar knieën en bidt „Heilige Moe der Gods, laat haar niet sterven Ik zal een goed mensch worden als U haar niet laat sterven!" Letterlijk geeft de schrijfster van haar omgang met God de volgende teekening„Godsdienst was voor Scarlett altijd een ruilproces geweest. Zij beloofde God zich goed te zullen gedragen in ruil voor speciale gunsten. God had telkens weer volgens haar meening de afspraak verbroken en zij vond, dat ze Hem thans heelemaal niets meer schuldig was". De band aan de kerk is zeer losjes. Ze heeft een getrouwden man lief. De kerk staat het hu welijk met een gescheiden man niet toe. Wan neer ze echter voor de keuze werd gesteld tus schen de kerk en Ashley, dan zou ze Ashley kiezen. Scarlett's moeder houdt uiterlijk aan de Room sche godsdienstplichten vast en bidt angstvallig- precies haar rozenhoedjes. Haar vader Gerald was een lichtzinnige losbol, die stevig drinken en gruwelijk vloeken kon. Veroordeel het vloeken echter niet al te zwaar! De schrijfster getuigt van hem „hij vloekte lustig met een blijdschap, die te diep was, om een gebed van dankbaarheid op te zenden", 't Is in derdaad prachtig De man breekt zijn nek door van zijn paard te vallen. Iemand die hem kort te voren had gezien vertelt, dat hij waggelde als een dronken man en te keer ging als een bezetene hij had nog nooit iemand zoo mooi hooren vloekenBij de begrafenis slaat de leider de gebeden, die over de zielen in het vagevuur gaan, over. De aanwezigen zouden het als een persoon lijke beleediging opgevat hebben, wanneer hij niet verondersteld had, dat een zoo edel man als de overledene niet rechtstreeks naar den hemel was gegaan. Dit literair zoo schoone boek doet duidelijk zien de armoede van het leven zonder Christus en zonder levend geloof. Zoo is 't ook met het boek, bij denzelfden uit gever verscheenen, waarin het moeilijk leven van Salka Volka op IJsland wordt beschreven. Een schitterend boek uit literair oogpunt. Maar ook hier stuurlooze menschen, die geen vaste lijn in het leven kennen. Het realisme is hier soms weerzinwekkend en de taal ongelooflijk ruw en gemeen. Van het christelijk geloof wordt een caricatuur gemaakt en bijna alle christenen voor huichelaars gescholden. Natuurlijk moeten de valsche dominees 't vooral ontgelden. Aldus wordt een predikant geteekend„Het was een jonge man, met rood haar en een lyri sche uitdrukking in zijn oogen, stevig gebouwd, met een blozend gezicht, stevige heupen, vette handen en groenachtige tanden. Zijn glimlach was buitengewoon vriendelijk, en zijn oogen straalden liefde uit". Bitter is de taal over God God noch de men schen helpen den enkeling, als hij het kwaad heeft hij moet zichzelf helpen. Troosteloos is het leven van deze menschen. Aan het einde van het boek moet erkend wor den „Ten slotte is de mensch alleen, geheel al leen hij voelt het, als het oogenblik van zijn dood nadertals hij weet dat hij alléén den dood moet ingaan". Wat is dan de mensch gelukkig, die zingen kan: Jezus Uw verzoenend sterven Blijft het rustpunt van ons hart. Als wij alles, alles derven, Blijft Uw liefd' ons bij in smart. A. B. W. M. KOK. schepen niet tegen den dijk geslagen worden. Ge volgt het smalle weggetje, waarop nauwe lijks een paard en wagen rijden kunnen, verkee- rend in de meening, dat ge zult belanden aan het eind der haven, bij den lantaarn. Maar het is niet zoo. De weg buigt naar rechts. En ge loopt recht op een boerderij af, liggend aan den voet van den dijk. De wind wordt al frisscher. Natuurlijkge nadert de zee. Zeewind. Hij verkilt uw slapen. Ge vindt het verrukkelijk. Accoord. Maar loop hier niet, als de storm woedt, de orkaan buldert Als torenhooge golven over den „waker" slaan Ongeveer een half uur hebt ge geloopen. En ge staat voor een flinke boerderij met een ruim erf, alles kraakzindelijk. Het hek staat open. Het staat altijd open. Op de eene helft is geschilderd „Levens". Op de andere „strijd". „Levensstrijd." Zóó heet de boerderij aan den voet van den „slaper". Want als ge den dijk opklautert, in de meening verkeerend, de zee te zien, dan vergist ge u. Gekomen op den kruin bespeurt ge niets dan een laagte, weide, plassen, modder. En daarachter rijst de dijk op, de „waker", die al den dag kampt met de kabbelende, knab belende zee. Over een verbindingsdijk komt ge op den „waker". (Wordt vervolgd) Zie: „De boerderij aan de Val".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2