No, 2 Vrijdag 13 Januari 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS, VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ ca Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Het boek des geslachts van Jezus Christus, den zoon van David, den zoon van Abraham. Matth. 1:1. Het Nieuwe Testament vertoont in zijn begin overeenkomst met het Oude. In Genesis 1 lezen we de majestueuse geboorten van hemel en aarde, de wording van al het geschapene, waarvan de „eerste Adam'' het kroonstuk is. Mattheüs 1 vangt ook aan met een „genesis" d.i. een wor ding het boek van de „genesis" van Jezus Chris tus, den „tweeden Adam". Uit de geslachtsrol van den Heiland valt heel wat te leeren. Oppervlakkig gezien zijn de eerste zeventien versen een taai en droog gedeelte. Het lezen van geslachtsregisters vinden we vervelend. We zijn geneigd ze over te slaan. Toch staan ze niet voor niets in de H. Schrift. Wairen ze zonder zin, dan zou de Heere ze er wel uitgelaten hebben. Ze hebben een bepaalde beteekenis. De bedoeling van deze opsomming van namen van overleden vaderen is om ons een kort over zicht te geven van de geschiedenis van het volk van Israël. Israël loopt uit op Jezus, en Hij is de Christus, de Messias, die het ambt draagt van hoogste Profeet, eenige Priester, eeuwige Koning. Het boek van de wording van Jezus Christus bevat rijke vertroosting. Hij is op deze aarde niet plotseling gekomen, niet verschenen zooals Hij eens zal wederkomen om te oordeelen op den jongsten dag. Maar Hij is geworden, „geworden uit een vrouw, geworden onder de wet". Hij is geboren uit een zondige moeder, voortgekomen uit ons zondig menschengeslacht. Ga de geslachtsrol maar na. Zeker, we lezen er de namen in van Abraham, den rijken herders - vorst, van David, den koning, den man naar Gods hart, van Salomo, den vredevorst, van Hiskia, Josia en Zerubbabel. Christus schijnt van hooge kom-af te zijn. Maar bedrieg u niet. Er staan ook de namen in van goddelooze mannen bijv. Achas. Na Zerubbabel zijn het de namen van overigens onbekende personen. De koningsboom is afgehouwen. Jezus Christus is de man die „geen gedaante of heerlijkheid" heeft. Op de na men van de vier vrouwen, die genoemd worden, behoeven we heelemaal niet trotsch te zijn. War.: niet Sara wordt genoemd, noch Rebekka, noch Lea, maar Thamar en Rachab en Bathséba, ze- delooze vrouwen, en Ruth, een heidin. De lijn van Christus' afstamming gaat door duistere diepten van verdorvenheid en schrikke lijke schuld voor God. Het is ook een lijn var. armoede en nederigheid. Dit zegt ons, dat onze Heiland reeds vóór Zijn geboorte zich voor ons heeft willen vernietigen en vernederen. Hij buigt zich hier diep tot ons, zondaren, neder. Hij is voor ons tot zonde gemaakt. Dit leert ons Zijn geslachtsrol al. Calvijn zegt„Hij heeft zulks gedaan, opdat wij ons met te grooter vertrouwen bij Hem veilig konden stellen". Jezus Christus is door Zijn wording ingegaan in onze verwording. Zoo heeft Hij Zijn volk zalig gemaakt, verlost van dc banden der zonde. Wie in Hem gelooft, in zijn leven bouwt alleen op Jezus Christus en Zijn zoenverdienste, hoe groot zijn zonden ook mogen zijn, ze worden hem vergeven. Hij wordt Jezus genoemd, d.i. de Heere verlost, en Christus, Messias, d.i. gezalfd tot ambtsdrager. Maar er is nog meer op te merken. Jezus Christus wordt hier genoemd „de zoon van Da vid, de zoon van Abraham". Dat wil zeggen in de wording van Jezus Christus heeft God Zijn belofte vervuld, in Zijn verbond aan Abraham en David toegezegd. Aan David was beloofd, dat „uit zijn lendenen" de Christus zou voortko men. Tot Abraham is gezegd „in uw zaad zullen gezegend worden alle geslachten des aardrijks". God doet wat Hij beloofd heeft. Dit is het Evangelie van het boek van Jezus' geslacht. Dit was de blijde boodschap van den engel aan de herders „U is geboren de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids". In Jezus Christus worden de beloften Gods vervuld. Zoovele beloften als er zijn, die zijn in Hem ja en amen. In Hem is zaligheid. Wie in Hem gelooft zal niet verderven, maar het eeuwi ge leven hebben. Groot mogen dan uw zonden zijn. Maar gc moogt met berouw cr mee vluchten tot uw Hei land. Zie op het boek van Zijn wording, op Zijn geslachtsrol. Wie in Hem gelooft, diens naam heeft God geschreven in het boek des levens Geloof alleenlijk Colijnsplaat. H. VEENSTRA. SYNODALE RAPPORTEN. (Andere werkwijze van de Synode en nog wat.) De Synode van Amsterdam vroeg veel van het uithoudingsvermogen van haar leden. Op vijf weken legde ze beslag, terwijl gewoonlijk drie weken niet ten volle noodig zijn. Die lange zit tingsduur bracht heel groote bezwaren mee. voor al voor de ouderlingen-afgevaardigden, die zoo veel tijd aan de behartiging hunner zaken moes ten onttrekken. Nu was reeds vroeger de vraag opgeworpen, of de werkwijze der Synode niet zóó kon ver anderd worden, dat haar duur belangrijk zou kunnen worden bekort. Die vraag werd bijzon der urgent, nu zelfs vijf weken noodig waren. De overweging, dat het meer dan tijd werd een ernstig onderzoek hiernaar in te stellen, deed dan ook den praeses voorstellen om zes deputa- ten te benoemen en hun op te dragen, de vol gende Synode van rapport en advies te dienen inzake een eenvoudiger en doeltreffender werk wijze der Synode. Dit voorstel werd aangenomen en benoemd werden de leden van het moderamen: Ds. J. L. Schouten, Dr. Dijk, Dr. Keizer en Dr. Thijs en met hen Prof. Kuyper en Prof. den Hartogh. Het is te hopen, dat deze broeders zulk een weg mogen kunnen vinden en de groote bezwaren van een langen zittingsduur vervallen. Deze vraag hangt nauw saam met die van de bespreking van het recht van appèl. Een beper king van het appèlrecht zou al niet weinig bij dragen tot bekorting van de Synode. Allicht dat deze overweging de beide commissies er toe brengt met elkander overleg te plegen. Is deze opdracht een niet gemakkelijke, veel moeilijker is ongetwijfeld een andere taak, die aan dezelfde broeders werd opgedragen en die in Art. 264 van de Acta in één adem wordt ge noemd tevens aan deze deputaten op te dragen, na te gaan of er wellicht maatregelen moeten worden voorgesteld, die er toe kunnen leiden om in gevallen, waarin een dienaar des Woords te lang aan zijn gemeente zou verbonden blijven, voorziening te treffen. Het maakt een wel wat vreemden indruk, dat deze twee zaken in één zin worden genoemd, alsof ze innerlijk bij elkaar behoorden. Dit is toch in geenen deele het geval. Hier zijn twee zeer onderscheiden vraagstukken. En de laatste zaak is van zoo groot belang, dat ze wel als een af zonderlijke had behooren genoemd en behandeld te worden. In de opdracht wordt gesproken van gevallen, waarin een dienaar des Woords te lang aan zijn gemeente zou verbonden blijven. Hier is te letten op het woordje te lang. Lang is niet hetzelfde als te lang. Er zijn vele voorbeelden, dat een predi kant vele jaren aan eenzelfde gemeente verbon den bleef, en dat noch die predikant, noch die gemeente, dat voelt als een knellenden band, die zou doen zeggen het is te lang. Maar „lang" kan wel eens te lang worden, wanneer op den duur de wenschelijkheid bleek, dat de gemeente eens een anderen dienaar des Woords kreeg, en die dienaar des Woords een andere gemeente. Te lang ziet op een toestand, dat er bezwaren, ernstige bezwaren rezen. Nu kunnen die nog van onderscheiden aard zijn. Het kan zijn, dat er tusschen den dienaar des Woords en de gemeente een gespannen ver houding komt. Ook dat kan zich helaas voordoen. We blijven allen menschen. De dienaar des Woords is een mensch en dat zijn ook de leden der gemeente. En wanneer er dan niet wederzijds is een ver staan van elkander en een verdragen van elkan der, kunnen er wel eens ernstige botsingen ko men, zeer tot schade van het kerkelijk en gees telijk leven. En die spanning kan wel eens zóó groot worden, dat naar Art. 11 der K.O. gezocht wordt tot wegneming daarvan door losmaking van den dienaar des Woords. Het Synodebesluit heeft als we het goed verstaan echter niet op die gevallen betrek king, maar op gevallen, die een gevolg zijn van den toestand, die sinds eenige jaren intrad. Die is toch deze, dat er veel minder dan vroe ger mutatie is. In vorige jaren waren er veel va cante kerken. Dus werden er veel beroepen uit gebracht. Elke dienaar des Woords kreeg wel gelegenheid om eens van standpunt te verande ren. En dat had ook z'n voordeelen. Het is voor een dienaar des Woords, vooral in de eerste jaren van zijn dienst, soms gewenscht, dat hij eens een andere gemeente krijgt. Die eerste jaren zijn jaren van groote inspanning, door de studie om eiken Zondag tweemaal te preeken en door den arbeid in de gemeente. Dan geeft het een groote verlichting, wanneer de arbeid in een andere gemeente kan worden voortgezet. Men kan dan weer eens als opnieuw beginnen en winst doen met de ervaring in de eerste gemeente op gedaan. Ook de gemeente kan dat soms als een welkome zaak waardeeren. Een Latijnsch spreek woord zegtvarietas delectat, d.i.afwisseling is wel aangenaam. De gemeente hoort wel eens graag een ander en wanneer ze dan jarenlang denzelfden dominee houdt, kan ook al is er geen onaangename verhouding de wensch op komen om eens een anderen te hebben. En dat kan een ernstig karakter aannemen, wanneer predikant en gemeente elkaar moe zouden wor den. Die toestand deugt dan niet. Dan moet alles gedaan worden om daarin maar niet te berusten, maar dat te veranderen. Maar in zulk een geval zou het toch een uitkomst kunnen zijn als dc gemeente een anderen predikant kreeg en de pre dikant een andere gemeente. Het uitzicht daarop is nu er bijna geen vacante gemeenten meer zijn niet groot. In dien weg is die verandering uitzonderingen daargelaten niet te verwachten. Daarom is de vraag gesteld of er dan niet een anderen weg zou te vinden zijn om voorziening te treffen in het geval, dat een dienaar des Woords te lang aan zijn gemeente zou verbon den zijn. De Roomsche kerk kent dit bezwaar niet. De bisschop stuurt naar een gemeente een pastoor en roept hem daar weer vandaan als hij dat noodig keurt, en geeft hem een andere gemeente. Dat stelsel kennen wij niet en willen wij niet. Wij kennen de beroeping van een dienaar des Woords door de gemeente. Is nu, met behoud van de vrijheid der gemeen ten en der dienaren des Woords, een weg te vinden, waarin door ruiling mutatie mogelijk wordt. Men gevoelt, dat dit een heel moeilijke vraag is. We zien dus met verlangen uit naar het re sultaat van den arbeid der commissie, of er naar haar oordeel hier maatregelen kunnen worden voorgesteld en zoo ja, welke die dan zijn HEIJ. BELIJDENIS-DOEN. Zagen we in een vorige artikel, dat belijdenis- doen een zaak is van den geheelen mensch, dien wc niet mogen deelen, zooals de valsch-mystieken doen door alle nadruk te leggen op het gevoel, terwijl ze diegenen, die God willen leeren ken nen naar zijn Woord, schelden als verstands christenen, nu willen we zien, hoe zondig deze valsche mystiek is. We zeiden reeds, dat er geen fanatieker ver standschristenen zijn aan te duiden dan de valsch mystieken. Door en door rationalistisch is hun redeneering. Haar-fijn weten ze allerlei onder scheidingen te maken. Het is één groote redeneer- methode, over allerlei begrippen, ja de geheels godsdienst, waar het Woord niets van weet. Op merkelijk is, dat juist zulke menschen altijd maar willen onderscheiden. Allerlei groepeeringen in de kerk willen ze zien aangeduid. Niet de bedie ning van de sleutelen des hemelrijks noemen ze onderscheidenlijk prediken, neen, het aanduiden van a) gekenden b) ingeleidcn c) beginnelin gen d) bekommerden e) verontrusten be nauwden, ochge kunt tot in het oneindige doorgaan. Zie daar een enkel voorbeeld van hun redeneermethode, waarvan de Heere Jezus en de gansche Godsopenbaring niets weet. Eigenlijk stellen ze dan ook hun woord boven het Woord. Ze willen stukwerk. Ze willen zich niet onderwerpen aan het Woord des Heercn, dat van ons algeheele onderwerping eischt, dat vraagt, dat we onze roeping zullen verstaan voor Zending, Evangelisatie enz. Met een handige re deneering weten ze zich ook daarvan af te ma ken immers. God moet ze grijpen en het moet die menschen maar gegeven worden. In plaats dat ze buigen willen voor den God der Schriften, formeeren ze zich een God, die zich buigen moet naar hen. Ja, sterker, als het Woord des Heeren verkondigt wordt in al zijn heerlijkheid, maar ook in zijn scherpte, en zij gevoelen zich niet „in hun ziele" gepaaid, geaaid, gestreeld, dan verwerpen ze dat Woord Gods. In den grond der zaak is dc houding der valsch mystieken dan ook afgo dendienst. Men zoekt alles om cn voor den mensch. De vraag, hoe God tot zijn eer komt, wordt geheel en al verdrongen door de vraag, hoe zij zalig worden. Niet God. maar de mensch staat in het middelpunt van hun gedachten. In overeenstemming daarmee begeeren ze meer een christenprediking dan Christusprediking. Als we dan zoo gezien hebben, dat de schei ding tusschen verstand en gevoel zonde voor God is, maar God door den geheelen ongedeel- den mensch wil worden beleden, dan verstaan we nu ook, dat wie den Heere van harte lief heeft, hem steeds meer begeert te kennen. Gods dienst is kennen, liefhebben en vereeren van God. Welnu, dit kennen moet voorop blijven staan. Een God, die we niet met verstand en hart ken nen, kunnen we niet liefhebben. Evenmin, als we iemand, die we nooit gezien hebben, kunnen lief hebben. Maar nu heeft God zich geopenbaard, wjJt ge, „laten zien" in Zijn Woord. Én nu zal het kind des Heeren steeds meer begeeren God te leeren kennen. Hij zal als profeet zich steeds meer willen verdiepen in de Godsopenbaring. Hij wil weten. Het geloof zoekt wetenschap. Daar heeft hij een vermaak in gekregen. Hij weet, dat het eeuwige leven is, dat ze U kennen. En naarmate die kennis van God toeneemt 2al het hart leven. Die twee gaan hand aan hand. Natuurlijk is het mogelijk, dat iemand veel weet van den Bijbel en een geweldige kennis heeft, maar koud tegenover den Heere en Zijn dienst staat. Over dezulken spreek ik hier niet. Alleen over diegenen, die waarachtig gelooven. Die verstand, wil, gevoel willen stellen in dienst des Heeren. Welnu, dezulken zullen begeeren niet alleen in dit leven, maar eeuwig God te lee ren kennen, te aanbidden en te verheerlijken. Als dan over eenige weken weer een aantal jonge menschen het ja-woord van vader en moe der willen overnemen, den doop willen aanvaar den en toegang vragen tot den disch des Heeren, dan moeten ze weten, wat ze belijden. Dat willen ze als het goed is, ook zelf. Ze willen hun ja woord niet maar geven aangaande iets vaags. Ze willen zeggen Mijn Verlosser leeft. Maar ze verstaan dan ook wie de Verlosser is. Ze ver staan hun doop, kortom hun belijdenis. Belij denis-doen zonder te weten wat we belijden, is een tegenspraak in zichzelf. Zoo van harte ben ik het met de prachtige rede eens van Prof. Dr K. Dijk, die hij voor enkele maanden gehouden heeft over Catechese. En ik wil dan ook dit ar tikel beëindigen door er op aan te dringen deze woorden van Prof. Dijk te lezen en te herlezen „Ik noemde zooeven de Catechisaties. In het resumé van mijn rectorale oratie heeft men kunnen lezen, dat ik een enquête gehouden heb naar den toestand der catechese onder ons, en het verheugde me, dat niet minder dan ruim 600 predikanten en kerkeraden aan mijn verzoek hebben voldaan. Van ongeveer 190 dominee s hoorde ik tot dusverre niets ook geen bericht, dat zij mij geen inlichtingen konden geven, maar ik heb nog alle hoop, dat ook dezen mij willen helpen om een getrouw beeld te kunnen teekenen van den werkelijken toestand op dit gebied. Ik zeg met nadruk werkelijken toestand, omdat in dit opzicht door menigeen er op los geredeneerd is zonder vasten grond onder alle beweringen te hebben. Men heeft geklaagd over dc jeugd ge doleerd over den afval van het jonge leven ge schat, dat niet meer dan 50 op de catechisatie kwam, de bdetebazuin geblazen en ons tot be keering geroepen, cnwat is mij nu gebleken? Dit, dat over 't algemeen gemiddeld 90 van onze daarvoor in aanmerking komende doople den ter catechisatie gaat, en dat over de trouw en ijver veel meer te roemen dan te jammeren valt. Zoo staat het ook met het doen van be lijdenis en van het gebruik der genademiddelen, en waarlijk ik ben verrast geworden door de verblijdende mededcelingen van oudere en jon gere predikanten uit alle deelen des lands. Zeker, er donkeren ook schaduwen, maar de lichtzijden overheerschen ondanks veel wat teleurstelt, en God geeft ons de trouw van Zijn verbond in ruime mate te ervaren. Enkele dingen hebben mijn bijzondere aan dacht getrokken. O.a. dit, dat in bijna alle pietistisch-getinte gemeenten de afkeerige jeugd niet uit gemoeds bezwaren wegbleef maar uit onverschilligheid, en hier dus de valsche lijdelijkheid reeds is door gezakt tot ongeloof. Ook dit, wat gelukkig van geheel anderen aard is, dat meer dan een jonge dominé met geestdrift schreef over het werk van zijn voorganger, die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1