KERKNIEUWS*
tenen hebben de school der Schriftgeleerden
doorloopen en zij hebben als gekenden de school
van Koning Jezus doorkropen".
Zij hebben de bovenkennisse, wij maar de
benedenkennisse. Hun leer is geheimleer, onze
leer verstandsleer.
Maar heeft de lezer wel gemerkt, dat deze op
het verstand en kennen scheldende menschen,
toch zoo verstandelijk mogelijk redeneeren. Dat ze
tot in de fijnste onderdeelen nauwkeurig intellec-
tualisten zijn. Ze hebben „trappen" des geeste
lijken levens. Ze spreken in rationalistische on
schriftuurlijke termen over allerlei geestelijke za
ken b.v. „inleiden, doorleiden, ze worden ge
voerd in het wijnhuis, ze drinken den geestelijken
roes en worden tenslotte weer uitgeleid".
Natuurlijk verstaan de buitenstaanders de ver-
standsmenschen niets van dat zwelgen in den
bruidegom. Heilig jaloersch kijken ze naar dat
wijnhuis, waarin Gods volk zich dronken mag
drinken. Maarer zijn trappen in dat gees
telijke wijnhuis. Hier wordt eerst recht gekend.
Hier komt het verstand eerst tot zijn recht. Hier
wordt een kennen gesmaakt, zooals de verstands
christenen niet begrijpen.
Ja, inderdaad, hier is een kennen. Maar een
verkeerd, onwaar kennen. Want in de eerste
plaats is hier een kennen, dat zegt niets te willen
weten van verstandschristenen, terwijl ieder kan
constateeren, dat juist de valsch mystieken een
verstandschristendom huldigen, zoo geraffineerd,
zoo verfijnd intellectualistisch, zoo rationalistisch
als nergens elders. De diverse onderscheidingen,
die ze maken opzettelijk zeg ik maken van
het geloof, van de kerk, van verbond enz. enz.,
zijn zoo oneindig, dat men zich verbaasd af
vraagt waar halen ze al die ragfijne onderschei
dingen vandaan. Vanwaar dat intellectualisme,
dat Gods Woord niet kent.
En dan voorts het is door en door onchriste
lijk, om de mensch te splitsen. Het waarachtig
geloof neemt aan den eenen ongedeelden God.
maar daarom ook den eenen ongedeelden mensch,
die Gods beelddrager is. En omdat die eene
mensch ongedeeld is, daarom mogen we ook niet
het verstand verwerpen door het gevoel, maar
moet er zijn een samenwerken, een tegelijk wer
ken van verstand, wil en gevoel en alle krachten.
Al wat in den mensch is, neemt God aan. Als
de mensch zichzelf in stukken snijdt, kan hij niet
meer ontvangen wat God in Zijn Woord geven
wil. En het is daarom, dat we niet mee willen
doen en niet mee mogen doen aan het maken
van tegenstellingen tusschen verstand en gevoel.
Hoofd en hart. Wel onderscheid, maar geen
scheiding. En daarom is het schelden op ver
standschristenen, die naar Gods Woord de
waarheid willen leeren kennen en in zich op
nemen, door en door zondig, waarover een vol
gende keer meer.
Middelburg. Bijbellezingen.
Zooals ik reeds eerder van den kansel en in
gesprekken met broeders en zusters mededeelde,
werd er door meerderen gezocht naar een middel
om meer onderling contact te krijgen. Verschil
lende plannetjes zijn besproken, verworpen, weer
aanvaard en weer verworpen. Nu heb ik eenige
ervaring van Bijbellezingen. In mijn vorige ge
meente mocht ik het genoegen smaken, het schoo-
ne boek de Openbaring van Johannes met de
gemeente te behandelen. Tevens werden er dan
allerlei actueele dingen besproken. Nu is dat in
een kleine gemeente gemakkelijker uit te voeren
dan in een groote. Die bezwaren zal ik hier niet
noemen. Maar opeens hebben me eenige zusters
over deze moeilijkheden heen geholpen. Ze willen
probeeren de samenkomsten een ongedwongen
karakter te geven door het samenzijn zoo „ge
zellig mogelijk te maken". En dat kunnen de
zusters, zooals we dat weten van de verschil
lende vereenigïngen in onze gemeente. Hoe ze
dat zullen doen, moet voorloopig een verrassing
blijven. Maar dat ze het zullen doen, staat vast.
Na goedkeuring van den kerkeraad zal onderge-
teekende dan ook eind Januari (20 of 27) in een
der kerkgebouwen zulk een Bijbellezing houden.
Misschien is het woord Bijbellezing niet eens
goed. Maar hoofddoel is, om elkaar te bouwen
in het geloof en den onderlingen band te sterken.
A. H. OUSSOREN.
DE VERKIEZING
ZOOALS CALVIJN HAAR BESCHRIJFT.
III.
't Is opmerkelijk de overeenstemming te zien
tusschen het hoofdstuk in de Dordtsche Leer
regels dat over de verkiezing en verwerping han
delt en de uiteenzetting, die Calvijn over beide
geeft. De vaderen in Dordt hebben zich wel heel
dicht aangesloten bij dezen grooten leeraar der
kerk. Reeds het opschrift van dit hoofdstuk en
voorts heel de aanpak en opzet ervan is typisch
Calvijnsch.
Calvijn spreekt niet uitsluitend over verkiezing,
maar heeft ook een open oog voor haar tegen
hanger de verwerping. Wie het eerste noemt
moet ook het tweede noemen. Wie over het licht
spreekt moet tegelijk aan het donker denken.
Zonder deze „tegenhanger" zou het licht zelf er
niet zijn. De verkiezing zou geen verkiezing zijn,
indien alle menschen werden verkoren. De keer
zijde van de verkiezing is dus niet-verkiezing of
verwerping. De Dordtsche Leerr. I, 6, spreken
dat ook onomwonden uit. „Dat God sommige
menschen in den tijd met het geloof begiftigd,
sommigen niet begiftigd, komt voort van zijn
eeuwig besluit. Want al zijn werken zijn Hem van
eeuwigheid bekend."
Calvijn doet dat ook.
Het wilsbesluit van God, waarvan beide een
gevolg zijn, zoowel verkiezing als niet-verkiezing,
noemt hij de prae-destinatie of vóór-beschikking,
vóór-verordineering. De Heere die souverein
over alle dingen is, stelt zelf absoluut vrij de
levensgang van ieder mensch vast, met inbegrip
van alle omstandigheden en factoren, die dien
levensgang beïnvloeden en naar onze meening
dien levensgang geheel beheerschen. Wij zien een
overstelpend aantal factoren die het leven van
een mensch op aarde of ten goede of ten kwade
heendringen. Toch heerschen die factoren niet.
Gods vinger regeert ze alle. Hij regeert het leven
der menschen.
Calvijn houdt zich niet lang op met allerlei
onderscheidingen betreffende deze prae-destinatie
of vóór-verordineering, welke de latere dogma
tiek heeft ingevoerd. Men ging toen spreken over
den Raad Gods en onderscheidde deze in een
Raad in het algemeen en een Raad in het bizon
der. Behandelde bij den Raad in het algemeen
de wilsbesluiten van Gods in het afgetrokkene,
de natuur, de eeuwigheid, de vrijmachtigheid, de
wijsheid, de onvoorwaardelijkheid en onverander
lijkheid van die besluiten. Bij den Raad in het
bizonder ging men dan spreken over de prae-
destinatie van de menschen in onderscheiding van
de prae-destinatie van alle dingen. Deze laatste
is de prae-destinatie die het finale lot van alle
dingen omvat zoowel die in den hemel als die
op de aarde zijn. Immers God heeft niet alleen
menschen geschapen en Hij verlost niet alleen
menschenzielen van de heerschappij van den Sa
tan. Hij heeft een wereld vol schepselen gescha
pen en die wereld vol schepselen wordt door den
Heere Jezus Christus gered. Het is het welbeha
gen Gods geweest alle dingen wederom te ver-
roemen in Christus, zoowel de dingen die in de
hemelen als die op de aarde zijn (Coll. 1). De
Zoon Gods is geopenbaard, opdat Hij de werken
des duivels verbreken zou. En het slotbedrijf van
zijn Middelaarswerk zal zijn dat Hij zal uitgaan
als de ruiter op het witte paard om door de ver
kondiging van het evangelie te triomfeeren over
alle machten der duisternis.
Voor deze allesvernieuwende en allesomvat
tende beteekenis van het werk van Christus heeft
Calvijn wel een zeer bizonder oog, maar hij houdt
zich niet op met al die schoolsche dogmatische
onderscheidingen daaromtrent. Hij ziet de mensch
heel concreet in het centrum.
In den mensch komt heel de schepping pas tot
haar doel. Zonder den mensch beteekenen aarde,
zee, bergen en heuvelen, planten, dieren, visschen.
vogelen, zon, maan en sterren eigenlijk niets voor
God. In een preek over Psalm 148 Hallelujah
Looft den Heere uit de hemelen, looft Hem in
de hoogste plaatsen. Looft Hem al zijn engelen,
looft Hem al zijn heirscharen, enz., zegt hij wij
moeten dus leeren waarom God ons in deze we
reld heeft gezet. De Schrift zegt heel in het al
gemeen, dat de wereld geschapen is opdat de
eere Gods overal zou schitteren. Daar is de zon
en de maan, sterren, regen, wind, storm, hagel
en sneeuw, op de aarde de boomen die hun vrucht
opbrengen, de wilde dieren, de vogels in de lucht
en de visschen in de zee al deze dingen zijn
geschapen met het doel, dat de naam Gods ver
heerlijkt zal worden. Wanneer de eer van God
begraven wordt of men over haar zwijgt, dan
beteekent dat de orde der natuur omkeeren en
alles in verwarring brengen, het beteekent zoo
veel als wilden wij het licht van de zon blus-
schen. Ja, nog meer, want indien de zon duister
zou worden, zoo zou toch nog al wat van de
natuurorde blijven bestaan, maar wanneer de
goedheid, gerechtigheid en wijsheid Gods met
voeten getreden worden en men daarvan niet
spreekt, dan is dat erger dan wanneer wij het
licht van de zon wilden wegnemen en blusschen.
Nu heeft echter de zon geen verstand, evenmin
als die andere schepsels, zij kunnen niet eens be
denken, dat er een God is die ze geschapen heeft,
want zij hebben geen gevoel en rede noch iets
dergelijks. Het zijn gevoellooze schepsels. God
heeft ze bestemd voor ons gebruik.
Wij echter zijn in de wereld gesteld om ge
tuigen van de goedheid Gods, van Zijn gerech
tigheid, kracht en oneindige wijsheid te zijn. God
heeft ons verstand gegeven, zoodat wij de din
gen verstaan, die er rondom, omhoog en in de
diepte zijn. Hij heeft ons de spraak gegeven om
daarvan te prediken en belijdenis ervan af te
leggen voor de menschen. Ieder moet dit voor
zijn naasten doen, opdat wij allen lust verkrijgen
tot God te gaan, die zulk een rijkdom voor ons
heeft uitgebreid (in de natuur). De zon en de
andere schepsels kunnen geen geluid geven dat
wij kunnen hooren, zij hebben geen verstand om
te begrijpen, wat God in ze heeft gelegd. Maar
voor onze oogen staan ze als een muziekboek,
waarin men noten ziet om te zingen. Het boek
zelf is stom. Het kent de kunst van de muziek
niet. Maar het dient ons om te zingen. Wij heb
ben in het boek de woorden en noten. Zoo kun
nen wij zingen. Zoo houdt God wijd en zijd het
boek (der gansche schepping) ons voor, opdat
wij met het schoone lied zouden instemmen en
Zijn kracht samen met de engelen zouden ver
kondigen. Wanneer wij daar te traag voor zijn.
dan zijn wij niet waard, dat de aarde ons draagt,
veel minder dat zij haar schoot opent en ons uit
haar leven voedt en dat God zijn goedheid ont
vouwt, om zich ons als Vader te toonen, zooals
Hij dat doet, noch dat Hij ons iets voor het leven
geeft.
Het citaat is lang.
Maar het is te mooi om het te verknippen.
Er blijkt klaar en duidelijk uit, hoe concreet
Calvijn de mensch temidden van den kommer
ziet als beelddrager Gods, geroepen om uit alle
creatuur het „stomme" loflied aan te heffen. Alle
dingen, zelfs de droppels water hebben beteeke
nis voor God, maar het is zonder zin om over
droppels water of over korrels zand te spreken
zonder verband met den mensch. Slechts via den
mensch krijgen ze beteekenis voor den Schepper.
De zin van den kosmos is zonder den mensch
geen zin.
Daarom houdt Calvijn zich niet bezig met de
prae-destinatie van dit en van dat op zich zelf
beschouwd, zooals later in de dogmatiek wel eens
is geschied. Natuurlijk belijdt hij, dat God alle
dingen regeert. Maar over de dingen en de re
geering der dingen te handelen zonder hun rela
tie tot den mensch te zien, dat heeft veel weg
van ijdele speculatie, die tot niets nuttig is. Al
lerminst tot lof voor God.
Dat is een prachtige Schriftuurlijke toon.
En weer denken wij met groote dankbaarheid
er aan, hoe de nieuwere Calvinistische wijsbe
geerte verbonden aan de namen van de profes
soren Vollenhoven en Dooyeweerd, ook deze
echt Schriftuurlijke gedachte van Calvijn zoo
diep heeft gevat en consequent poogt vast te
houden.
Het is niet iets nieuws. Allerminst.
Het is het beste uit Kuypers en Bavincks wer
ken. Maar toch soms op den achtergrond ge
raakt. Ook onder ons.
Wanneer Calvijn over de prae-destinatie han
delt, dan zijn de menschen daar onmiddellijk bij
betrokken. Dan heeft dat stuk beteekenis voor
ons persoonlijk. Wij zullen juist uit de vóór-
verordineering weten, dat ons geluk en onze za
ligheid uit onverdiende barmhartigheid voortko
men. En ook dit, dat wij nergens een steunsel
vinden om op te vertrouwen dan daarin, dat wij
het eigendom van God zijn.
Als Calvijn over de prae-destinatie handelt,
komt hij eigenlijk uit bij den eenigen troost van
Zondag 1
Brouwershaven. J. MEESTER.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
73. Zijt ge wel op uw plaats
Wat niet mag, en wat wel mag, dat zijn vra
gen, die nog al eens voorkomen onder de jeugd
en bij de ouders ze kunnen ook heel wat last
teweeg brengen. Om de eenvoudige reden, dal
ze niet altijd even gemakkelijk te beantwoorden
zijn. Het zou wel goed zijn, die vragen eens een
keer te veranderen en dan alzoo te stellen Ben
ik hier wel op mijn plaats Hoor ik hier wel
thuis
Nu kunnen we van menschen, die overigens
lijnrecht tegenover ons staan, nog wel eens wat
leeren. Zelfs van menschen, die van God en Zijn
dienst niet weten en ook niet weten willen. Wel
nu, laat ons dat dan ook doen, indien dat pas
geeft.
Als we in 1 Sam. 29 lezen van het droeve ge
val, waarin David verkeerde, toen hij met Achis,
den Filistijnschen koning, moest optrekken tegen
Isrels legerscharen en zoodoende zijn eigen volk
en koning moest gaan bevechten, dan hooren we
daar van de overige vorsten der Filistijnen een
merkwaardig woord. Lees maar vers 3 „Toen
zeiden de oversten van de Filistijnen Wat zul
len deze Hebreen Het is, alsof ze in onze Ne-
derlandsche taal zeggen „Maar wat doen die
lui nu hier
Een woord, dat onze opmerkzaamheid wel
eens terdege verdient. Hadden ze niet schoon ge
lijk Die Hebreërs hoorden daar nietDie wa
ren daar niet op hun plaats. Om de eenvoudige
reden, dat Israël hoorde bij de Israëlieten en bij
den koning van Israël En die reden is afdoende!
Zeker, die Filistijnsche oversten gaven daar
wel een heel bijzondere, door hen veronderstelde
oorzaak voor op. Dat Israëlietische legerkorps
zou schijnbaar eerst aan de aanval deelnemen,
1 maar zoodra mogelijk zouden ze (volgens de re
deneering der Filistijnen) overloopen en zoo de
zege aan Israël brengen
Of dat nu waar zou zijn of niet, kunnen we
hier laten rusten. Maar zeker is, dat de Filistij
nen gelijk hadden hierin, dat David en zijn man
nen daar niet hoorden. Ze behoorden in dat ge
zelschap niet thuis en daarom mochten ze er ook
'niet wezen. Een Israëliet behoort bij Israël en
jniet bij de Filistijnen, om met hen gemeene zaak
te maken, zij het dan in schijn of in werkelijkheid.
Voelt ge dat? Trekt ge er uw leering uit?
Ja, we kunnen hier van die Filistijnen veel
leeren.
Trekken er van de onzen niet wel eens mee met
een groep, die je dan feitelijk aankijkt met de
wellicht nog verholen vraag wat doen jullie
eigenlijk hier? Want je hoort toch niet bij ons?
Of behoor je er misschien in je hart wel toe
Maar toch niet van huis uit
Zie, dat heeft ons wat te zeggen dat heeft
ons veel te zeggen.
Christenjongens en -meisjes behooren niet bij
een optocht, als er kerkdienst is. Ze behooren
niet bij een vermakelijkheid of spel, op den tijd,
dat ze op catechisatie moesten zijn. Ze hooren
niet thuis bij een gezelschap, dat het niet nauw
neemt met den dag des Heeren of met het ge
bruik van Zijn heiligen Naam. Ze zijn niet op
hun plaats in het gestoelte der spotters.
Meent ge, dat die veronachtzamers van 's Hee
ren dienst er niet op letten Dat ze niet hardop
of zachtjes zeggen wat doen die lui nu hier, bij
ons
Of zoudt ge er eigenlijk wel bij willen hoo
ren Voelt ge er u feitelijk wel bij thuis David
niet, wees daar maar verzekerd van, al was het
in het beschreven geval Davids eigen schuld en
door zijn eigen zonde. Het is niet te wenschen,
dat ge moet zeggen ik hoor daar wat bij Want
dan zoudt ge diep zondigen tegen uw roeping,
van Godswege u opgelegd, u bij en onder Gods
volk te scharen en te houden. Bij der Filistijnen
afgoden en bij hun werken hooren de Filistijnen;
bij de wufte spotters behooren de spotters bij
de vloekers behooren de vloekers bij Sabbath-
schenders behooren zij, die Gods gebod opzij zet
ten. Maar de Israëlieten hooren daar niet bij.
Gij behoort er ook niet bij moet er ook niet bij
of omtrent gezien wordengij behoort daar,
waar God gevreesd wordt.
Zijt ge wel op uw plaats Vanavond Op
Zondag
Van W. te W.
TWEETAL TE
O. en N. BildtdijkCand. S. Bosma, hulppred.
te Grouw.
Cand. H. de Wit, hulppred. te Noordwolde.
BEROEPEN TE
Hardenburg (2e pred.pl.): D. Vreugdenhil
te Appelscha.
AANGENOMEN NAAR
Loenen a. d. VechtCand. A. Hordijk te Leiden.
Arnhem (vac. Douma): J. Overduin te Kampen.
In 1938 werden de volgende candidaten
in 't ambt gesteld J. L. van Apeldoorn te Jutrijp-
Hommerts A. B. C. Hofland te Oostkapelle
D. S. A. Hagenbeek te Strijen J. Lafeber te
Puttershoek A. de Boer te Staphorst G. R.
Visser te Monnikendam P. Westerloo te The-
singe H. W. Wierda te Vijfhuizen A. A. van
den Hoorn te Stad aan 't Haringvliet A. W.
Schaafsma te Oldemarkt A. R. Flinterman te
Tienhoven (Utr.); J. de Lange te Lunteren D.
J. Scholten te Stiens O. W. Bouwsma te IJssel-
muiden-Grafhorst P. Rullmann te Meerkerk
M. J. C. Bosscha te Zuidbroek W. Fijn van
Draat te Mechelen J. van der Schaft te Zwijn-
drecht-Groote Lindt A. G. Luiks te Hemelum
A. A. Oostenbrink te Wissenkerke W. Loop
stra te Hijken K. Talsma te Oosterbierum E. J.
Dijk te Vrijhoeve-'s Grevelduin-Capelle J. M.
van Krimpen te Hornhuizen-Kloosterburen Ph.
Baardman te Den Bommel P. Rozendal te Vis
vliet L. J. Schalekamp te Beetgum G. van 't
Riet te Goor G. Th. Koopman te Oud-Loos-
drecht D. Visch te Kolhorn Jac. van Nieuw
koop te Anna Paulownapolder J. G. W. Ter-
haak te Bergambacht J. W. Smitt te Veere.
Verder werd een beroep aangenomen door
H. Venema naar Nieuwerkerk-Oosterland; P. W.
van der Veer naar Broek onder Akkerwoude
J. S. Greidanus naar Wijhe C. H. Lindeboom
Jr. naar Naarden W. de Graaff naar Gapinge.
Dr. S. O. Los naar Zuid-Afrika.
'n Paar dagen na Prof. Schilder gaat Dr. S. O.
Los, em. predikant van Den Haag, ook op reis.
Hij hoopt op 3 Jan. met zijn vrouw naar Zuid-
Afrika te gaan.
Zijn reis heeft een tweeledig doel.
Hij gaat er heen om zijn kinderen daar te be
zoeken.
Maar hij heeft ook een officieele opdracht.
Onze deputaten voor de correspondentie met
de buitenlandsche kerken hebben hem opgedra
gen onze kerken te vertegenwoordigen op de
Synode van de Geref. Kerk van Zuid-Afrika, die
D.V. in Maart a.s. te Bloemfontein bijeenkomt.
Zooals men weet, heeft Dr. Los jarenlang in
Zuid-Afrika gearbeid.
Op 23 Jan. 1908 werd hij als dienaar des
Woords bevestigd te Pretoria.
In April 1914 werd hij hoogleeraar aan de
Theol. School te Potchefstroom.
In 1920 is hij in ons land teruggekomen en be
roepen in Den Haag.
Hij is dus in Zuid-Afrika geen onbekende.
't Zal velen daar goed doen hem weer te ont
moeten.
Door zijn reis kan de band met de kerk van
Zuid-Afrika versterkt worden.
Gods zegen vergezelle hem op zijn reis
(Wachter)
Ds. L. G. Goris, Geref. em.-predikant te
Amersfoort, herdacht den dag, waarop hij voor
55 jaar zijn ambt te Langeslag aanvaardde. Daar
na diende hij achtereenvolgens de kerken van
Emmen, Veenwoudsterwal, Knijpe en Zevenber
gen, waar hij in 1924 met emeritaat ging. Ds.
Goris heeft in vroeger jaren in de Geref. Kerken
een vooraanstaande plaats ingenomen. Hij is
Ridder in de orde van Oranje-Nassau.
(Kerkbl. N. Br. en L.)
Godsdienstoefeningen te Keulen.
Cand. C. Maan, hulppred. der Geref. Kerk van
Ruhrort voor het werk in Keulen en omgeving,
deelt mede, dat er te Keulen eiken Zondagmor
gen van half tien tot half elf in Sionstal 27,
Evang. Stadsmission, godsdienstoefeningen wor
den gehouden. Met name wordt hierop de aan
dacht gevestigd van de Nederlandsche schippers.
Actie Zondagsrust.
Het Comité voor Zondagsrust van de Christe
lijke organisaties in publieken en semi-publieken
dienst in Nederland, kwam dezer dagen in ver
gadering bijeen en schrijft ons het volgende ter
zake
„Evenals vorige jaren is ook dit jaar door mid
del van dag-, week- en maandbladen de actie
voor Zondagsrust voortgezet artikelen, zoomede
spreuken zijn in tal van organen geplaatst ge
worden, waardoor duizenden in den lande op
nieuw en bij herhaling op de groote beteekenis
van Zondagsrust werden gewezen. Het comité
kreeg van meerdere lezers schriftelijke bewijzen
van instemming ook bleef de critiek niet achter
wege. Enkele redacties van bovengenoemde or
ganen, hebben, in de door hen geredigeerde bla
den, naar aanleiding van onze publicaties, onze
actie speciaal gesteund. Het comité is er van
overtuigd, dat haar arbeid nuttig is, gezien de
wijze waarop in den lande daarop werd geageerd.
Daarom werd besloten op dezelfde wijze en ge
bruik makende van dezelfde middelen als tot nog
toe gebezigd, haar taak voort te zetten. Op de
medewerking van tal van ons geestverwante
persorganen wordt gerekend. Eerst als de Zon
dagsrust verzekerd is aan allen, is de weg vrij
gemaakt voor Zondagsheiliging. Aandacht zal
worden geschonken om zoo mogelijk via de radio
nog meerderen te bereiken, opdat het kostbaar
bezit van Zondagsrust hoe langer hoe meer zal
worden gewaardeerd en het misbruik van den
Zondag worde beperkt, ja geheel worde voorko
men. Het comité is zich bewust dat haar taak
helaas voorloopig nog niet kan worden stilgelegd,
omdat nog zeer velen den Zondag alleen gebrui
ken voor eigen genot en daardoor een belemme
ring zijn voor de velen die daardoor verplicht