KERKNIEUWS* tenen hebben de school der Schriftgeleerden doorloopen en zij hebben als gekenden de school van Koning Jezus doorkropen". Zij hebben de bovenkennisse, wij maar de benedenkennisse. Hun leer is geheimleer, onze leer verstandsleer. Maar heeft de lezer wel gemerkt, dat deze op het verstand en kennen scheldende menschen, toch zoo verstandelijk mogelijk redeneeren. Dat ze tot in de fijnste onderdeelen nauwkeurig intellec- tualisten zijn. Ze hebben „trappen" des geeste lijken levens. Ze spreken in rationalistische on schriftuurlijke termen over allerlei geestelijke za ken b.v. „inleiden, doorleiden, ze worden ge voerd in het wijnhuis, ze drinken den geestelijken roes en worden tenslotte weer uitgeleid". Natuurlijk verstaan de buitenstaanders de ver- standsmenschen niets van dat zwelgen in den bruidegom. Heilig jaloersch kijken ze naar dat wijnhuis, waarin Gods volk zich dronken mag drinken. Maarer zijn trappen in dat gees telijke wijnhuis. Hier wordt eerst recht gekend. Hier komt het verstand eerst tot zijn recht. Hier wordt een kennen gesmaakt, zooals de verstands christenen niet begrijpen. Ja, inderdaad, hier is een kennen. Maar een verkeerd, onwaar kennen. Want in de eerste plaats is hier een kennen, dat zegt niets te willen weten van verstandschristenen, terwijl ieder kan constateeren, dat juist de valsch mystieken een verstandschristendom huldigen, zoo geraffineerd, zoo verfijnd intellectualistisch, zoo rationalistisch als nergens elders. De diverse onderscheidingen, die ze maken opzettelijk zeg ik maken van het geloof, van de kerk, van verbond enz. enz., zijn zoo oneindig, dat men zich verbaasd af vraagt waar halen ze al die ragfijne onderschei dingen vandaan. Vanwaar dat intellectualisme, dat Gods Woord niet kent. En dan voorts het is door en door onchriste lijk, om de mensch te splitsen. Het waarachtig geloof neemt aan den eenen ongedeelden God. maar daarom ook den eenen ongedeelden mensch, die Gods beelddrager is. En omdat die eene mensch ongedeeld is, daarom mogen we ook niet het verstand verwerpen door het gevoel, maar moet er zijn een samenwerken, een tegelijk wer ken van verstand, wil en gevoel en alle krachten. Al wat in den mensch is, neemt God aan. Als de mensch zichzelf in stukken snijdt, kan hij niet meer ontvangen wat God in Zijn Woord geven wil. En het is daarom, dat we niet mee willen doen en niet mee mogen doen aan het maken van tegenstellingen tusschen verstand en gevoel. Hoofd en hart. Wel onderscheid, maar geen scheiding. En daarom is het schelden op ver standschristenen, die naar Gods Woord de waarheid willen leeren kennen en in zich op nemen, door en door zondig, waarover een vol gende keer meer. Middelburg. Bijbellezingen. Zooals ik reeds eerder van den kansel en in gesprekken met broeders en zusters mededeelde, werd er door meerderen gezocht naar een middel om meer onderling contact te krijgen. Verschil lende plannetjes zijn besproken, verworpen, weer aanvaard en weer verworpen. Nu heb ik eenige ervaring van Bijbellezingen. In mijn vorige ge meente mocht ik het genoegen smaken, het schoo- ne boek de Openbaring van Johannes met de gemeente te behandelen. Tevens werden er dan allerlei actueele dingen besproken. Nu is dat in een kleine gemeente gemakkelijker uit te voeren dan in een groote. Die bezwaren zal ik hier niet noemen. Maar opeens hebben me eenige zusters over deze moeilijkheden heen geholpen. Ze willen probeeren de samenkomsten een ongedwongen karakter te geven door het samenzijn zoo „ge zellig mogelijk te maken". En dat kunnen de zusters, zooals we dat weten van de verschil lende vereenigïngen in onze gemeente. Hoe ze dat zullen doen, moet voorloopig een verrassing blijven. Maar dat ze het zullen doen, staat vast. Na goedkeuring van den kerkeraad zal onderge- teekende dan ook eind Januari (20 of 27) in een der kerkgebouwen zulk een Bijbellezing houden. Misschien is het woord Bijbellezing niet eens goed. Maar hoofddoel is, om elkaar te bouwen in het geloof en den onderlingen band te sterken. A. H. OUSSOREN. DE VERKIEZING ZOOALS CALVIJN HAAR BESCHRIJFT. III. 't Is opmerkelijk de overeenstemming te zien tusschen het hoofdstuk in de Dordtsche Leer regels dat over de verkiezing en verwerping han delt en de uiteenzetting, die Calvijn over beide geeft. De vaderen in Dordt hebben zich wel heel dicht aangesloten bij dezen grooten leeraar der kerk. Reeds het opschrift van dit hoofdstuk en voorts heel de aanpak en opzet ervan is typisch Calvijnsch. Calvijn spreekt niet uitsluitend over verkiezing, maar heeft ook een open oog voor haar tegen hanger de verwerping. Wie het eerste noemt moet ook het tweede noemen. Wie over het licht spreekt moet tegelijk aan het donker denken. Zonder deze „tegenhanger" zou het licht zelf er niet zijn. De verkiezing zou geen verkiezing zijn, indien alle menschen werden verkoren. De keer zijde van de verkiezing is dus niet-verkiezing of verwerping. De Dordtsche Leerr. I, 6, spreken dat ook onomwonden uit. „Dat God sommige menschen in den tijd met het geloof begiftigd, sommigen niet begiftigd, komt voort van zijn eeuwig besluit. Want al zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend." Calvijn doet dat ook. Het wilsbesluit van God, waarvan beide een gevolg zijn, zoowel verkiezing als niet-verkiezing, noemt hij de prae-destinatie of vóór-beschikking, vóór-verordineering. De Heere die souverein over alle dingen is, stelt zelf absoluut vrij de levensgang van ieder mensch vast, met inbegrip van alle omstandigheden en factoren, die dien levensgang beïnvloeden en naar onze meening dien levensgang geheel beheerschen. Wij zien een overstelpend aantal factoren die het leven van een mensch op aarde of ten goede of ten kwade heendringen. Toch heerschen die factoren niet. Gods vinger regeert ze alle. Hij regeert het leven der menschen. Calvijn houdt zich niet lang op met allerlei onderscheidingen betreffende deze prae-destinatie of vóór-verordineering, welke de latere dogma tiek heeft ingevoerd. Men ging toen spreken over den Raad Gods en onderscheidde deze in een Raad in het algemeen en een Raad in het bizon der. Behandelde bij den Raad in het algemeen de wilsbesluiten van Gods in het afgetrokkene, de natuur, de eeuwigheid, de vrijmachtigheid, de wijsheid, de onvoorwaardelijkheid en onverander lijkheid van die besluiten. Bij den Raad in het bizonder ging men dan spreken over de prae- destinatie van de menschen in onderscheiding van de prae-destinatie van alle dingen. Deze laatste is de prae-destinatie die het finale lot van alle dingen omvat zoowel die in den hemel als die op de aarde zijn. Immers God heeft niet alleen menschen geschapen en Hij verlost niet alleen menschenzielen van de heerschappij van den Sa tan. Hij heeft een wereld vol schepselen gescha pen en die wereld vol schepselen wordt door den Heere Jezus Christus gered. Het is het welbeha gen Gods geweest alle dingen wederom te ver- roemen in Christus, zoowel de dingen die in de hemelen als die op de aarde zijn (Coll. 1). De Zoon Gods is geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. En het slotbedrijf van zijn Middelaarswerk zal zijn dat Hij zal uitgaan als de ruiter op het witte paard om door de ver kondiging van het evangelie te triomfeeren over alle machten der duisternis. Voor deze allesvernieuwende en allesomvat tende beteekenis van het werk van Christus heeft Calvijn wel een zeer bizonder oog, maar hij houdt zich niet op met al die schoolsche dogmatische onderscheidingen daaromtrent. Hij ziet de mensch heel concreet in het centrum. In den mensch komt heel de schepping pas tot haar doel. Zonder den mensch beteekenen aarde, zee, bergen en heuvelen, planten, dieren, visschen. vogelen, zon, maan en sterren eigenlijk niets voor God. In een preek over Psalm 148 Hallelujah Looft den Heere uit de hemelen, looft Hem in de hoogste plaatsen. Looft Hem al zijn engelen, looft Hem al zijn heirscharen, enz., zegt hij wij moeten dus leeren waarom God ons in deze we reld heeft gezet. De Schrift zegt heel in het al gemeen, dat de wereld geschapen is opdat de eere Gods overal zou schitteren. Daar is de zon en de maan, sterren, regen, wind, storm, hagel en sneeuw, op de aarde de boomen die hun vrucht opbrengen, de wilde dieren, de vogels in de lucht en de visschen in de zee al deze dingen zijn geschapen met het doel, dat de naam Gods ver heerlijkt zal worden. Wanneer de eer van God begraven wordt of men over haar zwijgt, dan beteekent dat de orde der natuur omkeeren en alles in verwarring brengen, het beteekent zoo veel als wilden wij het licht van de zon blus- schen. Ja, nog meer, want indien de zon duister zou worden, zoo zou toch nog al wat van de natuurorde blijven bestaan, maar wanneer de goedheid, gerechtigheid en wijsheid Gods met voeten getreden worden en men daarvan niet spreekt, dan is dat erger dan wanneer wij het licht van de zon wilden wegnemen en blusschen. Nu heeft echter de zon geen verstand, evenmin als die andere schepsels, zij kunnen niet eens be denken, dat er een God is die ze geschapen heeft, want zij hebben geen gevoel en rede noch iets dergelijks. Het zijn gevoellooze schepsels. God heeft ze bestemd voor ons gebruik. Wij echter zijn in de wereld gesteld om ge tuigen van de goedheid Gods, van Zijn gerech tigheid, kracht en oneindige wijsheid te zijn. God heeft ons verstand gegeven, zoodat wij de din gen verstaan, die er rondom, omhoog en in de diepte zijn. Hij heeft ons de spraak gegeven om daarvan te prediken en belijdenis ervan af te leggen voor de menschen. Ieder moet dit voor zijn naasten doen, opdat wij allen lust verkrijgen tot God te gaan, die zulk een rijkdom voor ons heeft uitgebreid (in de natuur). De zon en de andere schepsels kunnen geen geluid geven dat wij kunnen hooren, zij hebben geen verstand om te begrijpen, wat God in ze heeft gelegd. Maar voor onze oogen staan ze als een muziekboek, waarin men noten ziet om te zingen. Het boek zelf is stom. Het kent de kunst van de muziek niet. Maar het dient ons om te zingen. Wij heb ben in het boek de woorden en noten. Zoo kun nen wij zingen. Zoo houdt God wijd en zijd het boek (der gansche schepping) ons voor, opdat wij met het schoone lied zouden instemmen en Zijn kracht samen met de engelen zouden ver kondigen. Wanneer wij daar te traag voor zijn. dan zijn wij niet waard, dat de aarde ons draagt, veel minder dat zij haar schoot opent en ons uit haar leven voedt en dat God zijn goedheid ont vouwt, om zich ons als Vader te toonen, zooals Hij dat doet, noch dat Hij ons iets voor het leven geeft. Het citaat is lang. Maar het is te mooi om het te verknippen. Er blijkt klaar en duidelijk uit, hoe concreet Calvijn de mensch temidden van den kommer ziet als beelddrager Gods, geroepen om uit alle creatuur het „stomme" loflied aan te heffen. Alle dingen, zelfs de droppels water hebben beteeke nis voor God, maar het is zonder zin om over droppels water of over korrels zand te spreken zonder verband met den mensch. Slechts via den mensch krijgen ze beteekenis voor den Schepper. De zin van den kosmos is zonder den mensch geen zin. Daarom houdt Calvijn zich niet bezig met de prae-destinatie van dit en van dat op zich zelf beschouwd, zooals later in de dogmatiek wel eens is geschied. Natuurlijk belijdt hij, dat God alle dingen regeert. Maar over de dingen en de re geering der dingen te handelen zonder hun rela tie tot den mensch te zien, dat heeft veel weg van ijdele speculatie, die tot niets nuttig is. Al lerminst tot lof voor God. Dat is een prachtige Schriftuurlijke toon. En weer denken wij met groote dankbaarheid er aan, hoe de nieuwere Calvinistische wijsbe geerte verbonden aan de namen van de profes soren Vollenhoven en Dooyeweerd, ook deze echt Schriftuurlijke gedachte van Calvijn zoo diep heeft gevat en consequent poogt vast te houden. Het is niet iets nieuws. Allerminst. Het is het beste uit Kuypers en Bavincks wer ken. Maar toch soms op den achtergrond ge raakt. Ook onder ons. Wanneer Calvijn over de prae-destinatie han delt, dan zijn de menschen daar onmiddellijk bij betrokken. Dan heeft dat stuk beteekenis voor ons persoonlijk. Wij zullen juist uit de vóór- verordineering weten, dat ons geluk en onze za ligheid uit onverdiende barmhartigheid voortko men. En ook dit, dat wij nergens een steunsel vinden om op te vertrouwen dan daarin, dat wij het eigendom van God zijn. Als Calvijn over de prae-destinatie handelt, komt hij eigenlijk uit bij den eenigen troost van Zondag 1 Brouwershaven. J. MEESTER. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 73. Zijt ge wel op uw plaats Wat niet mag, en wat wel mag, dat zijn vra gen, die nog al eens voorkomen onder de jeugd en bij de ouders ze kunnen ook heel wat last teweeg brengen. Om de eenvoudige reden, dal ze niet altijd even gemakkelijk te beantwoorden zijn. Het zou wel goed zijn, die vragen eens een keer te veranderen en dan alzoo te stellen Ben ik hier wel op mijn plaats Hoor ik hier wel thuis Nu kunnen we van menschen, die overigens lijnrecht tegenover ons staan, nog wel eens wat leeren. Zelfs van menschen, die van God en Zijn dienst niet weten en ook niet weten willen. Wel nu, laat ons dat dan ook doen, indien dat pas geeft. Als we in 1 Sam. 29 lezen van het droeve ge val, waarin David verkeerde, toen hij met Achis, den Filistijnschen koning, moest optrekken tegen Isrels legerscharen en zoodoende zijn eigen volk en koning moest gaan bevechten, dan hooren we daar van de overige vorsten der Filistijnen een merkwaardig woord. Lees maar vers 3 „Toen zeiden de oversten van de Filistijnen Wat zul len deze Hebreen Het is, alsof ze in onze Ne- derlandsche taal zeggen „Maar wat doen die lui nu hier Een woord, dat onze opmerkzaamheid wel eens terdege verdient. Hadden ze niet schoon ge lijk Die Hebreërs hoorden daar nietDie wa ren daar niet op hun plaats. Om de eenvoudige reden, dat Israël hoorde bij de Israëlieten en bij den koning van Israël En die reden is afdoende! Zeker, die Filistijnsche oversten gaven daar wel een heel bijzondere, door hen veronderstelde oorzaak voor op. Dat Israëlietische legerkorps zou schijnbaar eerst aan de aanval deelnemen, 1 maar zoodra mogelijk zouden ze (volgens de re deneering der Filistijnen) overloopen en zoo de zege aan Israël brengen Of dat nu waar zou zijn of niet, kunnen we hier laten rusten. Maar zeker is, dat de Filistij nen gelijk hadden hierin, dat David en zijn man nen daar niet hoorden. Ze behoorden in dat ge zelschap niet thuis en daarom mochten ze er ook 'niet wezen. Een Israëliet behoort bij Israël en jniet bij de Filistijnen, om met hen gemeene zaak te maken, zij het dan in schijn of in werkelijkheid. Voelt ge dat? Trekt ge er uw leering uit? Ja, we kunnen hier van die Filistijnen veel leeren. Trekken er van de onzen niet wel eens mee met een groep, die je dan feitelijk aankijkt met de wellicht nog verholen vraag wat doen jullie eigenlijk hier? Want je hoort toch niet bij ons? Of behoor je er misschien in je hart wel toe Maar toch niet van huis uit Zie, dat heeft ons wat te zeggen dat heeft ons veel te zeggen. Christenjongens en -meisjes behooren niet bij een optocht, als er kerkdienst is. Ze behooren niet bij een vermakelijkheid of spel, op den tijd, dat ze op catechisatie moesten zijn. Ze hooren niet thuis bij een gezelschap, dat het niet nauw neemt met den dag des Heeren of met het ge bruik van Zijn heiligen Naam. Ze zijn niet op hun plaats in het gestoelte der spotters. Meent ge, dat die veronachtzamers van 's Hee ren dienst er niet op letten Dat ze niet hardop of zachtjes zeggen wat doen die lui nu hier, bij ons Of zoudt ge er eigenlijk wel bij willen hoo ren Voelt ge er u feitelijk wel bij thuis David niet, wees daar maar verzekerd van, al was het in het beschreven geval Davids eigen schuld en door zijn eigen zonde. Het is niet te wenschen, dat ge moet zeggen ik hoor daar wat bij Want dan zoudt ge diep zondigen tegen uw roeping, van Godswege u opgelegd, u bij en onder Gods volk te scharen en te houden. Bij der Filistijnen afgoden en bij hun werken hooren de Filistijnen; bij de wufte spotters behooren de spotters bij de vloekers behooren de vloekers bij Sabbath- schenders behooren zij, die Gods gebod opzij zet ten. Maar de Israëlieten hooren daar niet bij. Gij behoort er ook niet bij moet er ook niet bij of omtrent gezien wordengij behoort daar, waar God gevreesd wordt. Zijt ge wel op uw plaats Vanavond Op Zondag Van W. te W. TWEETAL TE O. en N. BildtdijkCand. S. Bosma, hulppred. te Grouw. Cand. H. de Wit, hulppred. te Noordwolde. BEROEPEN TE Hardenburg (2e pred.pl.): D. Vreugdenhil te Appelscha. AANGENOMEN NAAR Loenen a. d. VechtCand. A. Hordijk te Leiden. Arnhem (vac. Douma): J. Overduin te Kampen. In 1938 werden de volgende candidaten in 't ambt gesteld J. L. van Apeldoorn te Jutrijp- Hommerts A. B. C. Hofland te Oostkapelle D. S. A. Hagenbeek te Strijen J. Lafeber te Puttershoek A. de Boer te Staphorst G. R. Visser te Monnikendam P. Westerloo te The- singe H. W. Wierda te Vijfhuizen A. A. van den Hoorn te Stad aan 't Haringvliet A. W. Schaafsma te Oldemarkt A. R. Flinterman te Tienhoven (Utr.); J. de Lange te Lunteren D. J. Scholten te Stiens O. W. Bouwsma te IJssel- muiden-Grafhorst P. Rullmann te Meerkerk M. J. C. Bosscha te Zuidbroek W. Fijn van Draat te Mechelen J. van der Schaft te Zwijn- drecht-Groote Lindt A. G. Luiks te Hemelum A. A. Oostenbrink te Wissenkerke W. Loop stra te Hijken K. Talsma te Oosterbierum E. J. Dijk te Vrijhoeve-'s Grevelduin-Capelle J. M. van Krimpen te Hornhuizen-Kloosterburen Ph. Baardman te Den Bommel P. Rozendal te Vis vliet L. J. Schalekamp te Beetgum G. van 't Riet te Goor G. Th. Koopman te Oud-Loos- drecht D. Visch te Kolhorn Jac. van Nieuw koop te Anna Paulownapolder J. G. W. Ter- haak te Bergambacht J. W. Smitt te Veere. Verder werd een beroep aangenomen door H. Venema naar Nieuwerkerk-Oosterland; P. W. van der Veer naar Broek onder Akkerwoude J. S. Greidanus naar Wijhe C. H. Lindeboom Jr. naar Naarden W. de Graaff naar Gapinge. Dr. S. O. Los naar Zuid-Afrika. 'n Paar dagen na Prof. Schilder gaat Dr. S. O. Los, em. predikant van Den Haag, ook op reis. Hij hoopt op 3 Jan. met zijn vrouw naar Zuid- Afrika te gaan. Zijn reis heeft een tweeledig doel. Hij gaat er heen om zijn kinderen daar te be zoeken. Maar hij heeft ook een officieele opdracht. Onze deputaten voor de correspondentie met de buitenlandsche kerken hebben hem opgedra gen onze kerken te vertegenwoordigen op de Synode van de Geref. Kerk van Zuid-Afrika, die D.V. in Maart a.s. te Bloemfontein bijeenkomt. Zooals men weet, heeft Dr. Los jarenlang in Zuid-Afrika gearbeid. Op 23 Jan. 1908 werd hij als dienaar des Woords bevestigd te Pretoria. In April 1914 werd hij hoogleeraar aan de Theol. School te Potchefstroom. In 1920 is hij in ons land teruggekomen en be roepen in Den Haag. Hij is dus in Zuid-Afrika geen onbekende. 't Zal velen daar goed doen hem weer te ont moeten. Door zijn reis kan de band met de kerk van Zuid-Afrika versterkt worden. Gods zegen vergezelle hem op zijn reis (Wachter) Ds. L. G. Goris, Geref. em.-predikant te Amersfoort, herdacht den dag, waarop hij voor 55 jaar zijn ambt te Langeslag aanvaardde. Daar na diende hij achtereenvolgens de kerken van Emmen, Veenwoudsterwal, Knijpe en Zevenber gen, waar hij in 1924 met emeritaat ging. Ds. Goris heeft in vroeger jaren in de Geref. Kerken een vooraanstaande plaats ingenomen. Hij is Ridder in de orde van Oranje-Nassau. (Kerkbl. N. Br. en L.) Godsdienstoefeningen te Keulen. Cand. C. Maan, hulppred. der Geref. Kerk van Ruhrort voor het werk in Keulen en omgeving, deelt mede, dat er te Keulen eiken Zondagmor gen van half tien tot half elf in Sionstal 27, Evang. Stadsmission, godsdienstoefeningen wor den gehouden. Met name wordt hierop de aan dacht gevestigd van de Nederlandsche schippers. Actie Zondagsrust. Het Comité voor Zondagsrust van de Christe lijke organisaties in publieken en semi-publieken dienst in Nederland, kwam dezer dagen in ver gadering bijeen en schrijft ons het volgende ter zake „Evenals vorige jaren is ook dit jaar door mid del van dag-, week- en maandbladen de actie voor Zondagsrust voortgezet artikelen, zoomede spreuken zijn in tal van organen geplaatst ge worden, waardoor duizenden in den lande op nieuw en bij herhaling op de groote beteekenis van Zondagsrust werden gewezen. Het comité kreeg van meerdere lezers schriftelijke bewijzen van instemming ook bleef de critiek niet achter wege. Enkele redacties van bovengenoemde or ganen, hebben, in de door hen geredigeerde bla den, naar aanleiding van onze publicaties, onze actie speciaal gesteund. Het comité is er van overtuigd, dat haar arbeid nuttig is, gezien de wijze waarop in den lande daarop werd geageerd. Daarom werd besloten op dezelfde wijze en ge bruik makende van dezelfde middelen als tot nog toe gebezigd, haar taak voort te zetten. Op de medewerking van tal van ons geestverwante persorganen wordt gerekend. Eerst als de Zon dagsrust verzekerd is aan allen, is de weg vrij gemaakt voor Zondagsheiliging. Aandacht zal worden geschonken om zoo mogelijk via de radio nog meerderen te bereiken, opdat het kostbaar bezit van Zondagsrust hoe langer hoe meer zal worden gewaardeerd en het misbruik van den Zondag worde beperkt, ja geheel worde voorko men. Het comité is zich bewust dat haar taak helaas voorloopig nog niet kan worden stilgelegd, omdat nog zeer velen den Zondag alleen gebrui ken voor eigen genot en daardoor een belemme ring zijn voor de velen die daardoor verplicht

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 2