No* 1 Vrijdag 6 Januari 1939 53c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE Ds. A, C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d, VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 NIEUWJAAR. En die op den troon zit, zeide Zie, Ik maak alle dingen nieuw. Openb. 21 5a. Het nieuwe jaar wordt alweer oud. Daar zijn slechts enkele dagen voor noodig en de illusie van het nieuwe verdwijnt. We hervatten de da- gelijksche arbeid en alles blijft bij 't oude. Geeft 't Nieuwjaar ons meer dan een suggestie, ons opgedrongen door het verlangen naar het écht- nieuwe, een nieuwe toekomst, een nieuwe we reld Heeft 't ons den toegang ontsloten tot een nieuwen tijd Menschen, die op tronen zitten, kunnen daar een antwoord op geven, voorzoover de welstand hunner onderdanen en de welvaart van hun rijk van hun regeerbeleid afhangt. Zij houden hun troonrede, hun nieuwjaarsrede. Zij ontvouwen hun plannen voor één jaar, vier, vijf jaar. Zij zullen van de toekomst een nieuwe toekomst, van het rijk een nieuw rijk, van het volk een nieuw volk maken. Zij zitten immers op tronen. De apostel Johannes schijnt echter niet te we ten van menschen, die op tronen zitten. Hij kent er slechts één ,,Die op den troon zit". Daar behoeft geen nadere aanduiding bij, geen titel, geen naam, geen jaartal. Ge kunt li niet vergis sen. Nebukadnezar, Augustus, Napoleon, en noem maar op wien ge wiltdie op den troon zit, dat is Jezus Christus. Of wij een nieuwe toe komst ingaan, dat kan Zijn troonrede alleen ons zeggen. Jezus Christus heeft Zijn plan opengelegd. Ter inzage Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Jo hannes, die aan de kerk van Christus schreef het is de laatste ure, heeft bevel gekregen om deze woorden te noteeren, woorden, die waar achtig en getrouw zijn (vs 5b). De laatste ure is ambtsperiode van Jezus Christus. En voor de uitoefening van Zijn ambt ligt het plan gereed. Er mogen menschen-op-tronen zijn, die denken, dat ze 't vlugger kunnen en ze moeten wel, want een menschenleven is kort Jezus Christus heeft voor Zijn plan op eeuwen beslag gelegd en staat geen enkel jaar van welke eeuw ook af. Zijn plan immers is alomvattend. Want men schen-op-tronen mogen zichzelf overschatten en hun plannen hoog opschroeven, Jezus Christus alleen mag alles tot Zijn kroondomein rekenen en van Zijn werkplan niets uitzonderen. Hij breekt alles af wat oud is. Hij restaureert grondig al het bestaande. En Hij is begonnen bij den mensch, den mensch, die alles vernieuwen wil, maar daarbij zichzelf vergeet, den mensch, die door zijn zonde de vloek over de schepping bracht, de dood, de wanorde, de ruïne. En uit die menschen vergadert Hij zich door Zijn Woord en Geest een kerk, een nieuwe menscnheid. Daar besteedt Hij Zijn tijd aan, daarvoor opent Hij het nieuwe jaar weer. Voor Zijn vernieuwende arbeid aan heel zijn kerk en aan elk der zijnen, om hun ouden mensch met Hem te doen sterven en hun nieuwen mensch met Hem te doen op staan. Als wij door het geloof Jezus Christus aan 't werk zien, dan is de toekomst licht, dan blijft 't jaar nieuw. Want van Jezus Christus mag onze verwachting zijn. Hij is nog niet klaar. Hij zal dit jaar gebruiken om aan Zijn werk voortgang te geven. En naarmate Zijn arbeid vordert, komt ook de gróóte afbraak nader. Want de wereld gaat voorbij. Maar als al het oude in puin valt, wordt Zijn nieuwbouw voltooid. Aardenburg. JOH. A. TIEMENS. SYNODALE RAPPORTEN. Nu onze kerken dit jaar weer in Generale Sy node zullen saamkomen, willen we herinneren aan enkele rapporten, die we, volgens opdracht van de Synode te Amsterdam, verwachten mo gen. Zoo is te wachten een advies inzake tucht over doopleden. Eigenlijk had dit advies reeds versche nen moeten zijn. Blijkens Art. 260 van de Acta, besloot de Synode aan de te benoemen commis sie te verzoeken haar rapport vóór 1 Januari 1938 aan alle kerkeraden en Classes toe te zenden. Als we het jaartal 1938 lezen, vermoeden we, dat hier een drukfout staat en bedoeld zal zijn 1939. Anders zou moeten worden geconstateerd, dat genoemde commissie, bestaande uit Dr. H. Kaa- jan, Dr. G. C. Berkouwer en Prof. den Hartogh, reeds een jaar in gebreke bleef. Maar dit zou bij deze mannen niet te denken zijn. Als dan ech ter dit advies verwacht mocht worden vóór Jan. 1939 is spoedige verschijning nu gewenscht, op dat de kerkeraden en de Classes gelegenheid ontvangen rustig dit advies te overwegen. In het rapport, dat op de Generale Synode van Amsterdam werd uitgebracht over de voorstellen van de Classes Breukelen en Amsterdam, die over dezelfde materie handelden, werd dit reeds op gemerkt. Dat rapport bracht enkele argumenten naar voren om te doen gevoelen, dat aan een gron dige beschouwing van de tucht over de „doop leden" en de definitieve regeling ervan dogma tische en andere beginselen ten grondslag liggen, waarom metterdaad een rustige bezinning wel noodig is. Gezien de geschiedenis, dat deze zaak aan de orde kwam op de Synodes van 1896, 1899, 1902, 1920, 1923, 1933 en weer in 1936, zijn twee din gen te constateeren, 1°. dat er behoefte wordt gevoeld naar een algemeene regeling en 2°. dat die niet zoo gemakkelijk te geven is, omdat zich hier tal van moeilijkheden voordoen. Des te meer is te hopen, dat het advies tijdig ter kennis van de kerken wordt gebracht en het dan blijken mocht, dat na meer dan 40 jaar deze zaak een definitieve regeling zou kunnen vinden. Het appèlrecht. Er is een artikel in onze Kerkenordening, dat meer dan andere algemeene bekendheid kreeg. Het is Art. 31, waarin wordt gezegd, dat zoo iemand zich beklaagt door de uitspraak der min dere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zich op een meerdere kerkelijke vergadering zal mo gen beroepen. Het is niet anders dan toe te juichen, dat door de bekendheid van dit artikel mogelijk onrecht, dat door een mindere vergadering is gepleegd, meestal spoedig wordt achterhaald. Als van alles, zoo kan ook van deze bepaling echter misbruik gemaakt worden. Door dit artikel is het mogelijk, dat iemand zich tegenover zijn kerkeraad beroept op de Classis, tegenover de Classis op een Particuliere Synode en tegenover de Particuliere Synode op een Generale Synode. Hooger beroep is niet mogelijk. Nu is de bedoeling niet, dat iemand bij elk bezwaar, dat hij zou hebben tegen zijn kerkeraad, tot in hoogste instantie moet doorgaan om te zoeken wat hij zijn recht acht. Als een Classis z'n bezwaar ongegrond acht, zal hij wel deugdelijke gronden moeten kunnen aanvoeren, voor hij zich gaat beroepen op een Particuliere Synode en zeker nog meer als hij, ook door een Particuliere Synode in 't ongelijk gesteld, zich beroepen gaat op een Generale Synode. Toch wordt dit helaas, niet zoo algemeen in gezien. En vandaar dat er op elke Generale Sy node tal van bezwaarschriften worden ingediend, die onnoodig op heel veel tijd van de Synode beslag leggen. Daardoor ook wordt de zittingstijd van een Synode verlengd, met al de bezwaren, die daaraan verbonden zijn. De Particuliere Synode van Z. Holland (N.G.) kwam dan ook op de Synode van Amsterdam met het voorstel het recht van appèl te beperken. De Commissie der Synode, die hierover advies had uit te brengen, oordeelde, dat aan dit ver zoek niet moest worden voldaan, maar dat de genen, die van het recht van appèl kennelijk mis bruik hadden gemaakt, daarover ernstig moesten vermaand en bestraft. De Synode ging echter met deze conclusie niet mee en besloot een drietal deputaten te benoe men, aan wie werd opgedragen deze geheele zaak in studie te nemen en de volgende Generale Sy node van advies te dienen. Hiervoor werden benoemd Ds. Meyster, Prof. Nauta en ouderling J. van der Waals. Er staat niet bij, dat ook dit advies van tc voren moet worden gepubliceerd. Die publicatie zou echter wel gewenscht te achten zijn, gezien, dat het hier gaat over rech ten van alle gemeenteleden. Zou het zijn, dat de deputaten met het advies kwamen, om het recht van appèl in te perken, dan ware het goed, dat de gronden daarvoor ter algemeene kennis wer den gebracht. Er zijn nog twee rapporten, waarover we de volgende week iets willen zeggen, n.l. dat over een eenvoudiger en doeltreffender werkwijze der Synode en dat over de „leergeschillen". HEIJ. DE GEESTELIJKE VERZORGING DER WEERMACHT. Meer dan éénmaal is er in den laatsten tijd in de Pers geklaagd over „wolken boven de weer macht". Dat vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in een gerucht, als zou het voornemen bestaan het aan tal Leger- en Vlootpredikanten te verminderen. We lazen reeds een bericht, dat de Synode der Hervormde Kerken daartegen haar bezwaar heeft ingebracht. In „De Standaard" van 5 Nov. za gen we weer een artikeltje, overgenomen uit „Ons Leger" van P. O. Labrijn. Daarin komt het volgende voor „Het contigent der jaarlijksche lichting is van 19 op 32 duizend man gebracht. De diensttijd is verlengd van 5Yi op 11 maanden. Voortaan zal er derhalve een véélvoud van het vroegere aan tal militairen in dienst zijn. Nu zou men mogen verwachten, dat ook het aantal geestelijke ver zorgers een ongeveer evenredige uitbreiding on derging. De regeering laat echter sinds 1938 een vaca ture onder de legerpredikanten onvervuld en overweegtde geestelijke verzorging der mi liciens over te brengen bij de plaatselijke kerk besturen. Wat daarvan verwacht mag worden, schil derde de stellig ter zake kundige Algemeene Sy node der Nederl. Herv. Kerk in schrille kleuren voor den Minister van Defensie". Wellicht geeft de heer Labrijn hier weer, wat er tegenwoordig bij velen leeft. Men wil blijk baar dezen weg op, dat heel ons militaire appa raat geestelijk zal worden verzorgd door func tionarissen, die bezoldigd en aangesteld worden door den Staat. Dit lijkt ons in strijd met de allereerste plichten, die iedere kerk voor haar eigen kinderen moet hebben. We zijn er in Ne derland juist zoo afkeerig van, dat de Staat zich rechten aanmatigt, die de kerk toebehooren. Men zou er fel tegen reageeren, als de Staat zich b.v. mengde in het catechetisch onderwijs, dat door de predikanten wordt gegeven, of als belet zou worden, dat men zich aansloot bij een jeugdver- eeniging. Bij de miliciens dringt men het als het ware de overheid op hun geestelijke bearbeiding voor haar rekening te nemen. Het komt ons voor, dat het nimmer de bedoe ling is geweest bij de instelling van het instituut van Leger- en Vlootpredikanten, dat zij de taak der kerk zouden overnemen. Zij hebben aanvul lend werk te verrichten en het der kerk mogelijk te maken, te kunnen doen, wat zij behoort te doen. De Minister van Defensie heeft bij een begrootingsrede in de Tweede Kamer, ik meen in December 1937, nog eens duidelijk uitgespro ken, wat de taak van een Leger- en Vlootpredi- kant is. Zij behooren intermediair te zijn tus- schen de kerk en de weermacht. Daarom mogen deze functionarissen zich ook niet bezig houden met ambtelijken arbeid, waardoor zij zouden tre den in de taak der kerk, gelijk ook hun instruc tie luidt. Iedere garnizoenskerk heeft de taak de tot haar behoorende militairen te beschouwen als haar leden, en wat zij doet voor haar niet-militaire le den en doopleden moet zij evengoed voor dezen doen. Van die taak mag geen kerk ontheven worden door een Leger- of Vlootpredikant. Dus de regeering overweegt niet, zooals de heer Labrijn schrijft, om de geestelijke verzorging der miliciens over te brengen bij de plaatselijke kerkbesturen. Dat is nog altijd zoo geweest. En dat behoort ook zoo te blijven, zal de Staat zijn houding tegenover de kerk juist inzien. Als het de bedoeling was geweest, dat de Legerpredikanten met de geestelijke verzorging der militairen waren belast, zooals de kerk dat behoort te doen, dan zouden er veel meer moe ten zijn, ook zonder legeruitbreiding. Als de heer Labrijn daarbij nog meedeelt, dat de Algemeene Synode der Herv. kerk den Mi nister onder het oog heeft gebracht, dat er van die geestelijke verzorging niet veel terecht komt, dan zouden we ons kunnen voorstellen, dat de Minister de kerk onder het oog heeft gebracht, dat het dan toch wel hoog tijd wordt, dat zij zelf haar taak en roeping t.o.v. haar eigen kin deren begint in te zien. We kunnen ons echter indenken, dat het voor de meeste garnizoenskerken niet mogelijk is uit finantieel oogpunt dit werk voldoende te ver richten. Dan lijkt ons een behoorlijk bedrag voor dit werk niet onbillijk, in elk geval veel beter dan er een Legerpredikant bij te benoemen. De kerk kan dit werk toch veel beter doen dan de overheid. Temeer omdat iedere Legerpredikant heeft te rekenen met de verschillende kerkelijke richtingen. We zouden wel eens gaarne willen, dat de Raad van Leger- en Vlootpredikanten eens ge regeld b.v. eenmaal per jaar rapport uitbracht, wat door de garnizoenskerken zelf wordt ge daan voor haar leden en doopleden in militairen dienst. Wanneer dit rapport dan ook ter kennis werd gebracht van de kerken, dan zou men wellicht wakker worden en krachtiger de hand uitstrek ken naar dezen arbeid die van haar in de eerste plaats mag worden verwacht. Hier is bij vele kerken, ook Gereformeerde, stellig een groot tekort. Doch de weg is niet, dat het dan door een ander wordt gedaan. De kerken zelf moeten aanpakken. Persoonlijk be- geeren we geen uitbreiding van Leger- en Vloot predikanten. We hebben slechts één wensch, n.l. dat zorg gedragen worde, dat de kerk op een behoorlijke wijze in staat gesteld worde haar le den en doopleden in militairen dienst te kunnen verzorgen. Daarvoor lijkt ons geen uitbreiding van Leger- en Vlootpredikanten noodig, alleen wat meer inspanning en liefde van de kerken zelf. Fr. TOLLENAAR. (Opname door andere bladen zeer gewenscht.) Inderdaad, we zullen dit probleem nader onder oogen moeten zien en er meerdere aandacht aan moeten geven. „BELIJDENIS-DOEN", „AANNEMEN", „BVESTIGEN", In ons vorig artikel zagen we terloops het ver schil tusschen de Gereformeerde term „belijdenis- doen" en de ongereformeerde „annemen" en „bevestigen". We waarschuwden tegen de zonde, om maar belijdenis te doen met het negatieve doel, om van de catechisatie af te zijn. ^We probeerden aan te toonen, dat catechisatie- onderwijs niet maar een liefhebberij is van één of anderen pastor, maar noodzakelijk is, van God geboden is. Dat het gegeven wordt namens den Heere, die de kinderen roept. Laten we nu nog iets mogen schrijven over de tegenwerping, die ik hier en daar wel eens be luister, dat het toch maar op het hart aankomt en dat al „dat geleer" toch maar van bijkomstige waarde is. In de eerste plaats willen we gaarne erkennen, dat het de Heere is, die de harten moet bekee- ren. Dat Hij het is, die de jonge harten moet wederbaren. Dat wij als catecheten wel het god delijk onderwijs kunnen brengen tot het oor, maar dat de Heilige Geest het moet toepassen aan het hart. Ja, meer, dat zoo door Gods ge nade er geen lust in het hart aanwezig is tot het dienen van den Heere, zoo iemand dus de liefde niet heeft ontvangen, dan zal, zoo God hem niet bekeert, het onderwijs voor zulkeen een kwel ling zijn. Hier ~jmt echter weer scherp naar voren het verschil tusschen valsche en gezonde mystiek. De gezonde mystiek wil het geopenbaarde, het onderwijs op de catechisatie beleven. Daarom wil de gezonde mystiek tusschen kennen en be leven geen scheiding maken. De „daad van het kennen rekent zij zelfs tot de onmisbare acten en ontplooiing van het leven". Maar wat zien we nu gebeuren bij valsch mystieke naturen. Die spelen het kennen tegen het beleven uit. Die maken van het onderscheid van kennen en beleven, een scheiding. En dan komt het los tegenwoordig is alles maar kennen en nog eens kennen. Allemaal verstandschriste nen. En die verstandschristenen met die fa- brieksdominees stellen allen het beleven op den achtergrond en het kennen op den voorgrond. Neen, dan zijzij willen dat niet. Zij beleven. O neen, ze haten het verstand niet. Ze zeggen niet, dat het ware volksken, de kleine schare van zijn lievelingen het kennen verwerpt. Neen, zij hebben juist het ware verstand, het ware ken nen. Een kennen, waar die verstandsmenschen niet aan kunnen tippen. Zij hebben de wijsheid, de opperste wijsheid, de verborgen wijsheid. Het verschil is alleen maar dit„de verstandschris-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1