Wat is hier weinig overgebleven van de Gere
formeerde waarheid Hier wordt de geheele Hei
lige Doop genegeerd. Erger, Gods Uitspraak
over de hoofden der kinderen wordt genegeerd.
Er wordt gesproken in dit artikel alsof de Heere
niet gezegd zou hebben, dat die kinderen des
verbonds rechtens Zijn kinderen zijn. Er wordt
niet gesproken over de roeping der doopleden,
om die rijke inhoud van den doop, dus de doop
belofte, te aanvaarden. Er wordt gesproken alsof
vader en moeder niet het ja-woord zouden ge
geven hebben, toen hun gevraagd werd: „Gelooft
ge, dat ze in Christus geheiligd zijn en daarom
behooren gedoopt te wezen Nu moet men over
dit geheiligd zijn niet, met de valsche mystieken,
zich rationalistisch gaan vermaken in het geven
van allerlei onderscheidingen. De lezers kennen
wel die redeneermethoden van de valsch-mystie-
ken, om Gods Woord krachteloos te maken door
allerlei rede-onderscheidingen te geven van ge
loof, heilig zijn enz. enz. Dit zuiver-verstands
werk gaan we voorbij als tegenschriftuurlijk. We
aanvaarden niets anders dan Gods belofte, die
zegtIk ben uw God en de God van uw zaad.
Daarin rusten we. Daarop geven we ons ja
woord. We veronderstellen niet, dat de kinderen
wedergeboren zijn, maar we aanvaarden datgene,
wat de kinderen later zelf persoonlijk zullen aan
vaarden in het doen van belijdenis. En opdat ze
dat ja-woord van de ouders zullen overnemen,
beloven de ouders ook, dat ze die kinderen zullen
onderwijzen en laten onderwijzen.
We zeiden echter reeds over die ongerefor-
meerde gedachte van aannemen omdat er niets
aan te nemen is over die ongereformeerde ge
dachte van bevestigen omdat er niets te be
vestigen is willen we niet in hoofdzaak spre
ken.
In onze kringen zijn er ook helaas wantoestan
den ten opzichte van het doen van belijdenis.
Ik denk hier aan diegenen, die belijdenis-doen
zien als een middel om een eind te maken aan het
catechisatie-onderwijs. Interesse voor de dingen
van Gods Koninkrijk was bij hen matig, ze kwa
men wel, maar ze kwamen ook niet. Als er een
of andere gelegenheid zich voordeed waardoor
ze met eenige schijn van reden weg konden blij
ven, dan lieten ze het niet na. Kortomze
vonden het een last en het was hun niet een lust.
Nu weet ik maar al te goed, dat sommigen het
leeren wat moeilijk valt. Wat de een er in kan
krijgen in een half uurtje, daarover doet de ander
uren. De beste methode van leeren is dan ook
deze: dat catechisanten iederen dag eenige oogen-
blikken besteden aan het leeren van hun lessen.
Dan komt het besprokene veel beter tot zijn
recht en dringt de les ook veel dieper door in
het geheugen.
Maar dit terzijde. We spraken over diegenen,
die na ongeregeld catechisatiebezoek plots belij
denis willen doen. In plaats dat dezulken het doen
van belijdenis zien als hun doop aanvaarden en
het treden in volle rechten, zien ze het als een
bruggetje naar het catechisatie-loos land. Aan al
diegenen, die zoo denken over het doen van be
lijdenis, zou ik wel heel dringend willen zeggen
bekeer u
En ik wil dezulken ook nog wel dit zeggen
de kerk begeert zulke leden niet. De Heiland
verlangt niet, dat ge maar belijdenis doet met het
negatieve doel om van de catechisatie af te zijn,
maar met het positieve doel, om Zijn dood te
verkondigen. Elke catechisant ziet als het goed
is, verlangend uit naar het groote voorrecht, dat
vader en moeder bezitten, als ze mogen aangaan
aan den tafel des Heeren. Elk catechisatie-uur
met de doopleden is een gedeelte van den weg
van Doop naar Avondmaal. Elk catechisatie-uur
is dan ook belijdeniscatechisatie. Als het goed
zou zijn, moest al het aparte onderwijs voor het
doen van belijdenis niet noodig zijn.
En hier ben ik bij de tweede dwaling, waar
over een enkel woord. Sommigen zien het cate
chisatie-onderwijs nu ja wel als nuttig maar
toch niet als zoo direct noodzakelijk. Beslist
noodzakelijk achten ze het onderwijs „in de af
zondering". Deze Roomsche term mocht ik dezer
dagen beluisteren. Men proeft heel scherp wat
den achtergrond van zulk een woord is, al be
doelde mijn zegsman het natuurlijk zoo niet. Aan
de ééne zijde staan dan de gewone catechisanten,
die niet tot de hoogte der afzondering zijn ge
klommen, aan de andere zijde staan de ingewij
den, die het heiligdom der afzondering mochten
binnentreden. Aan de eene zijde het onderwijs,
dat bijkomstige is, aan de andere zijde het onder
wijs, dat „bizonder", afzonderlijk, apart is. Nie
mand minder dan de groote catecheet Prof. Dr.
T. Hoekstra heeft altijd tegen dit dualisme ge
waarschuwd. Natuurlijk prees hij wel de pogin
gen om naast het gewone onderwijs aan de leer
lingen nog een apart onderricht te geven, b.v. in
Kerkgeschiedenis enz., maar het gewone onder
wijs moest in elk geval doorgaan. En dat gewone
catechisatie-onderwijs moest dienen om de leer
lingen te brengen tot het bewust-weten-wat-ze-
belijden.
Als we zóó het onderwijs zien, dan valt ook
alle nadruk op de trouw der leerlingen. Helaas kan
men bij sommigen de gewoonte constateeren, om
zoo nu en dan eens weg te blijven. Deze heeft
een verjaardag, gene heeft een verloving, die
weer een uitvoering mee te maken, en de ouders
beschouwen dit werkelijk als argumenten, om de
catechisatie te verzuimen. De oorzaak Omdat
men het catechisatie-onderwijs niet ziet als on
derwijs gegeven in den Naam des Heeren. Velen
zien het zóó de dominee roept de catechisanten
'bijeen. En als ze niet komen, dan is deze mal
content en geeft daarvan blijk door een mede-
deeling. Deze foutieve gedachtengang komt voort
uit het onprincipieele denken van zulke ouders.
Niet de predikant roept, maar Christus roept
door middel van den kerkeraad. Niet is catechi-
seeren een liefhebberijtje van één of andere pas
tor, maar het is het ambtelijke onderwijs gegeven
in den Naam des Heeren. En zoo min als iemand
het nu in zijn hoofd krijgt om allerlei nietigheden,
een oproep van onze Vorstin in den wind te
slaan, zoo min mag men den oproep van den
Koning der Kerk in den wind slaan. Treurig is
het dan ook wel, indien de kinderen zelfs zonder
eenige kennisgeving afwezig zijn. Ik wil hier niet
over beleefdheid spreken, maar wel over de on
verantwoordelijke houding van zulke ouders, die
niet verstaan, dat zonder ernstige wettige reden
de kinderen aan den oproep van den Koning der
Kerk moeten gehoorzamen.
Reeds eerder schreven we, dat schoolonderwijs
in het vak Bijbelsche geschiedenis geheel iets an
ders is, dan het in 's Heeren Naam gegeven amb
telijke onderwijs der kerk. Dit besef is niet overal
aanwezig. Het gaat er maar niet om, dat het kind
eenige algemeen christelijke waarheden leert. De
bedoeling is niet, dat het iets van godsdienst af
weet. Maar het doel is zeer positief, dat de in
complete leden, complete leden worden. Dat ze
hun belijdenis leeren aanvaarden door trouw de
lessen te volgen.
Hier komt nog iets bij ieder, die onderwijs
geeft, weet hoe funest het werkt als een leerling
telkens verzuimt. Dit verzuim is des te erger, als
ze onderwezen worden in een systeem, een bouw
werk der waarheden. Hieruit kan geen schakel
gemist worden. Alles sluit logisch aanéén. Zie,
zoo staat het met ons Gereformeerd belijden.
Wie telkens een onderdeel mist, ziet tenslotte het
geheel niet. Verstaat de constructie van het
bouwwerk niet en klaagt dan tegen het doen van
belijdenis over het moeilijke en vele werk.
Wie daarentegen trouw de catechisaties be
zocht heeft, zal inzicht, doorzicht verkregen heb
ben. Zal de schoonheid van het prachtige ge
bouw der Gereformeerde waarheid bewonderen.
Zal lust gekregen hebben meer te onderzoeken
en te kennen. Zal verlangen om zelf de verant
woordelijkheid te dragen, die vader en moeder
nog dragen en zal gaarne hun ja-woord overne
men. Zie, dezulken is het doen van belijdenis een
lustZe weten wat ze belijden. En terwijl ze
verstaan, dat gelooven niet maar verstandelijk
inzicht is, maar wel, dat gelooven bewust ken
nen is, zullen ze heel hun leven den Heere dank
baar zijn voor hetgeen ze als trouwe catechisan
ten mochten meenemen. Ze willen nu beleven
wat ze belijden.
A. H. OUSSOREN.
DE VERKIEZING
ZOOALS CALVIIN HAAR BESCHRIJFT.
I.
Het ligt in ons voornemen over het leerstuk
der verkiezing enkele artikelen te schrijven, maar
wij leggen ons daarbij de beperking op, die in
het opschrift wordt uitgedrukt. Wij willen ons
beperken tot Calvijn en zullen nagaan hoe Cal-
vijn over de verkiezing schrijft in zijn Institutie.
Hetgeen hij buiten de Institutie over dit onder
werp heeft geschreven, laten wij hoegenaamd ge
heel buiten beschouwing. Feitelijk zouden wij
dus hierboven kunnen schrijven de verkiezing
zooals Calvijn haar beschrijft in zijn Institutie.
Het belang van het onderwerp behoeft in onze
Kerkbode met geen woord te worden toegelicht.
De Gereformeerde Kerken belijden uitdrukkelijk
de verkiezing in het eerste hoofdstuk van de
Dordtsche Leerregels en in het 16e artikel van
onze Nederl. Geloofsbelijdenis en eigenlijk ook
in het 13e waarin wordt uitgesproken dat wij
gelooven, dat God, nadat Hij alle dingen ge
schapen had, deze dingen (daar is de mensch
bij inbegrepen niet heeft laten varen, noch
aan het toeval of de fortuin heeft overgegeven,
maar ze naar zijn heiligen wil alzoo stiert en
regeert, dat in deze wereld niets geschiedt zon
der zijn ordinantie „hoewel nochtans God noch
auteur is, noch schuld heeft, van de zonde, die
er geschiedt".
En onze Catechismus noemt haar niet, maar
gaat er m.i. geheel van uit dat er verkiezing is.
Dat is duidelijk in de eerste Zondag, waar de
verlossing van de gemeente geheel en volkomen
wordt teruggeleid tot het werk Gods in Christus,
zonder dat wij zelf daar iets aan toe brengen.
Niet alleen het Kruis wordt daar beleden als
Gods genadewerk, maar ook het „van harte wil
ligen bereid worden" om den Heere te dienen,
is Gods werk in Christus. Alles is van den Hee
re, is door Zijn vrije en ondoorgrondelijke ont
ferming. Zoo begint de Catechismus eigenlijk
met de kostelijke belijdenis van het wonder der
genadige verkiezing. De „eenige troost" is zulk
een vaste troost, omdat zij rust in het werk des
Heeren en zelfs niet voor één procent in ons
werk.
Daar komt bij, dat het in onzen tijd soms
schijnt, alsof de verkiezing er is, nu ja, om er
over te zwijgen. Velen schijnt het toe, dat ver
bond en verkiezing heelemaal niet te rijmen zijn.
En wil men het bij het verbond houden dan
moet men, aldus hun opvatting, over de ver
kiezing niet spreken. Anderen, die van dezelfde
meening zijn, dat n.l. verbond en verkiezing niet
met elkaar te rijmen zijn, zeggen zwijg maar
over het verbond en spreek maar eens wat meer
over de verkiezing. Wij mogen uiteraard over
beide niet zwijgen, want beide openbaart de
Heere in de Heilige Schrift, en beide zijn voor
de geloovigen, die geleerd hebben uit de heilige
Schriften in het geloof te spreken, aanbiddelijke
„waarheden", die geenszins elkaar tegenspreken.
Met het oog op deze beschouwingen achten wij
het ook niet zonder belang na te gaan hoe Cal
vijn over de verkiezing schrijft, en wellicht is er
tijd en gelegenheid om daarna omtrent het ver
bond na te gaan, hoe Calvijn daarover schrijft
in verband met de verkiezing.
Zoo pas lazen wij in de Reformatie van 21
Oct. de prachtige stellingen omtrent Verbond en
Verkiezing die de heer A. Janse zal verdedigen
in een lezing voor het Kamper Studentencorps,
waarin hij zuiver Calvinistisch de verhouding
van beide stelt, en de „ongerijmdheid" tusschen
menschelijke verantwoordelijkheid en Goddelijk
Raadsbesluit afwijst, en dat op zeer fijne en zui
vere schriftuurlijke denkwegen, die uiteraard ge
heel in overeenstemming zijn met de gedachten-
gang der Dordtsche Leerregels inzake dit punt.
Ook behoeft het bijna niet opzettelijk te wor
den geschreven waarom wij juist Calvijns ge
dachten omtrent de verkiezing willen nagaan.
Natuurlijk doen wij dat niet omdat wij bij Cal
vijns uitspraken zweren zooals de Roomschen bij
de uitspraken van den paus. Calvijn bleef, hoe
hoog hij stond en hoe hoog wij hem mogen ach
ten, een feilbaar mensch gelijk wij allen. Wij
doen dit omdat Calvijn van de hervormers het
meest schriftuurlijk, en daarom ook het diepst
heeft geschreven over dit stuk. Hij heeft de be
lijdenis van de verkiezing het zuiverst gegrepen
en het duidelijkst uiteengezet.
Luther leerde haar ook. Zijn klaar inzicht in
de souvereine genade moest hem doen zien, dat
de genade geheel van God uitgaat. Dat was een
centraal inzicht van Luther. In zijn boek over
„den knechtelijken wil" stelt hij dat een mensch
geheel door de zonde geknecht is, en daarom,
zonder eigen toedoen, uitsluitend door Gods
barmhartigen wil gered wordt. Zoo komt hij tot
de belijdenis van de verkiezing, dat is de be
lijdenis van Gods ondoorgrondelijke genade en
onnaspeurlijke majesteit.
In Gods souvereine wil ligt de grond voor
onze zaligheid.
Ook Melanchton schrijft dit, wanneer hij
spreekt over de wil van de menschen in het
hoofdstuk over „de krachten van den mensch
inzonderheid zijn vrijen wil", maar Bavinck
schrijft, dat hij in de latere uitgaven van zijn
boek over dogmatische grondbegrippen (de
Loei) tot een steeds verdere afwijking van de
praedestinatie en tot een open belijdenis van het
synergisme is gekomen (de leer dat de mensche
lijke wil met de goddelijke meewerkt tot de
zaligheid)
Calvijn heeft echter zeer beslist en opzettelijk
over de verkiezing gehandeld. Hij bespreekt haar
niet als terloops wanneer hij schrijft over de
onvrije wil van den mensch, doch hij wijdt er
in de Institutie of onderwijzing in den Christe-
lijken Godsdienst, vier aparte hoofdstukken aan.
En door Calvijn is de leer der verkiezing op
genomen in de belijdenis van alle Gereformeerde
Kerken, aldus Prof. Bavinck.
Brouwershaven. J. MEESTER.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, December 1938.
Op Zondag 27 November j.l. heeft de kerk van
Zaamslag het feit herdacht, dat vijftig jaar gè-
leden de Doleantie uitbrak. In 1888 ging een
groep van hen, die de Gereformeerde belijdenis
liefhadden uit gehoorzaamheid aan den Koning
der kerk, tot reformatie der kerk te Zaamslag
over.
't Zag er in die dagen op kerkelijk gebied
droevig uit.
De predikant Ds. Brandt was een zeer
opvliegend man, die spoedig na zijn komst alhier
overhoop lag met zijn kerkeraad en een groot
deel der gemeente.
Het gevolg was, dat de kerk bijna leeg liep.
In verontwaardiging zei hij eens van den kan
sel Ik heb weinig vrienden te Zaamslag, maar
ik heb er toch altijd nog 1400 hij bedoelde
dat men hem zijn tractement van veertien hon
derd gulden niet kon ontnemen.
De verkiezing van kerkeraadsleden was telkens
een bron van ruzie en ellende.
Ter gelegenheid van de jaarlijksche verkiezing
van nieuwe kerkeraadsleden te Zaamslag op 11
December 1885 schreef hij een gedicht, dat aldus
begint
Na rook en vuur en feilen strijd
Kwam met den tweeden dag de tijd
Dat een drietal was gekozen.
De vierde ontbrak. Men vond hem niet.
Den vromen gaf dit veel verdriet.
Doch juichte toen de Booze.
Het einde luidt aldus
Schreeuw niet te hard, gij booze bend',
De Heer heeft zich in gunst gewend
De vierde is toegetreden.
In Axel was op 29 Nov. 1887, bij missive van
het Classicaal bestuur van IJzendijke aan Ds. F.
W. J. Wolf als predikant en enkele ouderlingen
en diakenen ter kennis gebracht, dat zij door de
Synode uit hun ambt ontzet en van hun lidmaat
schap vervallen verklaard waren.
Op 6 Maart 1888 werd onder leiding van Ds.
Wolf te Zaamslag tot doleantie overgegaan en
werden de ambten ingesteld.
Ds. Wolf werd als consulent gevraagd.
Aan dezen getrouwen Dienaar des Woords
heeft de kerk van Zaamslag veel te danken Hij
stond de broeders met raad en daad bij. Met
groote waardeering hoorde ik door de oudere
broeders over hem spreken.
Spoedig werd de behoefte gevoeld aan een
eigen predikant.
't Was toen wel een andere tijd dan de onze
met zijn overvloed van candidaten.
In de notulen lees ik „Wegens den algemee-
nen predikantennood zag de kerkeraad geen an
deren weg dan den Consulent op te dragen eens
te informeeren, welke studenten aan de Vrije
Universiteit spoedig hun candidaatsexamen zou
den afleggen en eenige van deze dan uit te noo-
digen naar Zaamslag te willen komen".
Op 11 Maart 1889 werd met algemeene stem
men Cand. H. H. Kuyper beroepen. Wegens
voortzetting van zijn studiën meende deze echter
te moeten bedanken.
Cand. W. A. Vrolijk nam het op hem uitge
brachte beroep aan en werd den lsten December
in den morgendienst bevestigd door zijn leermees
ter Dr. A. Kuyper. De tekst van Dr. Kuyper was
Genesis 1:1: In den beginne schiep God den
hemel en de aarde.
In zijn toespraak wees hij er op, dat zijn vlee-
schelijken zoon de roeping naar Zaamslag niet
kon aanvaarden, maar nu droeg hij zijn geeste
lijken zoon aan de kerk van Z. op. „Ontvangt
hem echter" aldus sprak hij „niet uit mijn
hand, maar uit Gods hand. Ik kan u hem echter
aanbevelen, want ik ken hem door en door. Hij
heeft niet alleen aan mijn tafel gegeten en ge
dronken, maar wat meer zegtwij hebben samen
Gods Woord gelezen en den Heere gebeden en
gedankt. Hij zal u dienen met de volle liefde van
zijn hart."
Des namiddags verbond de jonge predikant
zich aan zijn gemeente met de woorden van 1
Korinthe 9 16b En wee mij, indien ik het Evan
gelie niet verkondig
Ds. Vrolijk heeft een zeer moeilijken lijdens
weg gehad.
In September 1898 kwam hij van een preek
beurt te Gent vermoeid en met pijn in den rug
thuis.
Dit was het begin van zijn kwaal. Nog vier
jaar hield hij den arbeid vol, maar moest toen
zijn werk neerleggen. In Juli 1902 werd hem
emeritaat verleend.
Zestien jaar leefde hij nog en leed hij onduld
bare pijnen.
Bij zijn graf 3 Mei 1918 getuigde br. C. Ha
melink van den innigen band, die er tusschen
herder en gemeente had bestaan.
Op zijn grafsteen staan de woorden van zijn
intreetekst gebeiteld.
Reeds Ds. Vrolijk heeft gepoogd de breuk in
het kerkelijk leven te Zaamslag te heelen.
Onder de predikanten Hamming en Uijtenhoudt
zou 't echter eerst tot plaatselijke ineensmelting
komen. De moeilijkheden waren overwonnen. De
broederen hadden elkander gevonden.
De eerste vergaderplaats van de Doleantie-
mannen was een schuur. Later werd in een een
voudig kerkgebouwtje samengekomen.
Wat nu na de ineensmelting te doen
Een der kerken vergrooten of een nieuwe kerk
bouwen
Deze kwestie scheen weer tot nieuwe moeilijk
heden aanleiding te geven.
Twee briefjes werden echter geschreven. Op
't eene stond nieuwe kerk, en op 't andere de
oude kerk vergrooten. De broeders vroegen knie
lend den Heere om zijn zegen. Het gekozen brief
je bevatte de woorden nieuwe kerk.
Toen werd de groote, ruime kerk gebouwd,
waarin de Gereformeerden nu nog samenkomen.
Ik dacht, dat de lezers van onze Kerkbode in
dit stukje plaatselijk kerkelijk leven wel belang
zouden stellen.
Het geslacht der Doleantie-mannen en vrou
wen sterft uit.
Het is goed dat 's Heeren daden herdacht wor
den door de jongeren, die de hitte van den strijd
niet gekend hebben.
Daarom koos ik voor den Herdenkingsdienst
als tekst Psalm 78 4 V/ij zullen het niet ver
bergen voor hun kinderen, voor het navolgende
geslacht, vertellende de loffelijkheden des Hee
ren, en zijne sterkheid en zijne wonderen, die Hij
gedaan heeft.
A. B. W. M. KOK.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
72. Overschat uzelven niet
Een zoon des huizes was in droeve zonden
vervallen. Heel erg Zeer vele monden spraken
er over. En vele niet malsch. 't Was dan ook
wel verschrikkelijk. En dat een kind uit een
Christelijk gezin Hoe was het mogelijk
Bijtende woorden kwamen over sommiger lip
pen. Hier kon eenvoudig geen sprake zijn van een
goede Christelijke opvoeding dan waren immers
zulke dingen niet gebeurd Dat kon toch niet
Stel je voor, dat één van onze kinderen tot zoo
iets komen zou je noemt dat gewoon onmoge
lijk Neen, dat zou ik me niet kunnen voorstel
len Kort en goed er ligt daar in dat gezin een
schuld der opvoeding en die heeft zich gewroken;
zoo iets zou ons en onze kinderen niet kunnen
overkomen
Ziezoo, daar ligt de akte van beschuldiging en
tegelijk het aan zichzelf uitgereikte bewijs van
onmogelijk zóó diep te kunnen vallen en dus veel
hooger te staan.
Maar oordeelen we zoo wel goed
Is dat wel Schriftuurlijk
Ligt de zonde, zelfs de grootste zonde, niet
aan de deur van ons aller hart
Laat God ons soortgelijke gevallen in het le
ven ontmoeten, om dan naar hartelust steenen te
gaan werpen en onszelf voornamer, reiner, hoo
ger te achten Of zou de Allerhoogste juist ons
willen zeggenhier ziet ge nu de verdorven
aard van het menschelijk hart, ook van uw hart
Bid dan, dat 's Heeren Geest u leide van dag
tot dag en van oogenblik tot oogenblik, om u te
bewaren voor alle kwaad ons aller hart is te
allen dage alleenlijk boos
Natuurlijk moeten we het kwaad afkeuren en
streng ook we mogen en moeten het verafschu
wen zelfs. Het kwaad, de zonde, is zoo verschrik
kelijk Maar de persoon blijft mensch, van ge
lijke beweging als wij daarom mogen we ons
als mensch nooit bij hem verhoovaardigen. Zijn
wij en onze kinderen niet en nooit zoo diep ge
vallen dank er God voor, want het is alleen
Zijn genade, die ons dan bewaard heeft. In de
diepte van ons hart zijn we van nature geen zier
beter dan die wél gevallen zijn.
Keur dan het kwaad af, streng zelfs. Maar ver-
hoovaardig u zelf nietLaat het kwaad van een
ander u alleen maar verootmoedigen
Hier is één van de gevaren genoemd, die ons
gezinsleven kunnen binnensluipen. Een gevaar
voor vaders en moeders, voor zonen en dochte-
ren.
De apostel Paulus zegt het nogal heel sterk.
Ge hebt het wel eens gelezen, misschien wel er
wat luchtig overheen gelezen, als hij in Galaten
6 vers 3 ons maar eens even krachtig voorlegt
„Want zoo iemand meent iets te zijn, daar hij
niets is, die bedriegt zich zeiven in zijn gemoed".
Wat blijft er nu van onze braafheid en hoog
heid over Waar blijft zoo onze eigengerechtig
heid Zoo schiet er niets over dan ons te ver-