Wat is hier weinig overgebleven van de Gere formeerde waarheid Hier wordt de geheele Hei lige Doop genegeerd. Erger, Gods Uitspraak over de hoofden der kinderen wordt genegeerd. Er wordt gesproken in dit artikel alsof de Heere niet gezegd zou hebben, dat die kinderen des verbonds rechtens Zijn kinderen zijn. Er wordt niet gesproken over de roeping der doopleden, om die rijke inhoud van den doop, dus de doop belofte, te aanvaarden. Er wordt gesproken alsof vader en moeder niet het ja-woord zouden ge geven hebben, toen hun gevraagd werd: „Gelooft ge, dat ze in Christus geheiligd zijn en daarom behooren gedoopt te wezen Nu moet men over dit geheiligd zijn niet, met de valsche mystieken, zich rationalistisch gaan vermaken in het geven van allerlei onderscheidingen. De lezers kennen wel die redeneermethoden van de valsch-mystie- ken, om Gods Woord krachteloos te maken door allerlei rede-onderscheidingen te geven van ge loof, heilig zijn enz. enz. Dit zuiver-verstands werk gaan we voorbij als tegenschriftuurlijk. We aanvaarden niets anders dan Gods belofte, die zegtIk ben uw God en de God van uw zaad. Daarin rusten we. Daarop geven we ons ja woord. We veronderstellen niet, dat de kinderen wedergeboren zijn, maar we aanvaarden datgene, wat de kinderen later zelf persoonlijk zullen aan vaarden in het doen van belijdenis. En opdat ze dat ja-woord van de ouders zullen overnemen, beloven de ouders ook, dat ze die kinderen zullen onderwijzen en laten onderwijzen. We zeiden echter reeds over die ongerefor- meerde gedachte van aannemen omdat er niets aan te nemen is over die ongereformeerde ge dachte van bevestigen omdat er niets te be vestigen is willen we niet in hoofdzaak spre ken. In onze kringen zijn er ook helaas wantoestan den ten opzichte van het doen van belijdenis. Ik denk hier aan diegenen, die belijdenis-doen zien als een middel om een eind te maken aan het catechisatie-onderwijs. Interesse voor de dingen van Gods Koninkrijk was bij hen matig, ze kwa men wel, maar ze kwamen ook niet. Als er een of andere gelegenheid zich voordeed waardoor ze met eenige schijn van reden weg konden blij ven, dan lieten ze het niet na. Kortomze vonden het een last en het was hun niet een lust. Nu weet ik maar al te goed, dat sommigen het leeren wat moeilijk valt. Wat de een er in kan krijgen in een half uurtje, daarover doet de ander uren. De beste methode van leeren is dan ook deze: dat catechisanten iederen dag eenige oogen- blikken besteden aan het leeren van hun lessen. Dan komt het besprokene veel beter tot zijn recht en dringt de les ook veel dieper door in het geheugen. Maar dit terzijde. We spraken over diegenen, die na ongeregeld catechisatiebezoek plots belij denis willen doen. In plaats dat dezulken het doen van belijdenis zien als hun doop aanvaarden en het treden in volle rechten, zien ze het als een bruggetje naar het catechisatie-loos land. Aan al diegenen, die zoo denken over het doen van be lijdenis, zou ik wel heel dringend willen zeggen bekeer u En ik wil dezulken ook nog wel dit zeggen de kerk begeert zulke leden niet. De Heiland verlangt niet, dat ge maar belijdenis doet met het negatieve doel om van de catechisatie af te zijn, maar met het positieve doel, om Zijn dood te verkondigen. Elke catechisant ziet als het goed is, verlangend uit naar het groote voorrecht, dat vader en moeder bezitten, als ze mogen aangaan aan den tafel des Heeren. Elk catechisatie-uur met de doopleden is een gedeelte van den weg van Doop naar Avondmaal. Elk catechisatie-uur is dan ook belijdeniscatechisatie. Als het goed zou zijn, moest al het aparte onderwijs voor het doen van belijdenis niet noodig zijn. En hier ben ik bij de tweede dwaling, waar over een enkel woord. Sommigen zien het cate chisatie-onderwijs nu ja wel als nuttig maar toch niet als zoo direct noodzakelijk. Beslist noodzakelijk achten ze het onderwijs „in de af zondering". Deze Roomsche term mocht ik dezer dagen beluisteren. Men proeft heel scherp wat den achtergrond van zulk een woord is, al be doelde mijn zegsman het natuurlijk zoo niet. Aan de ééne zijde staan dan de gewone catechisanten, die niet tot de hoogte der afzondering zijn ge klommen, aan de andere zijde staan de ingewij den, die het heiligdom der afzondering mochten binnentreden. Aan de eene zijde het onderwijs, dat bijkomstige is, aan de andere zijde het onder wijs, dat „bizonder", afzonderlijk, apart is. Nie mand minder dan de groote catecheet Prof. Dr. T. Hoekstra heeft altijd tegen dit dualisme ge waarschuwd. Natuurlijk prees hij wel de pogin gen om naast het gewone onderwijs aan de leer lingen nog een apart onderricht te geven, b.v. in Kerkgeschiedenis enz., maar het gewone onder wijs moest in elk geval doorgaan. En dat gewone catechisatie-onderwijs moest dienen om de leer lingen te brengen tot het bewust-weten-wat-ze- belijden. Als we zóó het onderwijs zien, dan valt ook alle nadruk op de trouw der leerlingen. Helaas kan men bij sommigen de gewoonte constateeren, om zoo nu en dan eens weg te blijven. Deze heeft een verjaardag, gene heeft een verloving, die weer een uitvoering mee te maken, en de ouders beschouwen dit werkelijk als argumenten, om de catechisatie te verzuimen. De oorzaak Omdat men het catechisatie-onderwijs niet ziet als on derwijs gegeven in den Naam des Heeren. Velen zien het zóó de dominee roept de catechisanten 'bijeen. En als ze niet komen, dan is deze mal content en geeft daarvan blijk door een mede- deeling. Deze foutieve gedachtengang komt voort uit het onprincipieele denken van zulke ouders. Niet de predikant roept, maar Christus roept door middel van den kerkeraad. Niet is catechi- seeren een liefhebberijtje van één of andere pas tor, maar het is het ambtelijke onderwijs gegeven in den Naam des Heeren. En zoo min als iemand het nu in zijn hoofd krijgt om allerlei nietigheden, een oproep van onze Vorstin in den wind te slaan, zoo min mag men den oproep van den Koning der Kerk in den wind slaan. Treurig is het dan ook wel, indien de kinderen zelfs zonder eenige kennisgeving afwezig zijn. Ik wil hier niet over beleefdheid spreken, maar wel over de on verantwoordelijke houding van zulke ouders, die niet verstaan, dat zonder ernstige wettige reden de kinderen aan den oproep van den Koning der Kerk moeten gehoorzamen. Reeds eerder schreven we, dat schoolonderwijs in het vak Bijbelsche geschiedenis geheel iets an ders is, dan het in 's Heeren Naam gegeven amb telijke onderwijs der kerk. Dit besef is niet overal aanwezig. Het gaat er maar niet om, dat het kind eenige algemeen christelijke waarheden leert. De bedoeling is niet, dat het iets van godsdienst af weet. Maar het doel is zeer positief, dat de in complete leden, complete leden worden. Dat ze hun belijdenis leeren aanvaarden door trouw de lessen te volgen. Hier komt nog iets bij ieder, die onderwijs geeft, weet hoe funest het werkt als een leerling telkens verzuimt. Dit verzuim is des te erger, als ze onderwezen worden in een systeem, een bouw werk der waarheden. Hieruit kan geen schakel gemist worden. Alles sluit logisch aanéén. Zie, zoo staat het met ons Gereformeerd belijden. Wie telkens een onderdeel mist, ziet tenslotte het geheel niet. Verstaat de constructie van het bouwwerk niet en klaagt dan tegen het doen van belijdenis over het moeilijke en vele werk. Wie daarentegen trouw de catechisaties be zocht heeft, zal inzicht, doorzicht verkregen heb ben. Zal de schoonheid van het prachtige ge bouw der Gereformeerde waarheid bewonderen. Zal lust gekregen hebben meer te onderzoeken en te kennen. Zal verlangen om zelf de verant woordelijkheid te dragen, die vader en moeder nog dragen en zal gaarne hun ja-woord overne men. Zie, dezulken is het doen van belijdenis een lustZe weten wat ze belijden. En terwijl ze verstaan, dat gelooven niet maar verstandelijk inzicht is, maar wel, dat gelooven bewust ken nen is, zullen ze heel hun leven den Heere dank baar zijn voor hetgeen ze als trouwe catechisan ten mochten meenemen. Ze willen nu beleven wat ze belijden. A. H. OUSSOREN. DE VERKIEZING ZOOALS CALVIIN HAAR BESCHRIJFT. I. Het ligt in ons voornemen over het leerstuk der verkiezing enkele artikelen te schrijven, maar wij leggen ons daarbij de beperking op, die in het opschrift wordt uitgedrukt. Wij willen ons beperken tot Calvijn en zullen nagaan hoe Cal- vijn over de verkiezing schrijft in zijn Institutie. Hetgeen hij buiten de Institutie over dit onder werp heeft geschreven, laten wij hoegenaamd ge heel buiten beschouwing. Feitelijk zouden wij dus hierboven kunnen schrijven de verkiezing zooals Calvijn haar beschrijft in zijn Institutie. Het belang van het onderwerp behoeft in onze Kerkbode met geen woord te worden toegelicht. De Gereformeerde Kerken belijden uitdrukkelijk de verkiezing in het eerste hoofdstuk van de Dordtsche Leerregels en in het 16e artikel van onze Nederl. Geloofsbelijdenis en eigenlijk ook in het 13e waarin wordt uitgesproken dat wij gelooven, dat God, nadat Hij alle dingen ge schapen had, deze dingen (daar is de mensch bij inbegrepen niet heeft laten varen, noch aan het toeval of de fortuin heeft overgegeven, maar ze naar zijn heiligen wil alzoo stiert en regeert, dat in deze wereld niets geschiedt zon der zijn ordinantie „hoewel nochtans God noch auteur is, noch schuld heeft, van de zonde, die er geschiedt". En onze Catechismus noemt haar niet, maar gaat er m.i. geheel van uit dat er verkiezing is. Dat is duidelijk in de eerste Zondag, waar de verlossing van de gemeente geheel en volkomen wordt teruggeleid tot het werk Gods in Christus, zonder dat wij zelf daar iets aan toe brengen. Niet alleen het Kruis wordt daar beleden als Gods genadewerk, maar ook het „van harte wil ligen bereid worden" om den Heere te dienen, is Gods werk in Christus. Alles is van den Hee re, is door Zijn vrije en ondoorgrondelijke ont ferming. Zoo begint de Catechismus eigenlijk met de kostelijke belijdenis van het wonder der genadige verkiezing. De „eenige troost" is zulk een vaste troost, omdat zij rust in het werk des Heeren en zelfs niet voor één procent in ons werk. Daar komt bij, dat het in onzen tijd soms schijnt, alsof de verkiezing er is, nu ja, om er over te zwijgen. Velen schijnt het toe, dat ver bond en verkiezing heelemaal niet te rijmen zijn. En wil men het bij het verbond houden dan moet men, aldus hun opvatting, over de ver kiezing niet spreken. Anderen, die van dezelfde meening zijn, dat n.l. verbond en verkiezing niet met elkaar te rijmen zijn, zeggen zwijg maar over het verbond en spreek maar eens wat meer over de verkiezing. Wij mogen uiteraard over beide niet zwijgen, want beide openbaart de Heere in de Heilige Schrift, en beide zijn voor de geloovigen, die geleerd hebben uit de heilige Schriften in het geloof te spreken, aanbiddelijke „waarheden", die geenszins elkaar tegenspreken. Met het oog op deze beschouwingen achten wij het ook niet zonder belang na te gaan hoe Cal vijn over de verkiezing schrijft, en wellicht is er tijd en gelegenheid om daarna omtrent het ver bond na te gaan, hoe Calvijn daarover schrijft in verband met de verkiezing. Zoo pas lazen wij in de Reformatie van 21 Oct. de prachtige stellingen omtrent Verbond en Verkiezing die de heer A. Janse zal verdedigen in een lezing voor het Kamper Studentencorps, waarin hij zuiver Calvinistisch de verhouding van beide stelt, en de „ongerijmdheid" tusschen menschelijke verantwoordelijkheid en Goddelijk Raadsbesluit afwijst, en dat op zeer fijne en zui vere schriftuurlijke denkwegen, die uiteraard ge heel in overeenstemming zijn met de gedachten- gang der Dordtsche Leerregels inzake dit punt. Ook behoeft het bijna niet opzettelijk te wor den geschreven waarom wij juist Calvijns ge dachten omtrent de verkiezing willen nagaan. Natuurlijk doen wij dat niet omdat wij bij Cal vijns uitspraken zweren zooals de Roomschen bij de uitspraken van den paus. Calvijn bleef, hoe hoog hij stond en hoe hoog wij hem mogen ach ten, een feilbaar mensch gelijk wij allen. Wij doen dit omdat Calvijn van de hervormers het meest schriftuurlijk, en daarom ook het diepst heeft geschreven over dit stuk. Hij heeft de be lijdenis van de verkiezing het zuiverst gegrepen en het duidelijkst uiteengezet. Luther leerde haar ook. Zijn klaar inzicht in de souvereine genade moest hem doen zien, dat de genade geheel van God uitgaat. Dat was een centraal inzicht van Luther. In zijn boek over „den knechtelijken wil" stelt hij dat een mensch geheel door de zonde geknecht is, en daarom, zonder eigen toedoen, uitsluitend door Gods barmhartigen wil gered wordt. Zoo komt hij tot de belijdenis van de verkiezing, dat is de be lijdenis van Gods ondoorgrondelijke genade en onnaspeurlijke majesteit. In Gods souvereine wil ligt de grond voor onze zaligheid. Ook Melanchton schrijft dit, wanneer hij spreekt over de wil van de menschen in het hoofdstuk over „de krachten van den mensch inzonderheid zijn vrijen wil", maar Bavinck schrijft, dat hij in de latere uitgaven van zijn boek over dogmatische grondbegrippen (de Loei) tot een steeds verdere afwijking van de praedestinatie en tot een open belijdenis van het synergisme is gekomen (de leer dat de mensche lijke wil met de goddelijke meewerkt tot de zaligheid) Calvijn heeft echter zeer beslist en opzettelijk over de verkiezing gehandeld. Hij bespreekt haar niet als terloops wanneer hij schrijft over de onvrije wil van den mensch, doch hij wijdt er in de Institutie of onderwijzing in den Christe- lijken Godsdienst, vier aparte hoofdstukken aan. En door Calvijn is de leer der verkiezing op genomen in de belijdenis van alle Gereformeerde Kerken, aldus Prof. Bavinck. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, December 1938. Op Zondag 27 November j.l. heeft de kerk van Zaamslag het feit herdacht, dat vijftig jaar gè- leden de Doleantie uitbrak. In 1888 ging een groep van hen, die de Gereformeerde belijdenis liefhadden uit gehoorzaamheid aan den Koning der kerk, tot reformatie der kerk te Zaamslag over. 't Zag er in die dagen op kerkelijk gebied droevig uit. De predikant Ds. Brandt was een zeer opvliegend man, die spoedig na zijn komst alhier overhoop lag met zijn kerkeraad en een groot deel der gemeente. Het gevolg was, dat de kerk bijna leeg liep. In verontwaardiging zei hij eens van den kan sel Ik heb weinig vrienden te Zaamslag, maar ik heb er toch altijd nog 1400 hij bedoelde dat men hem zijn tractement van veertien hon derd gulden niet kon ontnemen. De verkiezing van kerkeraadsleden was telkens een bron van ruzie en ellende. Ter gelegenheid van de jaarlijksche verkiezing van nieuwe kerkeraadsleden te Zaamslag op 11 December 1885 schreef hij een gedicht, dat aldus begint Na rook en vuur en feilen strijd Kwam met den tweeden dag de tijd Dat een drietal was gekozen. De vierde ontbrak. Men vond hem niet. Den vromen gaf dit veel verdriet. Doch juichte toen de Booze. Het einde luidt aldus Schreeuw niet te hard, gij booze bend', De Heer heeft zich in gunst gewend De vierde is toegetreden. In Axel was op 29 Nov. 1887, bij missive van het Classicaal bestuur van IJzendijke aan Ds. F. W. J. Wolf als predikant en enkele ouderlingen en diakenen ter kennis gebracht, dat zij door de Synode uit hun ambt ontzet en van hun lidmaat schap vervallen verklaard waren. Op 6 Maart 1888 werd onder leiding van Ds. Wolf te Zaamslag tot doleantie overgegaan en werden de ambten ingesteld. Ds. Wolf werd als consulent gevraagd. Aan dezen getrouwen Dienaar des Woords heeft de kerk van Zaamslag veel te danken Hij stond de broeders met raad en daad bij. Met groote waardeering hoorde ik door de oudere broeders over hem spreken. Spoedig werd de behoefte gevoeld aan een eigen predikant. 't Was toen wel een andere tijd dan de onze met zijn overvloed van candidaten. In de notulen lees ik „Wegens den algemee- nen predikantennood zag de kerkeraad geen an deren weg dan den Consulent op te dragen eens te informeeren, welke studenten aan de Vrije Universiteit spoedig hun candidaatsexamen zou den afleggen en eenige van deze dan uit te noo- digen naar Zaamslag te willen komen". Op 11 Maart 1889 werd met algemeene stem men Cand. H. H. Kuyper beroepen. Wegens voortzetting van zijn studiën meende deze echter te moeten bedanken. Cand. W. A. Vrolijk nam het op hem uitge brachte beroep aan en werd den lsten December in den morgendienst bevestigd door zijn leermees ter Dr. A. Kuyper. De tekst van Dr. Kuyper was Genesis 1:1: In den beginne schiep God den hemel en de aarde. In zijn toespraak wees hij er op, dat zijn vlee- schelijken zoon de roeping naar Zaamslag niet kon aanvaarden, maar nu droeg hij zijn geeste lijken zoon aan de kerk van Z. op. „Ontvangt hem echter" aldus sprak hij „niet uit mijn hand, maar uit Gods hand. Ik kan u hem echter aanbevelen, want ik ken hem door en door. Hij heeft niet alleen aan mijn tafel gegeten en ge dronken, maar wat meer zegtwij hebben samen Gods Woord gelezen en den Heere gebeden en gedankt. Hij zal u dienen met de volle liefde van zijn hart." Des namiddags verbond de jonge predikant zich aan zijn gemeente met de woorden van 1 Korinthe 9 16b En wee mij, indien ik het Evan gelie niet verkondig Ds. Vrolijk heeft een zeer moeilijken lijdens weg gehad. In September 1898 kwam hij van een preek beurt te Gent vermoeid en met pijn in den rug thuis. Dit was het begin van zijn kwaal. Nog vier jaar hield hij den arbeid vol, maar moest toen zijn werk neerleggen. In Juli 1902 werd hem emeritaat verleend. Zestien jaar leefde hij nog en leed hij onduld bare pijnen. Bij zijn graf 3 Mei 1918 getuigde br. C. Ha melink van den innigen band, die er tusschen herder en gemeente had bestaan. Op zijn grafsteen staan de woorden van zijn intreetekst gebeiteld. Reeds Ds. Vrolijk heeft gepoogd de breuk in het kerkelijk leven te Zaamslag te heelen. Onder de predikanten Hamming en Uijtenhoudt zou 't echter eerst tot plaatselijke ineensmelting komen. De moeilijkheden waren overwonnen. De broederen hadden elkander gevonden. De eerste vergaderplaats van de Doleantie- mannen was een schuur. Later werd in een een voudig kerkgebouwtje samengekomen. Wat nu na de ineensmelting te doen Een der kerken vergrooten of een nieuwe kerk bouwen Deze kwestie scheen weer tot nieuwe moeilijk heden aanleiding te geven. Twee briefjes werden echter geschreven. Op 't eene stond nieuwe kerk, en op 't andere de oude kerk vergrooten. De broeders vroegen knie lend den Heere om zijn zegen. Het gekozen brief je bevatte de woorden nieuwe kerk. Toen werd de groote, ruime kerk gebouwd, waarin de Gereformeerden nu nog samenkomen. Ik dacht, dat de lezers van onze Kerkbode in dit stukje plaatselijk kerkelijk leven wel belang zouden stellen. Het geslacht der Doleantie-mannen en vrou wen sterft uit. Het is goed dat 's Heeren daden herdacht wor den door de jongeren, die de hitte van den strijd niet gekend hebben. Daarom koos ik voor den Herdenkingsdienst als tekst Psalm 78 4 V/ij zullen het niet ver bergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des Hee ren, en zijne sterkheid en zijne wonderen, die Hij gedaan heeft. A. B. W. M. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 72. Overschat uzelven niet Een zoon des huizes was in droeve zonden vervallen. Heel erg Zeer vele monden spraken er over. En vele niet malsch. 't Was dan ook wel verschrikkelijk. En dat een kind uit een Christelijk gezin Hoe was het mogelijk Bijtende woorden kwamen over sommiger lip pen. Hier kon eenvoudig geen sprake zijn van een goede Christelijke opvoeding dan waren immers zulke dingen niet gebeurd Dat kon toch niet Stel je voor, dat één van onze kinderen tot zoo iets komen zou je noemt dat gewoon onmoge lijk Neen, dat zou ik me niet kunnen voorstel len Kort en goed er ligt daar in dat gezin een schuld der opvoeding en die heeft zich gewroken; zoo iets zou ons en onze kinderen niet kunnen overkomen Ziezoo, daar ligt de akte van beschuldiging en tegelijk het aan zichzelf uitgereikte bewijs van onmogelijk zóó diep te kunnen vallen en dus veel hooger te staan. Maar oordeelen we zoo wel goed Is dat wel Schriftuurlijk Ligt de zonde, zelfs de grootste zonde, niet aan de deur van ons aller hart Laat God ons soortgelijke gevallen in het le ven ontmoeten, om dan naar hartelust steenen te gaan werpen en onszelf voornamer, reiner, hoo ger te achten Of zou de Allerhoogste juist ons willen zeggenhier ziet ge nu de verdorven aard van het menschelijk hart, ook van uw hart Bid dan, dat 's Heeren Geest u leide van dag tot dag en van oogenblik tot oogenblik, om u te bewaren voor alle kwaad ons aller hart is te allen dage alleenlijk boos Natuurlijk moeten we het kwaad afkeuren en streng ook we mogen en moeten het verafschu wen zelfs. Het kwaad, de zonde, is zoo verschrik kelijk Maar de persoon blijft mensch, van ge lijke beweging als wij daarom mogen we ons als mensch nooit bij hem verhoovaardigen. Zijn wij en onze kinderen niet en nooit zoo diep ge vallen dank er God voor, want het is alleen Zijn genade, die ons dan bewaard heeft. In de diepte van ons hart zijn we van nature geen zier beter dan die wél gevallen zijn. Keur dan het kwaad af, streng zelfs. Maar ver- hoovaardig u zelf nietLaat het kwaad van een ander u alleen maar verootmoedigen Hier is één van de gevaren genoemd, die ons gezinsleven kunnen binnensluipen. Een gevaar voor vaders en moeders, voor zonen en dochte- ren. De apostel Paulus zegt het nogal heel sterk. Ge hebt het wel eens gelezen, misschien wel er wat luchtig overheen gelezen, als hij in Galaten 6 vers 3 ons maar eens even krachtig voorlegt „Want zoo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zich zeiven in zijn gemoed". Wat blijft er nu van onze braafheid en hoog heid over Waar blijft zoo onze eigengerechtig heid Zoo schiet er niets over dan ons te ver-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2