No* 51 y
Vrijdag 23 December 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. cL ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
KERSTEVANGELIE.
„Vreest niet, want zie, ik verkondig
u groote blijdschap."
Luc. 2 10 (ged.)
Het Kerstgebeuren is de groote liefdedaad
Gods voor een wereld verloren in schuld. En de
daad van den hemel gaat gepaard met een woord
van den hemel. De daadopenbaring wordt direct
gevolgd door Woordopenbaring. Anders zouden
we die daad niet begrepen hebben.
Daar wordt in Bethlehem een Kindeke gebo
ren. Hoe moet het worden begroet God houdt
zelf daarvoor de fakkel bij. Een anonyme engel
moet aan ananomy herders de boodschap brengen
van den geboren Zaligmaker, Die bekend is met
den eenigen naam onder den hemel tot zaligheid.
En verschrikte ooren moeten in dezen nacht
van een hemelschen evangelist hooren Vreest
niet, want zie, ik verkondig u groote blijdschap.
Het Kerstevangelie is verkondiging van groote
blijdschap. Want nu is het Kind geboren en de
Zoon gegeven, door Wien God de wereld met
Zichzelf verzoent, vrede op aarde schenkt, en
zondaren zalig maakt.
Heel de Oud-Testamentische bedeeling is een
handwijzer geweest naar de komst van het zaad
der vrouw Hij komt en nu mag deze hemel-
gezant Gods in dezen Kerstnacht als met een
bazuinstoot de opening der Nieuw-Testamenti-
sche bedeeling aankondigenHij is gekomen
dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is
Christus de Heere. God heeft nu Zijn volk be
zocht en verlossing teweeg gebracht.
Een paar menschen ergens in Bethlehem met
een pasgeboren kind, daar kan een penseel van
Rembrandt een aesthetisch geheel van maken,
maar 't is o zoo nederig en gewoon.
Hier moest men maar geen aureooltjes teeke
nen, want het Woord, dat vleesch wordt, treedt
hier in diepe vernedering. Maar deze harde naak
te vernedering van den Zoon Gods, Die hier
Zoon des menschen is geworden in een kribje in
doeken gewonden is nu tegelijk de heerlijkste
gave Gods, en de wonderlijkste openbaring van
Zijn genade en liefde en macht en wijsheid.
Hierin is de onuitsprekelijke liefde Gods jegens
ons geopenbaard, dat God Zijnen eeniggeboren
Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij
zouden leven door Hem.
Diepe vernedering de hardheid van het kruis
zit hier ook al aan de kribbe, Goede Vrijdag
werkt hier in dezen nacht Zijn schaduw reeds
vooruit.
Maar juist, als we dat zien, dat de heerlijkheid
van Bethlehem niet zit in wat uiterlijke opsmuk
en devote franje, die menschen er zoo vaak bij
maken, maar in het overgeven Gods tot dienst.
Knechtsgestalte van 't liefste, wat Hij had om
de wereld te behouden, om zondaren, die zelf
niet meer naar God vragen kunnen en van nature
Hem haten, de hand te geven en te zeggen Zie,
Ik ben uw Vader, wie in den Zoon gelooft, die
is Mijn kind, dat 't hier gaat om vrede op aarde
en om 't welbehagen Gods, dan is ons ook de
eerste strophe van Effratha's oratorium begrijpe
lijk Eere zij God in de hoogste hemelen
En dan is ook de heilsverkondiging bij deze
heilsdaad uit den mond van dezen hemelschen
evangelist begrijpelijk Zie, ik verkondig u groote
blijdschap.
Deze gave Gods van Bethlehem is groote blijd
schap voor ieder, die voor dat Kindeke, dat nu
de scepter bezit over hemel en aarde, ootmoedig
en geloovig buigt als voor Zijn Heer en God.
En de kerk, die weer Kerstfeest viert, mag en
moet zich dus weer met groote vreugde verblijden.
Deze verkondiging van den engel is straks
door de herders overgenomen. En apostelen heb
ben dat voortgezet. En vandaag mag dezelfde
boodschap gelukkig nog van duizenden kansels
in de wereld weerklinken. Dat is heerlijk. Maar
die blijdschap moet dan ook door allen, die ge-
looven, gekend. En ook betoond.
Is dat mogelijkhier met onze voeten op deze
aarde, met werkeloosheid en armoede, met sociale
ongerechtigheid en internationale spanningen,
met ziekte en dood, met zonde en onheiligheid
is dat mogelijk dat we grootelijks blij zijn, groo
te blijdschap kennen Niet maar voor een dag,
maar te allen tijde Niet maar gefundeerd op
drijfzand en als in een voorbijgaande roes van
een opiumschuiver, maar zoo, dat ons gansche
leven werkelijk door deze blijdschap wordt ge
dragen en gesteund
Ja, dat is mogelijk door het geloof in deze
Kerstgave Gods, in dezen Messias, Die ons ge
worden is wijsheid van God en rechtvaardigheid
en heiligmaking en volkomen verlossing.
Door dat geloof mag 't volk Gods zich weten
in de handen van den hemelschen Vader, mag de
kerk zich weten een geheiligd volk, dat God in
de wereld, zelfs in de hevigste stormen beschermt
als Zijn oogappel en dat onder Christus als Hoofd
leven mag in de onverbreekbare gemeenschap en
tot de eer van den Drieëenige, Wien toe te be-
hooren en te dienen het leven is.
Laten we onze oogen en onze harten met
Kerstfeest en in heel ons leven voor deze gave
maar weer meer open zetten, ootmoedig en dank
baar, opdat onze blijdschap meerder worde, en
opdat wij ook in waar geloof die blijdschap over
vloediger toonen.
Een Christen, die in zijn zaken, zijn sociale
verhouding, de arbeid zijner handen, als twee
druppels water gelijkt op een wereldling, is een
schande voor Christus.
Maar een Christen, die wel een Evangelie van
groote blijdschap bezit, maar van die levenbe-
heerschende blijdschap niets toont, is ook een
schande voor Christus.
Vreest niet, zie, ik verkondig u groote blijd
schap. Veien hebben de duisternis liever dan 't
licht, maar gij, mijn ziel, bid gij het aan en zoo-
velen Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht
gegeven kinderen Gods te worden.
Dat is onze blijdschap en onze troost, met
Kerstfeest en na 't Kerstfeest, in leven en in ster
ven.
Verblijdt u in den Heere, en verheugt u, gij
rechtvaardigen, en zingt vroolijk, allen, gij op
rechten van hart.
Baarland. GIJSB. LEENE.
DIE WEL LIEPEN VERHINDERD.
Gal. 5:5—12.
Geheel anders dan die donkere weg der wer
ken, die eindigt in den dood, is de weg, waarop
Paulus wandelt met de geloovigen.
Tegenover hen, die door de wet zoeken ge
rechtvaardigd te worden, voor wie Christus ijdel
wordt, stelt Paulus zichzelf met de geloovigen
om van dezen te verklaren wij verwachten door
den Geest uit het geloof de hope der rechtvaar
digheid.
Voor hen, die leven uit het geloof is er een
ander levenseinde, dan dat van vervloeking en
dood.
Den geloovigen wacht vrijspraak, rechtvaardi
ging en leven. Door het geloof zou Paulus later
aan Timotheüs kunnen schrijvenik heb den
goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëin
digd, ik heb het geloof behouden, voorts is mij
weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke
mij de Heere, de rechtvaardige Rechter in dien
dag geven zal en niet alleen mij, maar ook allen,
die Zijn verschijning hebben liefgehad (2 Tim.
4:7, 8).
Die verwachting heeft Paulus door den Geest
uit het geloof. De gerechtigheid, waarin hij een
maal rechtvaardig voor God zal bevonden wor
den, is niet de zijne door zijn werken, maar de
gerechtigheid van Christus, die hij zoekt door het
geloof.
Niet hij kon aan den eisch der wet voldoen,
maar Christus kon dat. Hij, die zonder eenige
zonde was, de wet des Heeren in alle deelen kon
gehoorzamen en den vloek der wet dragen. En
Hij, die dat kon, deed dat. Zoo verwierf Hij ge
rechtigheid voor de Zijnen. En die, door Christus
hem verworven, gerechtigheid eigent Paulus zich
toe door het geloof, zijn gerechtigheid zoekende
buiten zichzelven.
Paulus deed dan zoo door den Geest, die hem
overtuigde van zijn eigen zonde en die hem deed
kennen de heerlijkheid van Christus, die voor de
Zijnen een volkomen gerechtigheid verwierf. Zoo
hield hij vast aan de genade.
Maar als hij door den Geest vasthoudt aan de
genade om daardoor zalig te worden, is de voor
huid geen beletsel en dan heeft de besnijdenis
geen voorrang. Bij de genade komt noch het één,
noch het andere in aanmerking. Bij de genade
heeft alleen het geloof beteekenis, dat Christus
en Zijn gerechtigheid aanneemt en z'n echtheid
toont in werken der liefde.
Zoo wandelt Paulus met de geloovigen op een
weg, die niet alleen heerlijk eindigt, maar ook
zelf heerlijk is.
Die weg is wel een weg van zelfvernedering,
van zelfveroordeeling en zelfverloochening, een
weg, die moeilijk is voor het vleesch, maar op
dien weg schijnt het heerlijk licht der hoop. Op
dien weg verwachten zij door den Geest de hope
der rechtvaardigheid.
Op dien heerlijken weg liepen nu ook de Ga
laten. „Gij liept wel" kon Paulus schrijven. Zij
liepen op dien goeden weg des geloofs. En nog
zijn ze niet geheel van dien weg afgedwaald. Ze
hebben zich nog niet laten besnijden. En Paulus
spreekt op grond van Gods trouw ook de hoop
uit, dat zij tenslotte toch niet anders zullen ge
voelen, dan hij schrijft en dat zij zich door hem
zullen laten waarschuwen en hun zaligheid alleen
zullen zoeken door het geloof in Christus.
Maar er is toch bij hen gekomen een opont
houd in dat wel loopen. Nog roept hen de Heere
Christus tot den weg des geloofs, maar ze be
ginnen zich te laten leiden door een gevoelen,
dat niet uit Hem is. Ze laten zich ophouden op
den weg der gehoorzaamheid aan de waarheid.
Ze laten zich ophouden door maar een klein ge
zelschap van verleiders. De indringers in de ge
meente waren maar weinigen, in vergelijking met
het groote aantal gemeenteleden. En toch laten
zij zich door dat kleine hoopje menschen op een
dwaalspoor leiden.
Het doet den apostel de vraag stellen Wie
heeft u verhinderd. Het doet hem stellen de vraag
der verwondering, hoe het toch mogelijk is
En die vraag der verwondering kan dan alleen
haar antwoord vinden door te letten op de groote
verleidelijkheid van de dwaling, die men in de
Galatische gemeente zocht in te voeren.
Als het mogelijk was dat die dwaling in zoo
korten tijd zoo grooten invloed in de gemeente
kreeg, was dat alleen daaruit te verklaren, dat
die dwaling groote bekoring had voor het vleesch.
Die overweging doet den apostel tenslotte op
krasse manier met die dwaalleeraars afrekenen.
Van hen, die de gemeente alzoo ontroeren, zegt
hij kort en goed, dat zij het oordeel zullen dra
gen, wie zij ook mogen zijn en in wat reuke van
vroomheid zij ook mogen staan.
Christus heeft eenmaal gezegd maar zoo wie
één van deze kleinen, die in. Mij gelooven ergert,
het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn
hals gehangen en dat hij verzonken ware in de
diepte der zee (Matt. 18:6). Dat ontzettende
woord gold ook deze dwaalleeraars.
En als die menschen hem durven lasteren, dat
hij ook zelf de besnijdenis zou prediken, dan is
de leugen daarin zoo duidelijk, dat Paulus niet
veel woorden noodig heeft om dat te weerleggen.
Als Paulus de besnijdenis zou gepredikt heb
ben, zoo zou hij de ergernis van het kruis ver
nietigd hebben. Dit was voor de Joden de erger
nis van het kruis, dat, als gepredikt werd, dat
er verlossing was door Jezus zonder de besnijde
nis, de besnijdenis, waarop zij zich beroemen als
boven de volkeren verheven, alle beteekenis ver
loor en dus alle grond ontnomen werd aan hun
zich verheffen boven de volkeren. Daarom werd
Paulus zoo heftig door hen vervolgd. En die ver
volging zelve was dan al bewijs genoeg, dat Pau
lus niet de besnijdenis predikte.
Tenslotte eindigt Paulus met een verwensching
van de dwaalleeraars, die doet denken aan de
vloekpsalmen van het Oude TestamentOok of
zij ook afgesneden werden, die U onrustig maken.
Letterlijk staat er Ook of zij zich ook snijden
lieten, die U onrustig maken. Ze hebben het
- zegt Paulus altijd zoo druk over de besnij
denis, als noodzakelijk voor de zaligheid, ze mo
gen zich wat hem betreft geheel laten besnijden.
Zijn ze nu al besnedenen, dan werden ze gesne-
denen. En dan moesten ze daaruit ook de con
clusie trekken en begrijpen, dat ze, op hun Oud-
Testamentisch standpunt, dan ook niet meer mo
gen komen in de vergadering van de gemeente
Gods. Naar Deut. 231 mocht een gesnedene
in de vergadering des Heeren niet komen. Die
verleiders hooren niet in de kerk van den Heere
Jezus Christus.
Als Paulus zoo eindigt met een verwensching,
was dat niet in een zondigen toorn. Dan was dat
in een heiligen ijver voor het heil der gemeente,
in een heilig toornen tegen de zonde, die aan
tastte de eere van Christus.
En dan mogen de Galaten uit die verwensching
eindelijk ten volle verstaan de verfoeilijkheid van
de dwaling, waaraan zij reeds begonnen het oor
te leenen.
KERSTFEEST VIEREN ROEPING.
Misschien lijkt het vreemd te wijzen op de
roeping om Kerstfeest te vieren.
Feestvieren heeft voor het menschelijk hart
zóó groote bekoring, dat het doorgaans niet noo
dig is daartoe aan te sporen.
Toch komt het wel voor, dat iemand naar een
feest gaat louter uit roepingsbesef. En dan niet
omdat zijn hart van vreugde afkeerig zou zijn
elk menschenhart haakt daarnaar maar
omdat er belemmerende factoren zijn.
Daar wordt iemand op een feest genoodigd,
maar in z'n hart is rouw om een geliefde doode,
of daar is kommer om ernstige krankheid van
één der zijnen, of daar is zorg vanwege stoffe
lijke nooden, en dan kan het toch zijn, dat hij
die uitnoodiging aanvaardt, maar alleen, omdat
hij dat ziet als een roeping.
Zoo zou het noodig kunnen zijn het Kerstfeest
te zien als een roeping om te voorkomen, dat we
ons daaraan zouden onttrekken.
Wat is er bij velen huiselijk leed en huiselijke
zorg Zullen ze dan toch Kerstfeest vieren of
oordeelen, dat het hun niet mogelijk is
En wanneer het mag zijn, dat het leed van
eigen huis nog verre bleef, hoeveel is er dan
toch, dat van elke gedachte aan vreugde schijnt
af te manen
Hoe vol is de wereld van ellende en van be
nauwende zorg. Nauwelijks ontkwamen we in de
maand September aan de verschrikkingen van
een oorlog. En die verschrikkingen blijven nog
dreigen. Overal is er een haast om legers en
vloten zoo sterk mogelijk te maken. Er hgt een
zware druk op de volkeren. Dan krijgt het woord
„feest" een wrangen bijsmaak. En zou er dan
wel een plaats zijn voor het Kerstfeest
Daarom is het noodig te bedenken, dat er een
roeping is tot het Kerstfeest, een roeping om
blijde te zijn.
De Kerk des Heeren heeft getuigenis te geven
aan haar Heere en Zaligmaker en zich te ver
blijden over Zijn komst op aarde.
Kerstfeest vieren is dan ook apart gaan staan
in de wereld, afgezonderd zijn van de wereld.
Kerstfeest vraagt bekeering tot God. Het
vraagt, dat we de wereld verlaten, onze oude
natuur dooden en in een nieuw Godzalig leven
wandelen.
Zoo kan het Kerstfeest gevierd worden ook nu.
Zoo moet het gevierd worden, zullen we niet
ontrouw zijn aan onze roeping.
Moge dan die roeping door allen, die den
Naam des Heeren belijden, worden verstaan en
gevolgd.
Dan zal in de wereld nog uitgaan het getuige
nis van Hem, die kwam om de wereld te ver
lossen.
HEIJ.
BELIJDENIS-DOEN, „AANNEMEN",
„BEVESTIGEN".
Volgens Artikel 61 van de Dordtsche Kerken
orde zal men „niemand ten Avondmaal des Hee
ren toelaten, dan die naar de gewoonheid der
kerk, tot dewelke hij zich voegt, belijdenis der
Gereformeerde religie gedaan heeft, mitsgaders
hebbende getuigenis eens vromen wandels".
In 1574 is op de Synode van Dordt het vol
gende besloten, dat het ontvangen en de exami-
natie dergenen, die zich tot de gemeente begeven,
geschieden zal voor een minister en twee ouder
lingen, of twee ministers alleen, welke zij be
stemmen zullen bij hen te komen. En de belijde
nis des geloofs en de onderwerping aan de disci
pline zal openlijk geschieden in zulke plaatsen
waar een ieder komen kan, hetzij in de consis
toriekamer of in den tempel en daar zullen de
namen dergenen, die ontvangen worden, stichte
lijk verhaald worden."
Over dit doen van belijdenis zijn tal van mee
ningen in omloop, die kant noch wal raken. Ook
in onze Gereformeerde kringen
En dan doel ik niet eens op de dwaze woor
den „bevestiging", „aanneming", die allerminst
Gereformeerd zijn. Opmerkelijk is, dat bij tal van
Hervormde broeders den laatsten tijd een kente
ring te bespeuren valt, in dien zin, dat ze ook
los van deze woorden willen, om de eenvoudige
reden, dat er niets te bevestigen valt, noch min
der aan te nemen.
Maar men zit daar nog vast aan het reglement
en zal daarvoor wel moeten bukken. Dat regle
ment luidt„de aanneming is het einddoel van
de catechetische scholing in geloofszaken en het
is de bedoeling door de genoemde handelingen
vanuit een voorloopige situatie (de kinderdoop)
uit te treden en nu voortaan in een definitieve
relatie met het kerkgenootschap te staan. Zij, die
als lidmaten der kerk wenschen te worden aan
genomen, melden zich daartoe bij den predikant
hunner gemeente" (Art. 38).