No* 48
Vrijdag 2 December 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A* C HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. cL ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
LEZERS VAN DE KERKBODE,
ZOUDT GE UW BLAD NIET EENS
TER LEZING GEVEN AAN DIEGENEN,
DIE VAN HET GELOOF VERVREEMD
ZIJN?
HELPT OOK OP DIE WIJZE MEDE AAN
HET WERK DER EVANGELISATIE.
DOE UW GELEZEN BLAD IN DEN BUS
VAN DIEGENEN, DIE DEN RIJKDOM
DES GELOOFS NIET BEZITTEN, OP
DAT OOK DOOR DIT MIDDEL GODS
KONINKRIJK KOMEN MOGE.
ADVENT.
GEEN VREDE, MAAR HET ZWAARD.
„En Ik zal vijandschap zetten
Genesis 3 15.
Wij noemen het Kerstfeest gewoonlijk een
feest des vredes. Zongen niet bij de geboorte van
Hem, Die als een „Vredevorst" ons werd aan
gekondigd, de engelen hun „Vrede op aarde" V
Toch is het wel eigenaardig, dat daar, waar
de HEERE, terstond na den zondeval, voor de
eerste maal heenwijst naar den komenden Ver
losser, Hij dat doet in deze woorden „Ik zal
vijandschap zetten".
Wij plegen dit textwoord uit Gen. 3 de „moe
derbelofte" te noemen.
Maar is dat eigenlijk wel goed Is er niet veel
meer reden om van een „bedreiging" te spreken?
Want wat is er gebeurd.
De mensch heeft vriendschap gesloten, vriend
schap met den satan, met de zonde. En wat was
er van die nieuwe vriendschap veel te verwach
ten.
Hoor maar wat de satan den mensch heeft in
gefluisterd „Gij zult als God wezen".
De duivel, en de dienst van den duivel, de
zonde, heeft altijd een menigte beloften. Wat is
't vooruitzicht schoon
Een veelbelovende vriendschap.
En nu komt de HEERE tusschenbeide en zegt:
„Ik zal vijandschap zetten".
Dan breekt God dat vriendschapsverbond in
één woord stuk.
Geen vriendschap en vreugde, maar strijd.
Is dat niet veel meer een bedreiging dan een
belofte
In zekeren zin ja.
Christus is niet gekomen om vrede te brengen,
maar het zwaard.
En ieder die in Hem gelooft, wordt ook in
derdaad opgeroepen tot den strijd.
Dat mogen wij op het Kerstfeest nooit ver
geten.
Het is wel heel roerend om op dien dag van
vrede te zingen, en heel liefelijk om bij die kribbe
van rust en zaligheid te spreken.
Als ge maar nooit uit het oog verliest, dat
heel het leven van dat geboren Kindeke een le
ven van strijd is geweest.
Strijd tegen den grooten vijand. In de ver
zoeking in de woestijn al, in Gethsemané, op Gol
gotha, overal zien we de twee tegenstanders te
genover elkander.
De eerste mensch had vriendschap gesloten.
De tweede Mensch is naar Gods bedreiging
belofte tot den strijd geroepen.
Geen vrede, maar het zwaard.
Laten we daaraan ook denken, nu we ons op
maken om straks Kerstfeest te vieren.
Want ieder die Christus toebehoort, is tegelijk
ook ingelijfd in zijn strijdend leger.
Wie het in traagheid of onverschilligheid op
een accoord gooit met den satan, wie het vech
ten opgeeft, die deserteert daarmede uit het leger
van den beloofden Zoon der vrouw.
„Het leven is geen vrede hier, geen wapen
stilstand vragen."
En wie waarlijk Kerstfeest vieren wil, zal dan
ook zich bewust moeten zijn in dien Oorlog te
dienen.
In zooverre is dit Woord Gods uit Gen. 3
inderdaad een bedreiging.
Voor den Heere Jezus, Wiens leven op aarde
daardoor gestempeld wordt tot een bittere kamp
tegen den satan.
En voor ieder die in Hem gelooft, omdat het
christenleven één groote worsteling is, tegen al
die verleidende en verlokkende machten, die met
zoo groote en schoone beloften komen, tegen den
duivel en tegen de zonde.
„Ik zal vijandschap zetten
En toch is er alle reden, om dit Woord des
HEEREN een belofte te noemen. Ook al spreekt
het over „vijandschap", en ligt er in opgesloten
de haat, de strijd tegen de zonde.
Want vriendschap met den duivel, vrede met
de zonde, dat is de dood, dat beteekent de
eeuwige rampzaligheid.
Want vriendschap met den duivel, dat is de
vijandschap tegen God.
En buiten God is er geen vrede en geen zalig
heid.
Al die prachtige beloften, waarmede de zond 2
ons komt verleiden, zijn tenslotte niet dan gru
welijk bedrog.
Wie dat vriendschapsverbond met den satan
lachend aangaat, zal tenslotte merken, dat die
vergulde ketting niets dan een slavenketen is,
dat die vleiende vriend een grimmig tyran is, zal
tenslotte merken, dat die vriendschap de dood
beteekent.
Daarom is het wel degelijk een belofte, als
God zegt„Ik zal vijandschap zetten".
Want dat houdt in „Gij hebt, o mensch, wel
vriendschap gesloten en daarmede den dood ge
kozen, maar Ik laat het daar niet bij. Ik wil niet
uw dood, maar dat gij leeft. Ik wil dat Mijn
vijand ook uw vijand is, en dat het weer wordt
als voorheen, dat gij, zooals Ik u geschapen heb
Mijn vriend zijt.
Ja, waarlijk een belofte.
Getuigend van de groote genade Gods, dat Hij
satan's vrienden niet als Zijn vijanden verdoemt,
maar ze tot vijanden van satan, en daarin tot
Zijn vrienden maakt.
Die belofte is in beginsel in den Kerstnacht
vervuld.
Toen Christus geboren werd, om den strijd te
gen den vijand te strijden, „opdat Hij ons tot
God zou brengen", opdat wij zouden hebben,
„vrede bij God".
Door den strijd tot den vrede.
„Ik zal vijandschap zettenEn zoo
„vrede op aarde".
Laten wij zoo Kerstfeest vieren.
Onze vrede vindend in en door Jezus.
Maar, daarom ook, door en met Hem tot den
strijd geroepen.
Souburg. C. B. BAVINCK.
ÉÉN UIT DE DIENSTMAAGD,
ÉÉN UIT DE VRIJE.
Gal. 4:21—5:1 (HI).
Paulus heeft dan duidelijk uiteengezet, welken
zin het heeft, dat Abraham twee zonen had, één
uit de dienstmaagd en één uit de vrije.
Hij gaat dan nog aanwijzen, wat van de Hagars
zonen te verwachten is en wat er met hen ge
beuren moet.
De geschiedenis doet weer zien, wat van hen
te verwachten is. Die naar het vleesch geboren
was, vervolgde dengene, die naar den geest ge
boren was (vs 29). De krachtige zoon van de
jeugdige Egyptische dienstmaagd voelde zich de
meerdere van den zooveel jongeren, nietigen Izak,
het kind des ouderdoms.
Van Ismaël meldt de Schrift, dat, als Izak ge
speend werd, hij dien bespotte, dien uitlachte en
in dien spotlach openbaarde dat hij hem ver
achtte.
Een vervolging in den zin, dien wij aan dat
woord doorgaans hechten, was dat niet, maar
het beginsel van het vervolgen lag daar wel in
wat Ismaël daarin Izak aandeed, was in beginsel
een vervolgen.
En die Izaks-ervaring is nu ook geworden die
van de geloovigen in Galatië. Gelijkerwijs toen
die naar het vleesch geboren was, vervolgde den-
gene, die naar den geest geboren was, alzoo ook
nu (vs 29).
Het tooneel uit Abrahams huis vernieuwde zich
in de worsteling tusschen het Jeruzalem van be
neden met het Jeruzalem van boven.
De Oud-Testamentische bedeeling wilde niet
wijken voor de bedeeling der volle genade in
Christus. De dienstmaagd Hagar wilde blijvend
in Abrahams huis een plaats der eere bekleeden.
De zonen der dienstmaagd wilden zich stellen
boven de zonen der vrije. De menschen van den
wettischen geest verachtten de vrije gemeente
van Christus en de geloovigen in Galatië werden
zoo vervolgd.
Ook die vervolging was dan nog niet een ver
volging in den engen zin van dat woord ze
leidde nog niet tot de gevangenis en den dood.
Toch was ook daar het beginsel der vervolging.
De ingekropen valsche broeders zagen op de ge
loovigen in Galatië neer met dezelfde verachting,
waarmee Ismaël neerzag op Izak. Zij voelden
zich als kinderen van Abraham en die dan veel
ouder waren dan de Galaten en dus verre boven
hen verheven.
In dien spot en smaad lag een gevaar voor de
Galaten om hun vrijheid prijs te geven. Dat ge
vaar zou bezworen zijn, wanneer ze daarin zagen
juist het teeken, dat zij de vrije zonen waren, de
kinderen der belofte.
En nog te meer zouden ze tegen dat gevaar
gewapend zijn, wanneer ze er op letten wat de
Schrift van dien Ismaël zegt. „Wat zegt de
Schrift Werp de dienstmaagd uit en haren zoon;
want de zoon der dienstmaagd zal geenszins er
ven met den zoon der vrije (vs 30). Niet straf
feloos bespotte Ismaël Izak. Sara trok zich dat
aan. Zij kon niet hebben, dat de zoon van haar
slavin zich verhief boven haar zoon. Tot Abra
ham zei ze drijf deze dienstmaagd en haren zoon
uit, want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn
zoon, met Izak niet erven.
Dat woord was kwaad in Abrahams oogen,
maar de Heere kwam Sara's woord bevestigen
en zeide, dat Abraham met Ismaël moest doen
naar Sara's woord, hoe moeilijk hem dit ook
vallen zou.
En Abraham gehoorzaamde ook hierin den
Heere en zond Hagar met haar zoon weg.
Hierin is een leerbeeld. Voor Hagar en haar
zonen is geen plaats in het midden der gemeente.
Zoo moeten de Galaten weten, wat hun te
doen staat met de valsche broeders, die zich bij
hen zoeken in te dringen. Deze belagers van hun
vrijheid in Christus moeten ze uitwerpen.
Zij immers zijn niet kinderen der dienstmaagd
maar der vrije, krachtens de vrijheid, waarmee
Christus hen had vrijgemaakt.
En in die vrijheid moeten ze vaststaan en zich
niet weer laten brengen onder het juk der dienst
baarheid.
Ook Jeruzalem, dat beneden was, droeg de
Hagarsgestalte, evenals het verbond, dat op Sinaï
met Israël was opgericht.
Was iemand als Israëliet een zoon van Abra
ham, de vraag was dan of hij dat was door Ha
gar of Sara Was hij een Israëliet alleen door
natuurlijke geboorte, zoo was hij een Hagareen,
zoo was hij naar het vleesch geboren. Alleen als
hij ook naar den geest geboren was, alleen als
in hem werkte de Geest der belofte tot vernieu
wing des levens, alleen dan was hij een zoon van
Sara te noemen. De onderscheiding van de Is-
maëls en de Izaks, de zonen naar het vleesch of
naar den geest geboren, ging ook door in het
Jeruzalem, dat beneden was.
En die onderscheiding gaat ook nu nog door
in de historische bedeeling der genade in de ge
meente van den Nieuw-Testamentischen dag, ge
lijk die zich uitwendig openbaart.
Tot de Joden kon Petrus zeggen „Gij lieden
zijt kinderen des verbonds, hetwelk God met
onze vaderen heeft opgericht" (Hand. 3:25).
En dat woord kan nu nog gericht worden tot
allen, die behooren tot de gemeente gelijk die
zich uitwendig openbaartgijlieden zijt kinderen
des Verbonds. En dat ze het zijn getuigt de doop,
dien zij ontvingen.
Wie geboren wordt uit ouders, die tot de ge
meente behooren, wordt ook tot die gemeente
gerekend. Maar daarbij moet bedacht, dat niet
die naar het vleesch geboren is, maar die naar
den Geest geboren werd, behoort tot de levende
gemeente, tot het Jeruzalem, dat boven is.
Ook in de gemeente gaat door de onderschei
ding tusschen de Ismaëls en de Izaks, de zonen
der dienstmaagd en der vrije.
CHR. SCHOOL VOOR B.L.O.
Zaterdag j.l. werd te Middelburg een school
geopend, die recht heeft op de belangstelling en
liefde van alle Gereformeerden op Walcheren.
Het is de Christelijke School voor buitenge
woon lager onderwijs voor zwakzinnige kinderen
op Walcheren.
Dat voor zulke kinderen een aparte school
noodig is, behoeft niet veel woorden om dat te
betoogen. Op de gewone lagere scholen blijkt
wel, dat ze daar niet mee kunnen. Ze blijven
geregeld achteraan komen. Ze voelen zich daar
ook minder op hun gemak. Voor zulke kinderen
is het dus een zegen, wanneer ze een plaats kun
nen vinden op een school, die met hun bijzondere
geaardheid rekent en die over de middelen be
schikt om hun nog een zekere mate van ont
wikkeling te geven.
Zulke scholen waren er al in verschillende
provincies van ons land, maar ontbraken nog in
Zeeland. In die leemte is nu een begin van voor
ziening gekomen door deze school, waarmee al
thans voor een deel van Zeeland die kinderen
kunnen geholpen worden.
Dit moge een aansporing bevatten, opdat ook
in de andere deelen van onze provincie dit werk
worde ter hand genomen.
We wenschen het bestuur van de school op
Walcheren geluk, dat zijn arbeid bekroond werd
met de oprichting dezer school.
Moge het aan het hoofd dezer school, de heer
Nonnekens, en zijn personeel gegeven worden
hierin werkzaam te zijn tot heil van die kinderen,
die minder begaafd dan anderen, meer liefde en
zorg behoeven.
HEIJ.
CRITIEK OP PREDIKANTEN.
Er zijn nu eenmaal menschen en menschen.
Gewone menschen en buitengewone menschen.
Menschen, die vele dingen mogen doen en men
schen die weinig dingen mogen doen. Menschen,
die een gewoon jasje en dasje mogen dragen, en
menschen, die een zwart jasje en dasje moeten
dragen. Menschen, die een normaal gezicht mo
gen zetten en menschen, die een abnormaal ge
zicht moeten zetten. Menschen, die geen voor
beelden in alles behoeven te zijn en menschen,
die voorbeelden in alles moeten zijn.
Ja, geachte lezer, zoo wordt ep- werkelijk nog
dikwijls geoordeeld door de groote „men". Die
groote „men" wil er niets van weten, dat een
dienaar des Woords zich als een gewoon men-
schenkind zal bewegen. Foei neenVan zulk
een buitengewoon mensch moet uitgaan „statig
heid", mitsgaders „plechtigheid", voorts een
„voorname reuke" hij moet deftig zijn, waardig
en bezadigd.
Nu zal iedereen het met me eens zijn, dat we
in dit opzicht een bizonder slechten tijd beleven.
De rok is al verwisseld voor het jacquet, en och,
het jacquet wordt ook al niet meer gedragen en
nietwaar, het uiterlijk zegt toch zooveel van het
innerlijk. Vroeger, vroeger, ja toen droegen die
heeren nog een steek en een kuitbroek, maar
tegenwoordig„je kunt niet eens meer zien,
dat het een dominee is". En vele welmeenende
goedbedoelende dames op theevisites, die veel
gemakkelijker theologische problemen oplossen
dan de vakgeleerde op zijn studeerkamer, vinden
ook, dat we achteruit vliegen Beslist achteruit
Treurig
Nu is mijn bedoeling in het geheel niet, om
te ontkennen, dat er heel wat veranderd is. Dat
feit is aanwezig. Maar die verandering acht ik
een verbetering. En wel in de eerste plaats hier
om, dat het dualistisch doopersch beginsel
dat er achterzit, hoewel langzaam maar zeker
uit onze kerken gaat verdwijnen. En ten tweede,
dat de Roomsche gedachte van geestelijkheid en
leeken ten eenenmale verkeerd is.
Dit doopersch beginsel heeft reeds zoo ont
zaggelijk veel kwaad gedaan. Het is er de oor
zaak van, dat nóg sommigen een soort kerkje
in de kerk willen zien. Dat van al de geloovigen
er maar weinig „gekenden" „bekeerden" zijn
Men splitste niet alleen gaarne de kerk in stukjes,
(denk aan het vieren van het Heilig
Avondmaal door slechts enkelen), maar ook
beschouwde men dat kerkje in de kerk
als een soort allerheiligste, geheel afgescheiden
van de wereld, een apart iets, waar een apart
iemand de leiding had. Zie, daar hebt ge de oor
zaak van het ontkennen van het Schriftuurlijk
standpunt, dat we allen, als leden van Christus'
kerk heiligen zijn in den Heiland. Wel ziet de
mensch aan wat voor oogen is, en ziet God het
hart aan, maar we mogen niet wijzer zijn dan
Gods Woord, dat ons leert de gemeente des
Heeren met opzieners, ouderlingen en diakenen,
te zien, als één geheel, midden in de wereld
staand, op die wereld inwerkend, haar taak en
roeping vervullend in die wereld.
Iets aparts zijn we als gemeente niet, is nie
mand in die gemeente. Maar we zijn allen voor
God, dienstknechten en dienstmaagden des Hee
ren.