No* 46
Vrijdag 18 November 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
EERSTE BLAD.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE
REDACTIE t Ds. A. C HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GELOOFSROEPING.
Zoodat, mijne geliefden, evenals gij
altoos gehoorzaam waart, werkt, niet
als in mijne aanwezigheid alleen, maar
nu veel meer in mijne afwezigheid, met
vreeze en beven Uwe eigen behoudenis
uit. Filipp. 1 12.
(Nieuwe Vertaling Kommentaar
Dr. S. Greydanus.)
Ter verduidelijking van deze gedeeltelijke be
kende en nogal veel gebruikte en ook veel
misbruikte tekst is hierboven afgedrukt de
nieuwe vertaling, die ongetwijfeld veel duidelij
ker weergeeft de bedoeling van den Apostel dan
onze St. Vert.
De historische achtergrond is deze Paulus zit
in de gevangenis te Rome. Een inderdaad zware
beproeving voor hem. Als hij op eigen zwaren weg
en strijd ziet is het hem beter ontbonden te wor
den uit zijne banden en met Christus te zijn. Maar
in het «vleesch te blijven is noodiger om der ge
meente wil, die het zonder zijn leiding en wa
kende zorg moet stellen. Over de gemeente zelf
heeft hij veel oorzaak tot roem in God. Hij prijst
de gehoorzaamheid aan het door hem gepredikte
Evangelie van de broeders en zusters. Zij waren
gehoorzaam geweest van den eersten dag af, dat
zij het Evangelie hadden aangenomen tot nu toe.
Zij hadden Paulus daarbij niet vergeten, doch
hadden hem verkwikt met hun gaven. Er is een
nauwe band gelegd tusschen hem en de gemeente.
En ook nu vergeten zij elkaar niet. Het is hier
niet„uit het oog, uit het hart
Daarom kan hij de gemeente ook vermanen in
liefde. Want behalve het vele goede, dat er
werd gevonden, waren er ook gebreken en te
kortkomingen, vooral wat betreft de onderlinge
liefde en eensgezindheid. Zij hebben standvastig
heid van noode in een wandel van geloofsge
hoorzaamheid.
Paulus heeft hen daarom gewezen, dat zij
moeten wandelen, zooals dat past bij het Evan
geliewoord, dat zij aangenomen hebben. Geloof
en wandel kunnen en mogen niet gescheiden wor
den. Het geloof moet zich openbaren in de wer
ken. Het nieuwe levensbeginsel moet doorwer
ken. Het moet klimmen tot de hoogte der roeping,
waarmede zij geroepen zijn. Daarbij hebben zij
ook te letten op het voorbeeld van Christus, Die
gehoorzaam is geweest tot den dood, ja, den
dood des kruises.
En die gehoorzaamheid des geloofs mag niet
afhangen van Paulus' aanwezigheid bij hen. Dat
is wel de strekking van dezen veel gebruikten
tekst. Zij moeten hun eigen zaligheid of behou
denis uitwerken. God had het nieuwe levens
beginsel in hen gewerkt. Door het geloof waren
zij in Christus ingeplant als de rank in den wijn
stok. Daarmede is de nieuwe gehoorzaamheid
een levensnoodzakelijkheid geworden.
Het leek echter nu wel alsof de volharding in
die gehoorzaamheid een zaak was van Paulus'
persoonlijken invloed en niet van innerlijke ver
nieuwing des harten. Toen hij bij hen was ging
het goed, toen was er meer dan nu, in zijn af
wezigheid, een buigen voor het Woord Gods.
Zóó maakte het den indruk alsof hun dienaar
van God een kwestie van menschen was, van
.hun voorganger, van Paulus.
Daarom zegt Paulus hier„mijne geliefden,
„werkt nu, in mijn afwezigheid, uw eigen be
houdenis uit met^ vreeze en beven, veelmeer nog
„dan toen ik bij U was". In zekeren zin moeten
zij nu op eigen beenen staan. Zij moeten immers
de leiding en het toezicht van Paulus missen. Er
is een vacature, zij hebben geen Dienaar des
Woords. Zij zijn op zichzelf aangewezen, maar
dat is, zooals het volgende vers zegt en wij de
volgende week hopen te overdenken, op God
aangewezen. Daarop is de gemeente van Chris
tus altijd aangewezen of er nu een predikant is
of niet.
Zij moeten dus ijveren om hun behoudenis tot
volle ontwikkeling te brengen, voortbouwend op
het eenmaal gelegde fundament van het vol
brachte werk van Christus en naar het bestek
van het aangenomen Evangelie. En dat met vree-
ze en beven, een bevend vreezen als geliefde kin
deren Gods, die eerbied en liefde hebben voor
God en de zonde haten en vlieden. Dit is de
eisch van het nieuwe levensbeginsel, dat niet in
de eerste plaats afhankelijk is van Paulus' aan
wezigheid.
Zóó komt deze tekst in een heel ander licht te
staan, die nogal eens gebruikt wordt om de zoo
genaamde valsche lijdelijkheid te bestrijden. Al
heeft Paulus daartegen met klem gewaarschuwd,
hier heeft hij toch wel een andere bedoeling. Het
geloof is geen domineesgeloof. Het dienen van
God is geen menschenvereering. Hoe belangrijk
de aanwezigheid van Paulus moge zijn, het moet
tenslotte bijzaak blijven. En de hoofdzaak moet
hoofdzaak blijven „Met Christus opgewekt tot
„een nieuw leven".
'k Geloof dat dit Woord van God ook voor
ons nog in hooge mate actueel en van belang is.
De predikers van het Woord kunnen ons het
geloof niet geven en dat geloof mag ook niet af
hankelijk zijn van hun persoonlijken invloed en
aanwezigheid. Menschen, die meenen, dat er
bijna geen dag mag voorbijgaan of zij moeten
met hun „Paulus" hebben gesproken of hem heb
ben gezien, bewijzen daarmede wel, dat er heel
wat onzuivere factoren in het spel zijn. Het ac
cent wordt dan verkeerd gelegd het leven ver
loopt dan dikwijls in allerlei bijkomstigheden en
uitwendigheden. Het is dan geen innerlijke le
vensbehoefte om in de réchte wegen en in alle
goede werken te wandelen.
Van hoe groote beteekenis het voor een ge
meente moge zijn om geleid te worden door het
ambt, dat Christus gegeven heeft, de geloovigen
zelf moeten uitwerken hun eigen behoudenis. Let
wel', er staat niet „werken", dat is Gods werk,
maar „uitwerken" met een bevend vreezen, met
kinderlijke eerbied en vertrouwen, een innerlijke
afkeer en walging hebbend van de zonde. Gods
werk echter maakt ons werkzaam, doet ons met
volharding loopen de loopbaan, die ons voor
gesteld is, niet ziende op Paulus, maar op Jezus,
den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs.
Arnemuiden. H. SCHOLING.
ÉÉN UIT DE DIENSTMAAGD,
ÉÉN UIT DE VRIJE.
Gal. 4:21—5:1 (I).
Paulus was in groote zorg over de Galaten,
die zich door verleiders hadden laten vervoeren,
om af te wijken van den weg des geloofs.
Daarom zocht hij door diepzinnige, bindende
redeneeringen hen te overtuigen van het ver
keerde van hun doen. Daarom wendde hij zich
ook tot hen met een gemoedelijk vaderlijk woord
van herinnering aan het eertijds, toen zij met
groote aanhankelijkheid zich aan hem verbonden
gevoelde en vertrouwen hadden in zijn woord.
Daarom smartte het hem, dat hij niet bij hen
kon zijn om met hen te spreken. Het schriftelijk
contact was maar een zwak hulpmiddel.
Kan hij niet tot hen gaan, hij peinst dan op
andere middelen nog dan de reeds gebruikte om
hen weer terug te winnen voor het zuivere Evan
gelie. En die zorgende liefde maakt hem vinding
rijk en doet hem nog iets anders vinden, waar
van hij hoopt, dat het dienen zal tot bereiking
van het zoo gewenschte doel.
De klip, waarop de Galaten strandden, was
die van de werkheiligheid, van een zich stellen
onder de wet van Mozes, om door haar onder
houding zich gerechtigheid te verwerven.
En dat zij op die klip zoo vast zaten lag voor
een niet gering deel daaraan, dat de valsche
leeraars hen wezen op de ondergeschiktheid,
waarmee Israël oudtijds aan de wet onderwor
pen was. Hoe kon het toch zoo vroegen ze
dan dat, waar Israël aan die wet onderwor
pen was, zij van die wet vrij zouden zijn
Op dat punt bleven zich de gedachten van den
apostel concentreeren. Hij vroeg zich af, hoe hij
hun duidelijk kon maken, dat de geloovigen, de
kinderen Abrahams, niet knechten zijn, maar
vrijen Hoe hij de Galaten kon afhelpen van de
dwangvoorstelling, dat de onderworpenheid aan
de wet zou hooren bij de kinderen van Abraham?
Daarover peinzende komt hem voor den geest
de geschiedenis van de twee zonen van Abra
ham, van welke er één was uit een dienstmaagd,
een slavin, en één uit de vrije. Één een zoon
van de slavin Hagar, de ander van de vrije Sara.
In die twee zonen ziet hij dan de typen van
twee soorten van kinderen van Abraham, de
slaven en de vrijen. In die geschiedenis vindt hij
ook aangegeven, waarom de één een knecht, de
ander een vrije was. De zoon van de dienstmaagd
was een knecht, de zoon der vrije, een vrije.
Aan die beide zonen van Abraham, Ismaël en
Izak, kan hij duidelijk maken, dat de geloovi
gen van den nieuwen dag, kinderen van Abra
ham zijnde, vrij zijn van de wet. Is men een zoon
van Abraham, dan is de vraag, is men het door
Hagar of door Sara Dat beslist of men een
vrije is dan wel een knecht. En van de geloovi
gen van den nieuwen dag kan hij aantoonen, dat
zij kinderen van Abraham zijn door Sara en
dus vrijen.
Allereerst gaat Paulus dan betoogen, dat de
Joden, die onder de wet gesteld waren, zijn aan
te merken als kinderen van de dienstmaagd Ha-
gar.
Dit lijkt dan een onmogelijke zaak. Immers,
historisch staat vast, dat de Joden afstammelin
gen zijn van Abraham door Sara.
Toch kan de apostel zoo spreken. Maar dan
moet hij allegoriseeren. Hij kan zoo spreken om
dat die dingen, die van Hagar en Sara beschre
ven zijn, andere beduiding hebben. Prof. Greij-
danus vertaalt Dit zijn zinnebeeldige mededee-
lingen. De letterlijke beteekenis der woorden,
waarin die dingen beschreven zijn, brengt niet
tot die opvatting. Men moet daarin zien zinne
beeldige mededeelingen en dus gaan allegorisee
ren of vergeestelijken.
Als Paulus zoo gaat allegoriseeren, wil dat
niet zeggen, dat die manier van Schriftuitlegging
de beste is en zooveel mogelijk moet toegepast
worden.
Zoo is dat wel gedacht. En de eeuwen door
zijn er geweest ook nu nog die alles in
de Schrift vergeestelijken.
Hun redeneering is, dat de letterlijke zin maar
arm is. Maar dat achter den vorm der letter die
pere waarheden verborgen liggen, z.g.n. „waar
heden achter de waarheid" en die moeten dan
door vergeestelijking gegrepen worden.
Tegen dat vergeestelijken moet dan echter al
lereerst worden ingebracht, dat, wat Paulus kon,
niet een ieder vermag. Paulus werd geïnspireerd
door den H. Geest. Hij kon dus in zijn allegori
seeren niet dwalen. Maar wie zonder die inspi
ratie zich v/aagt aan vergeestelijken, loopt groot
gevaar te gaan dolen en voor waarheid uit te
geven wat leugen is.
Daartegen kan ook worden ingebracht, dat
Paulus het maar een enkele maal doet. Als die
manier van Schriftuitlegging de beste was, zou
hij ze ongetwijfeld veel meer toegepast hebben.
Calvijn schrijft dan ook, dat de ware zin der
Schrift deze is, die natuurlijk en eenvoudig is
en dat we de verdichte uitleggingen, die van
den letterlijken zin afleiden niet alleen als twijfel
achtig moeten verachten, maar als verderfelijke
vervalschingen moeten verwerpen.
Als Paulus in wat geschreven staat over Hagar
en Sara zinnebeeldige mededeelingen ziet en die
dan gaat uitleggen, dan is hier noch een twijfel
achtig ding, dat we moeten verachten, noch een
verderfelijke vervalsching, die we moeten ver
werpen.
In Hagar ziet hij verzinnebeeld het verbond van
Sinaïhet verbond, dat bij de wetgeving op
Sinaï door God met Israël gesloten werd dat
in z'n wezen ook een genadeverbond was, maar
eenigszins den vorm had van een werkverbond.
„Want deze zijn de twee verbondenhet
ééne van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid ba
rende, hetwelk is Hagar", vs 24b.
Het verbond wordt door hem vergeleken bij
een moeder. Zoo doet niet alleen Paulus, maar
ook Petrus. Naar Handelingen 3 25 noemt hij
de Israëlieten kinderen des verbonds. In het O.T.
wordt gesproken van de kinderen en dochteren
van Sion, waarbij Sion dan verschijnt in de
moedergestalte (Jes. 3:17; 4:4. Ps. 149:2).
Maar is het verbond van Sinaï met een moe
der te vergelijken, het vindt dan z'n beeld niet
in Sara maar in Hagar.
Het verbond van Sinaï baarde zooals de
apostel in 't voorafgaande breedvoerig heeft aan
getoond, in 3 24 en 4 17 tot dienstbaar
heid onder de wetdaar de kinderen Israëls ver
schijnen als knechten en niet als vrije volwassen
zonen.
Dat verbond baarde dan als Hagar. Was de
zoon van Hagar een zoon van Abraham, hij was
toch niet de vrije erfgenaam. En zijn de Israëlie
ten zonen van Abraham, onder het verbond van
Sinaï werden zij toch niet vrijen maar knechten;
vonden zij hun beeld niet in Izak maar in Ismaël.
En dat nu het Sinaïtisch verbond als een Ha
gar tot dienstbaarheid baarde, kan ook blijken,
uit de plaats, waar het gesloten werd. Over het
begin van vers 25 is veel verschil omdat de over
geleverde teksten niet eensluidend zijn. Sommi
gen vertalen „de berg Sinaï ligt n.l. in Arabië".
Prof. Greijdanus vertaalt„Het woord Hagar
echter beteekent Sinaï, een berg in Arabië". Bij
de eerste vertaling wordt vooral gewezen op de
ligging van den berg Sinaï. Die lag in Arabië,
dus niet in het beloofde land. En daarop zou
dan gewezen worden om goed te doen uitkomen,
dat de wet en het verbond van Sinaï niet de
eigenlijke inhoud was van de belofte.
WEER EEN BELANGRIJKE
VERGADERING.
Deze wordt uitgeschreven door de Geweste
lijke organisatie Zeeland van Patrimonium.
Ze wordt gehouden Zaterdag 26 Nov. a.s. te
drie uur te Middelburg in de Societiet „De Ver
genoeging".
Spreker is de heer C. Smeenk, lid van de
Tweede Kamer, redacteur van het blad Patri
monium.
Het onderwerp is „Christelijke organisatie
eisch van beginsel en praktijk".
Deze gegevens zijn voldoende om het belang
rijke van deze vergadering in het licht te stellen.
Het onderwerp is zoo ruim mogelijk gehouden,
en stelt de eisch van Christelijke organisatie dus
niet alleen voor arbeiders, maar ook voor werk
gevers en middenstanders als eisch dus ook
aansluiting bij de C.B.T.B.
Omdat in onze provincie dit laatste voor velen
nog een twijfelachtige zaak is om niet te zeg
gen een verwerpelijke zaak is wel goed, dat
dit onderwerp behandeld wordt. Temeer, nu dit
onderwerp besproken zal worden door een man,
als de heer Smeenk.
Op deze vergadering worden dan ook niet al
leen genoodigd de voorstanders van Christelijke
organisatie, maar ook zij, die, hoewel Christelijk
in hun belijdenis, nog „neutraal" zijn georgani
seerd of heelemaal niet georganiseerd. Er zal ge
legenheid zijn tot gedachtenwisseling.
Laat men dan uit heel Zeeland opkomen om
zich te laten voorlichten over deze uitermate ge
wichtige aangelegenheid.
En moge het ook mee door deze vergade
ring daartoe komen, dat ook hier elk Christen
z'n roeping leert verstaan en volgen.
HEIT.
JODENVERVOLGING.
Een Christen leeft mee met het wereldgebeu
ren. Hij is geroepen te letten op de teekenen der
tijden. God heeft ons midden in deze wereld
geplaatst, opdat we met die wereld tot Hem
zouden komen. Opdat die gansche wereld Zijn
recht zou erkennen. Opdat alle knie zich voor
Hem zou neerbuigen.
Van den val des menschen af is dit recht Gods
op de menschheid ontkend. Velen hebben eigen
willige paden bewandeld en hebben gemeend
zelfbeschikkingsrecht te hebben. Ook het uitver
koren volk des Heeren in het Oude Verbond
heeft herhaaldelijk deze diep ingewortelde zonde
geopenbaard. Het wilde niet luisteren naar Hem,
wiens Maker Israël was. Het wilde in eigen
gekozen paden wandelen. Het wilde zijn eigen
wegen gaan. Het verwierp God, Zijn recht. En
het zocht telkens en telkens weer niet den Heere,
maar eigenwillige goden. Toen vorst Messias
verscheen, de aan Israël beloofde Verlosser, toen
heeft maar een klein gedeelte van Israël zich
verheugd in Zijn komst en heeft het grootste
gedeelte Hem verworpen. Zoo verworpen, dat
ze Hem gekruisigd hebben, nadat ze voor den
rechter hadden uitgeroepen Zijn bloed kome
over ons en onze kinderen.
Vreeselijk is toen het oordeel Gods over Jeru
zalem gekomen. Vreeselijk is toen dat volk ver
volgd, verjaagd over aller landen der wereld
verstrooid. Ontzettend zijn de progroms geweest
in verschillende landen. Waarlijk hun gebed Is
verhoord.
Zijn wij christenen van nature beter Is ons
hart zooveel reiner, heiliger dan het Jodenhart
In geen enkel opzicht. Als zondaren staan wc
vlak naast Jood, Griek en Barbaar. Enkel door
de genade van onzen Heiland zijn we wie we
zijn. Het is enkel aan Zijn groote zondaarsliefde
te danken, dat Hij ons gered heeft. Dat Hij zijn he
mel verlaten heeft en mensch heeft willen worden
om ons rijk te maken. Daarom past verootmoe
diging voor den Heere, als we zien op onze rijk
dom en op de armoede van dat volk, dat zoo in
opstand leeft tegen den Heere. Maar juist die
rijkdom, die wij uit genade bezitten mogen, moet
ons wel dringen tot veel gebed nu dit volk op-