No* 43 Vrijdag 28 October 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE t Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HET SCHEPSEL WORDT SLECHTS GEOORDEELD NAAR DE WET DER SCHEPSELEN. Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen. Job 15 15. Laat ons nu zien hoe God geen vastheid vindt bij Zijn heilige engelen. Dat is niet alleen omdat zij geen standvastigheid zouden hebben om in het goede te volharden, indien God hen niet bewaar de door Zijn krachtmaar veel meer dat zij in derdaad niet een zoo volkomene en zoo voor treffelijke gerechtigheid hebben, dat ze daarop kunnen steunen, wanneer zij voor God moeten verschijnen en rekenschap hebben af te leggen. Dit wordt zoo zeide ik bij de engelen niet gevonden. Hoe moeten we dat verklaren Want we zien toch, dat ze geen andere begeerte hebben dan aan God te gehoorzamen zij zijn ook niet onder worpen aan kwade begeerlijkheden, zooals wij dat zijn zij kennen niet eenige verzoeking, waar door ze zouden verleid worden. En wanneer wij vragen, of de wil Gods geschiede gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde, verstaan wij daar onder, dat de gehoorzaamheid, die de engelen aan God bewijzen zonder eenig tegenspreken ge schiedt. Ze is niet onvolmaakt en zwak, zooals wanneer wij het goede willen. Want wij gaan al hinkende, wij zijn niet voor een tiende deel zoo overgegeven aan den dienst van God, als het van ons vereischt wordt. Hoe hebben wij dan te ver staan, dat God geen vertrouwen kan stellen in Zijn engelen, d.w.z., dat ze niet kunnen voldoen als ze voor God moeten verschijnen We hebben reeds aangetoond, dat God bij Zijn oordeel over ons die maatstaf aanlegt, welke Hij gesteld heeft in Zijn wet n.l., dat wij Hem zullen liefhebben met geheel ons hart, met ge heel ons verstand en met alle krachten. Dit nu is een middelmatige gerechtigheid, waarmee God zich tevreden stelt, wanneer het gaat om het oor deel over engelen en menschen. Geoordeeld naar deze gerechtigheid echter staan wij geheel schul dig want wie is er, die er zich op kan beroemen met zijn genegenheden zich geheel aan God te hebben gewijd en die door niet één booze be geerte wordt afgetrokken Helaas, daar ontbreekt bij ons nog zooveel aan, dat het al veel is, wan neer we daarheen op weg zijn. Vandaar, dat de menschen geheel verdoemelijk zijn voor God met het oog op deze middelmatige gerechtigheid. En daarom zegt de heilige apostel Paulus, wanneer hij de woorden aanhaaltvervloekt is een iege lijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, dat dit een uitspraak is, die ons allen oordeelt. De engelen echter zijn naar deze gerechtigheid aangenaam bij God. En waarom Omdat er geen vlek bij hen is of eenige smet en al hun begeerten niet anders gericht zijn dan op dit doel, dat God gediend en geëerd zal zijn en zij zich daaraan geheel geven. En zoo zijn ze gelijk we ge zegd hebben naar de gerechtigheid der wet, aangenaam bij God. Maar er is bij God een veel hoogere gerech tigheid, welke boven alle schepselen uitgaat en er zijn geen engelen, die daaraan kunnen voldoen of daarop kunnen roemen. Hoe zal men ook iets oneindigs kunnen vergelijken met iets eindigs 'i Nu, de engelen, hoe groot hun heerlijkheid ook is, zijn toch altijd schepselen. En wie is God Hij is oneindig, zoo, dat als wij dit indenken, wij in aanbidding en verrukking geraken. Daarom verwonderen we ons dus niet, dat de gerechtig heid Gods zoo hoog is, dat wanneer alle schep selen daar bij komen, dan al wat bij hen gevon den zal worden, niets is maar waard is vernietigd te worden. Met het oog hierop nu wordt gezegd, dat God op Zijn heiligen niet vertrouwen kan, d.w.z., indien Hij in Zijn onderzoek van hen tot het uiterste zou willen gaan, zouden de engelen moeten verdwijnen en alles van hen zou neer geworpen worden in den afgrond. Maar aange zien God zich vergenoegt met door hen geëerd en gediend te worden naar den regel, dien Hij ons heeft verordineerd in Zijn wet, kunnen zij voor God bestaan en rekent Hij ze voor recht vaardig, zooals ze in waarheid ook zijn en als zoodanig erkend worden. Uit een preek van Calvijn. Goes. v. d. VEGT. EENIGSZINS TEVERGEEFS GEARBEID. Gal. 4:8—20 (I). Het is een smartelijke levenservaring, die de klacht doet uiten, dat men tevergeefs gearbeid heeft. De vrucht toch is het doel van den arbeid. Als een arm maar vlijtig man arbeidt een lan gen werkdag en daarbij dan ook nog neemt eenige uren van den nacht, is het doorgaans niet omdat hij den arbeid zelf zoo liefheeft, maar om dat hij de vrucht van dien arbeid zoekt in een ruimer bestaan voor zich en de zijnen. Die ge hoopte vrucht houdt hem staande, houdt hem wakker en doet hem de zware lasten trotseeren. Maar wat een bittere teleurstelling is het dan als in 't eind die vrucht uitblijft en het blijkt, dat al die veelvuldige arbeid tevergeefs geweest is. En te smartelijker is die teleurstelling, naar mate het doel van dien arbeid hooger was. Als ouders zich geen moeite en opoffering hebben ontzien om hun kinderen op te voeden en te doen opvoeden en onderwijzen in de vreeze des Heeren, wat smartelijke teleurstelling geeft het dan, als die kinderen toch den weg der zonde opgaan. Zulk een smartelijke levenservaring scheen de apostel Paulus te zullen opdoen met de gemeen ten van Galatië. Het was nog niet zoover, dat hij moest klagen ,,ik heb tevergeefs aan U gearbeid, maar wel kwam de vrees op, dat hij straks dat zou moeten zeggen. In vers 11 schrijft hij „ik vrees voor U, dat ik eenigszins tevergeefs aan U gearbeid heb". Die vrees-gedachte beheerscht het heele stuk van vs 820. Daarin vindt het z'n eenheid. En van die vrees geeft hij dan allereerst aan den grond in het droevig heden. Hoog is de staat van, de gemeente in den Nieuw-testamentischen dag. Dan toch hebben de geloovigen zooals Paulus heeft aangetoond verkregen de aanneming tot kinderen. Dan mo gen ze als kinderen uitkomen omdat ze als vol wassen kinderen tot de volle aanvaarding der erfenis geraakten. Vroeger, onder de oude bedeeling, stonden ze onder voogden en verzorgers. Ze leefden toen ook al uit de erfenis. Maar het werd aan hen zoo niet gezien, dat ze erfgenamen waren. De kinds-gestalte ging schuil achter de knechts gestalte. Ze geleken knechten, omdat ze stonden onder voogden en verzorgers. Maar nu is dat voorbij, daar Christus ver scheen. Nu werden ze van onder de wet die bij hen den dienst deed van voogden en verzor gers verlost. Nu brak de dag aan, door den Vader tevoren bepaald, de dag van hun rijp- worden, en konden ze uitkomen als kinderen en erfgenamen. Nu werden ze gesteld in de vrijheid van den volwassen zoon. Het is niet meer de Geest der dienstbaarheid, die hen leidt tot vree- ze, maar de Geest des Zoons, die in hun harten roeptAbba, Vader. Nu mogen ze volop uit de erfenis nemen om uit te komen als de kinderen van een rijken vader. Nu mogen ze putten uit de beloften Gods, die vast zijn in het Testament, om uit te komen als kinderen van den hemelschen Vader, die niet worden geleid door den Geest van dienstbaarheid en vrees, maar door den Geest, die hen in het geloof doet vertrouwen op hun God en Vader in de hemelen. In die door Christus verworven vrijheid, in dien hoogen staat deelden ook de gemeenten van Galatië. Heidenen waren ze. En ook zij waren dienstknechten geweest. God kenden ze niet, maar ze dienden degenen, die van nature geen goden zijn. De dienstbaarheid, waarin zij alzoo hadden verkeerd, was nog veel erger geweest dan die, waarin Israël onder het O. T. had ge leefd. Israël was dan dienstbaar geweest onder een wet, die God gegeven had. Maar zij, die eertijds heidenen waren, dienden degenen, die geen goden waren. Israël deed oudtijds wat het mocht, ja moest doen. Zij deden wat zij niet mochten doen. Uit die zondige dienstbaarheid waren ze ech ter verlost. Ze hadden den levenden God leeren kennen. Ze hadden Hem leeren kennen omdat ze van God gekend werden. In ontferming had God op hen neergezien en in Zijn vrije ontferming had God hen gekend om ze te zegenen met Zijn ken nis. Zij ook hadden God leeren kennen als den Vader van onzen Heere Jezus Christus, die om Christus' wil de Vader is der geloovigen. Zij ook hadden door den Geest leeren roepen tot God Vader. Zij ook mochten leven uit de erfenis, uit de beloften Gods om uit te komen als volwassen kinderen Gods. Maar en dat is nu de klacht, die Paulus tegen hen moet inbrengen zij komen niet uit in hun eigenlijken staat. Ze vertoonen het beeld van een volwassen erf genaam, die van de voogden en verzorgers ont slagen is, maar tot z'n voogden zegt blijft mij maar onder U houden, blijft gij maar het beheer voeren, laat mij maar onder U staan, laat mij maar in de knechtsgestalte. De Galaten staan niet onder de wet van Mo- zes. Niet de Geest der dienstbaarheid moet hen leiden tot vreeze, maar de Geest des Zoons, die in de harten roept Vader. Maar zij gaan zich stellen onder de wet van Mozes. De eere van hun kindschap laten ze schuil gaan achter de gestalte van een dienstknecht. Zij het in anderen vorm dan vroeger, zij keeren terug tot de arme eerste beginselen der wereld. Dat dit metterdaad zoo is, toont Paulus aan in vers 10. Daarin schrijft hij met een bewogen gemoed dagen onderhoudt ge en maanden en tijden en jaren. Met die dagen bedoelt Paulus dan de Sabbath- dagen. Met de maanden, de feesten van den nieu wen maan. Met de tijden, de hoofdfeesten van IsraëlPaschen, Pinksteren en Loofhutten. Met de jaren kunnen bedoeld zijn Sabbaths- en jubel jaar. In heel hun levensopenbaring gingen ze gelij ken op Joden uit het Oude Testament. En als ze dat doen en dat is het verontrustende doen ze dat gedreven door een verkeerd beginsel en met een verkeerd doel. Dan is het niet zóó, dat ze innerlijk zich vrij voelen van de wet, maar alleen den uitwendigen vorm onderhouden om anderen geen ergernis te geven. Zóó deed Paulus bijwijlen zelf wel eens. In 1 Cor. 9 20 schrijft hij „en ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden win nen zou, dengenen, die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen, die onder de wet zijn, winnen zou". Maar zóó deden de Galaten dat niet. Daarvoor kon ook bij hen geen aanleiding zijn. Als zij zoo deden was het omdat zij uitgingen van de gedachte, dat de wet van Mozes nog rechtskracht bezat én omdat ze als doel zich stelden, door de wetswaarneming gerechtigheid voor God te verkrijgen en alzoo het eeuwige leven te verwerven. Zij deden dat in de gedachte, dat ze aan het geloof in de belofte niet genoeg hadden. En zoo werden ze weer knechten. Zoo gingen ze de genade prijsgeven. Zoo verlieten ze den rijkdom van Christus om zich te keeren tot de zwakke en arme eerste beginselen, die niet vermochten hen nader tot God te brengen en hun ledig weg te nemen. Maar zoo scheen het dan ook, dat Paulus te vergeefs onder hen, met inspanning van alle kracht, gearbeid had. Niet dit toch bedoelde die arbeid, dat ze de heidensche knechtsgestalte zouden verwisselen voor een verouderd-Joodsche-knechtsgestalte. Het hooge, bezielende doel, dat Paulus voor oogen stond, was hen te brengen tot het geloof in den Heere Jezus Christus, opdat ze door dat geloof als met twee handen de beloften zouden aangrijpen en leven uit de rijke goederen van het testament Gods, als vrije volwassen zonen Gods. En als zij dan dien heerlijken staat prijsgaven, was er grond voor Paulus' vrees, dat hij eenigs zins tevergeefs aan hen gearbeid had. HEIJ. OUDERLINGEN Natuurlijk informeert ge bij het huisbezoek naar de lectuur die gelezen wordt. Ge strijdt tegen de wereld in het christelijk huisgezin Natuurlijk vraagt ge of men meeleeft met de kerken in ZeelandEn dan vraagt ge of de veel gelezen Zeeuwsche Kerkbode ook in dat gezin gelezen wordt door ouders en kinderen MüNCHEN. Prof. Hepp schrijft het volgende in Credo Geen kerkelijk München. In enkele bladen zag ik de gedachte geopperd van een conferentie a la München om de rust en den vrede in onze kerken te doen wederkeeren. Hoe sympathiek op zichzelf het doel ook is, mits naar de uitdrukking van onze Belijdenis de waarheid boven al gaat, zoo kan de structuur van de bijeenkomst der vier mogendheden toch niet dienen. Aan München kleven zóó groote smetten, dat geen streven binnen onze kerken daarmee ge associeerd mag worden. De „Nieuwe Rotterd. Courant" zette als op schrift boven een artikelEngelands kater van München. Een sterke uitdrukking voor zoo'n def tig blad. Meer en meer wordt ingezien, dat München de vrede nauwelijks heeft gediend, maar wel de oor log heeft uitgesteld, tot die met meer verschrik king kan worden gevoerd. Daar werd het onverkwikkelijke schouwspel te zien gegeven, dat de premiers van twee groote mogendheden een dictator in den arm namen, opdat deze een ontoegeeflijken dictator tot een kleine concessie zou bewegen. Men had zooveel haast, dat de détails van de te volgen gedragslijn niet konden uitgewerkt en thans de grootste moeilijkheden opleveren. De ontoegeeflijke dictator gaf niets wezenlijks toe, maar stemde slechts in een respijt van enkele dagen toe en het door verdragen beschermde land werd aan zijn annexatie-zucht prijsgegeven. Wat voor aantrekkelijks heeft München, dat wij het kerkelijk zouden imiteeren. In onze kerken erkennen we geen premiers, die voor een deel onzer kerkelijke wereld kunnen handelen. En nog minder dictators, die hun zin mogen doordrijven. Gelukkig zijn er andere en voor de kerk schriftuurlijker middelen, waardoor het groote doel kan worden bevorderd, zoo niet bereikt. Er kunnen samensprekingen worden gehouden tusschen personen, die geen enkele bevoegdheid hiertoe hebben verkregen dan die uit „de vrijheid van den christenmensch" voortvloeit en die zich alleen gebonden achten aan Schrift en belijdenis. Zulke saamsprekingen moeten dan gehouden worden onder de kracht van het woord der SchriftEén is uw Meester en gij zijt allen broe ders. Elke poging tot wat op een eenigszins ge welddadige pressie gelijkt, blijve geweerd. In geschrifte kan over hangende kwesties voor lichting worden geboden, mits de zakelijkheid niet uit het oog worde verloren. Wij hebben een Synodale Commissie, welke over deze aangelegenheden beraadslaagt. Wat kan men meer verlangen Indien langs die wegen de geschillen onver hoopt niet uit den weg zouden kunnen worden geruimd, dan kan een München zeker geen baat brengen. München is politiek, a la München kerkelijk geoordeeld. HEPP. Inderdaad, we kunnen begrijpen, dat de struc tuur van München Prof. Hepp niet aanstaat. Ons ook niet. We kunnen begrijpen, dat het resultaat van München menig mensch huiverig maakt. Maar toch wil het bij mij er niet in, dat een ker kelijk München om de bezwaren die aan het po litiek München zitten, zoo te veroordeelen zou zijn. Dat in onze pers aangedrongen wordt op een kerkelijk München is niet omdat men dictatoren wenscht in onze kerken, noch ook omdat men slechts een vrede voor een oogenblik wenscht, maar hierom dat het van positieve waarde is als kerkelijke leiders elkaar eens spreken. Dat het van positieve waarde is als men om de kerkelijke strijd te beslechten geen voorwendsels gebruikt om elkaar te ontloopen, zooals bij politici nog al eens voorkomt, maar elkaar opzoekt terwille van de waarheid en den vrede. München heeft dit geleerd waar een wil is tot vrede, daar is een weg. Die weg was in München wellicht verkeerd, maar laten wij dan bij het licht van Gods Woord de vrede zoeken langs het pad van Waarheid en recht. Ik kan niet gelooven, dat de pennestrijd, die nu al zoolang gevoerd wordt en waarvan bijna ieder beu is, nog zou doorgaan als men als broe ders in Christus den wil had elkander te spreken. Ook begrijp ik Prof. Hepp niet goed. Hij schrijftSamensprekingen kunnen gehouden wor den tusschen personen die geen enkele bevoegd heid hiertoe hebben verkregen dan die uit de „vrijheid van den Christenmensch" voortvloeit en die zich alleen gebonden achten aan Schrift en Belijdenis. Nu, dat is het juist wat velen wenschen. Ik kan me haast niet indenken, dat als Prof. Hepp of wie ook, eens deze voorslag deed laten die genen, die elkander bestrijden op die plaats en dat uur eens samenkomen, dat ze niet zouden in stemmen. Aan het eind schrijft Prof. Hepp we hebben een Synodale Commissie welke over deze aan gelegenheden beraadslaagt. Wat kan men meer verlangen Zie, hierover kan ik het met Prof. Hepp niet eens zijn. 'n Broederlijke samenspre- king kan veel meer profijt brengen dan een Sy nodale Commissie. En ik maak me sterk, dat velen hiermee instemmen. Ik zou willen vragen Prof. Hepp kunt U niet eens een voorslag doen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1