No. 41 Vrijdag 14 October 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 OUDERLINGEN Natuurlijk informeert ge bij het huisbezoek naar de lectuur die gelezen wordt. Ge strijdt tegen de wereld in het christelijk huisgezin Natuurlijk vraagt ge of men meeleeft met de kerken in Zeeland En dan vraagt ge of de veel gelezen Zeeuwsche Kerkbode ook in dat gezin gelezen wordt door ouders en kinderen DE CHRISTELIJKE MIDDENSTAND. Tegen den middenstand, die belangrijke roep in onze samenleving, wordt de beschuldiging in gebracht, dat daarin zoo weinig begrepen wordt de roeping tot organisatie. En die beschuldiging wordt dan bewezen. Van de plm. 360.000 middenstandszaken in ons land zijn maar 45.000 in een Bond georganiseerd en wel 14.000 in den neutralen bond, 28.000 in den Roomschen bond en 3000 in den Chr. Midden standsbond. 87 is dus nog ongeorganiseerd. Dit is daarom al een vreemd verschijnsel om dat nu toch langzamerhand de groote beteekenis van het georganiseerd-zijn wel heel duidelijk aan het licht getreden is. Op die beteekenis wees de Minister-President Dr. H. Colijn op een jaarvergadering van den Chr. Middenstandsbond. Hij zei daar o.m. Tegenover een ongeorganiseerd maatschappelijk leven staat de overheid vrijwel machteloos. De overheid kan wel iets doen, wanneer zij een goede georganiseerde groep tegenover zich heeft. Ik ben hier om U te doen zien hoezeer de orga nisatie van het standpunt der Regeering noodig is en als zoodanig wordt gewaardeerd". Wordt zoo tegen den Middenstand in 't al gemeen de beschuldiging ingebracht, dat men ernstig tekort schiet in het zich organiseeren, te gen den Christelijken Middenstand wordt die zelfde beschuldiging ingebracht en wordt daar dan nog een tweede aan toegevoegd, n.l. dat die voor een deel nog verkeerd georganiseerd is, in een neutralen bond. Dat wordt dus al heel erg. Maar een heel klein deel georganiseerd en daar van nog een deel verkeerd georganiseerd. Ook deze beschuldiging wordt bewezen. In den Chr. Middenstandsbond zijn maar 3000 on dernemingen georganiseerd. In zijn toespraak op de Jaarvergadering van dezen Bond werd door ZEx. Dr. H. Colijn, dan ook dit nog gezegd ,,Ik geloof echter, dat de duizenden, welke Gij thans onder Uw bestuur hebt, nog wel verdub beld kunnen worden. Laten zij, die zich nog niet hebben aangesloten, zulks onverwijld doen". Als de Minister sprak van de duizenden, die in dien bond waren georganiseerd, was dit wel een beetje euphemistisch dat aantal duizenden was dan in z'n geheel drie, zegge drie Zoo is wel duidelijk, dat in dezen toestand verandering moet komen zal de middenstand too- nen z'n eigen belang te begrijpen en daarin ook heel de samenleving te dienen. En dat ook de Christelijke Middenstanders niet alleen zich gaan aansluiten bij één bond, maar bij den bond waar bij ze behooren, n.l. den Christelijken Midden standsbond. Over die roeping, om ook op het terrein van de organisatie het neutrale standpunt dat een onmogelijk ding is prijs te geven en zich Chris telijk te organiseeren, is ook in de Kerkbode al herhaalde malen geschreven, zoodat het niet noo dig is daarover nu uit te weiden. Nu ontvingen we van het bestuur van den Chr. Middenstandsbond de meedeeling, dat men in de maand October een groote landelijke actie wil beginnen om te bewerken dat de Christelijke Middenstanders hun roeping gaan verstaan en volgen, n.l. dat iedere Christelijke Middenstander lid behoort te zijn van de voor hem in het leven geroepen principieele organisatie. Deze actie zal worden geleid door de heeren C. J. Booster, Dr. Ph. van Muiswinkel en H. Wieringa. Gaarne willen we die actie ondersteunen met een aanbevelend woord. Als er onder onze lezers zijn, die nog niet georganiseerd zouden zijn, of wel maar verkeerd, laten zij dan de propaganda- vergaderingen bezoeken, opdat ze op het rechte spoor komen. Organisatie is noodig, maar dan ook een Chris telijke organisatie. DE AANNEMING TOT KINDEREN. Gaal. 4:1—7 (II). De aanneming tot kinderen kon eerst dan ko men als de tijd, van te voren bepaald, vervuld was. En dan toont Paulus aan, dat die tijd nu ver vuld was, door de zending, waarmee Christus gezonden werd. „Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitge zonden, geworden uit een vrouw, geworden on der de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren verlossen zoude en opdat wij de aanne ming tot kinderen verkrijgen zouden." Zou het kind tot vrijheid komen dan moesten de voogden en verzorgers weg, d.w.z. dan moest die wet, waaronder Israël gesteld was, weg. Die wet was door God gegeven. Die wet kon ook alleen door God worden ingetrokken, maar bij het buiten werking stellen van de wet moest God dan rekening houden met wat Hij zelf in die wet had bepaald dan moest aan den daarin gestelden eisch zijn voldaan. Dat deed God zelf door iets heel bijzonders. Dat bijzondere bestond daarin, dat God Zijn Zoon, die bij Hem was in de wereld zond. Deze Zoon was nog in heel anderen zin Gods Zoon dan Israël. Hij was Gods eenige en eeuwige Zoon, die bij God was, die als Hij gezonden zou worden zou gezonden worden, zooals het grondwoord aangeeft, van God uit. En als God dien Zoon zond, dan werd die Zoon uit een vrouw. Gods Zoon werd mensch. En als mensch kwam Hij onder de wet. De Chris tus vond dan in die wet Zijn levenstaak aange wezen. In Rom. 15 8 schrijft Paulus „En ik zeg, dat Jezus Christus een dienaar geworden is der besnijdenis vanwege de waarheid Gods, op dat Hij bevestigen zou de belofte der vaderen". De eisch der wet moest door Hem worden ver vuld. En dien eisch der wet heeft Christus dan ver vuld. Hij is in alles gehoorzaam geweest. Zoo is Hij ook een vloek geworden, omdat die wet den vloek eischte voor haar niet-vervulling. Een vloek wordt Hij dan, niet voor eigen zonden, maar voor de zonden der Zijnen, die in Hem begrepen waren. Als zöö die wet is vervuld, dan kan God ook die wet voor wat betreft haar eischen van den vloek voor die haar niet houdt en haar bren gen onder dienstbaarheid buiten werking stel len. Dan kunnen die voogden en verzorgers worden ontslagen. Dan is de tijd vervuld. Maar nog iets anders was dan noodig. Die tijdsbepaling van dat zetten onder voogden en verzorgers was niet willekeurig. Die had haar goede reden en wel hierin, dat het kind in dien tijd onder de voogdij rijp zou worden en geschikt om de erfenis te aanvaarden. Israël moest rijp worden voor het aanvaarden der erfenis. Als wij zoo in vers 5 kinderen Gods zul len zijn, dan moeten we tot kinderen Gods wor den aangenomen, dan moeten we de aanneming tot kinderen verkrijgen. Van nature zijn we geen kinderen Gods. Zul len we kinderen Gods worden dan is noodig een rechtshandeling, waardoor we tot kinderen Gods worden aangenomen en verklaard. Maar dan is ook meer noodig. Dan moeten we ook den Geest ontvangen, en daardoor de geaardheid van een kind dan is noodig dat er gelijkenis en verwant schap en gemeenschap zij tusschen den Vader en Zijn kinderen, tusschen God en Zijn geloo- vigen. Die aanneming tot kinderen had ook Israël noodig. Het was wel al een kind, maar had toch ook nog die aanneming noodig. In die aanneming zijn nog weer trappen te onderscheiden. In Rom. 8:15 spreekt Paulus over degenen, die ontvangen hebben den Geest der aanneming tot kinderen. En in Rom. 8 23 verklaart hij van diezelfden, dat ze nog verwachten de aanneming tot kinde ren, in de verlossing van het lichaam. Ook Israël had nog noodig een aanneming tot kinderen in de bekeering, waarmee het zich be- keeren zou tot Christus om te gelooven in den van den Vader gezondene. Israël, als onmondige zoon en ideëel reeds bezitter van het erfgoed, moest nog de geschiktheid ontvangen om werke lijk erfgenaam te zijn. En ook dat zou Israël ontvangen door Chris tus. Als Hij komt en Zijn werk volbrengt, ver werft Hij voor de Zijnen den Heiligen Geest. En door dien Geest is het, dat zij veranderd wor den, geschikt gemaakt worden, rijp worden voor het aanvaarden der erfenis en alzoo vrij worden van de voogden en verzorgers. „Want zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaar heid wederom tot vreeze, maar gij hebt ontvan gen den Geest der aanneming tot kinderen, door welken wij roepen Abba, Vader. Dezelve Geest getuigt met onzen Geest, dat wij kinderen Gods zijn." Rom. 8 1416. Zoo vallen ze saam en dat moest ook de tijd, waarop de wet als voogd werd buiten werking gesteld én de tijd, waarop het kind rijp wordt om de erfenis te aanvaarden. Zoo komt de tijd, dat Israël tot kind kan worden aangeno men. HEIJ. DE GEESTELIJKE VERZORGING DER WEERMACHT. Naar wij vernemen heeft de Algemeene Synodale Commissie der Ned. Herv. Kerk een adres gezonden aan den Minister van Defensie, waarin zij er op wijst, dat het h.i. dringend noodzakelijk is met het oog op de uitbreiding der weermacht het aantal leger- predikanten uit te breiden. Adressant wijst er op, dat de vacature ontstaan door het overlijden van Ds. J. H. Ruysch van Dugteren nog altijd open is en dat uitbreiding van het aantal Herv. functionarissen in het be lang van de geestelijke verzorging der Prot. mi litairen moet worden geacht. Naar het gevoelen van adressant kan de ar beid der geestelijke verzorging niet zonder meer aan de plaatselijke ambtsdragers in de garnizo- nen worden overgelaten. Het instituut der leger- predikanten, doch dan uitgebreid en hier en daar versterkt met de hulp van eenige reserve-veld predikers, is het aangewezen orgaan. Het kan naar het oordeel van adressant niet bevorderlijk zijn aan de opvoeding van onze dienstplichtigen in een Chr. nationalen geest, geest, wanneer de kerkelijke gedeeldheid op het terrein der weermacht zou worden overgebracht, waardoor aan het gevoel van saamhoorigheid onder onze Weermacht in niet geringe mate af breuk zou worden gedaan en de Kerk ook aller minst zou zijn gediend. Het geslacht der gouvernantes is blijkens dit stukje nog welig tierende. Wat zou er ook van onze militairen terecht komen als zulke zorgdra gende, zulke de belangen zoekende, zulke met ijver bezielde menschen voor het afdolende er niet waren. Neen, dat kan niet worden overgela ten aan de plaatselijke ambtsdragers. Dat moeten persé Hervormde (wat zijn dat?) menschen zijn. U weet wel, menschen van de „volkskerk". Want de zorgdragende gouvernante in den Haag acht het niet bevorderlijk voor de opvoeding (op voeding ziet U) van onze dienstplichtigen in een Chr. nationalen geest, wanneer „kerkelijke ge deeldheid" op het terrein der weermacht zou worden overgebracht. Dan zou het gevoel van saamhoorigheid onder de Weermacht niet gering worden geschaad. Nu meende ik in mijn onnoo- zelheid, dat de tijd voorbij was, dat men in naam der verdraagzaamheid en saamhoorigheid zijn opinie aan anderen wilde opdringen. Blijkens dit stuk gericht tot Minister van Dijk, moeten onze Gereformeerde jongens dus maar luisteren naar hetgeen Hervormde collega's hun wenschen voor te houden. Anders gevoelen ze zich niet één met de anderen. Wie gevoelt hier niet, dat 1834 en 1886 nog niet ver achter ons ligt? En wie geeft me nu eindelijk eens een definitie, een scherpe beschrijving van het begrip Hervormd Het spijt me, dat zulk een scherp en velen kwetsend stuk naar den Minister is gezonden. DOOPLEDENTUCHT. Uit het verslag van de Classis Amsterdam „De bespreking over het rapport der kerkvisi- tatoren inzake de „Tucht over doopleden" wordt hervat, mede in verband met de aan de kerken op verzoek toegezonden memorie van Dr. G. C. Berkouwer. Als resultaat der bespreking besluit de verga dering de kerken te adviseeren aan het einde der vermaningen van de afwijkende doopleden de volgende formule te gebruiken „De Kerkeraad is in de droeve noodzakelijk heid aan de gemeente mede te deelen, dat N.N. de gemeenschap met Christus en Zijne Kerk, die hem in den Heiligen Doop beteekend en verzegeld was, ondanks veelvuldige vermaning verloochent, tengevolge waarvan de Kerkeraad verklaart, dat hij geacht moet worden buiten de gemeenschap der Kerk te staan." De zaak zelve zal ter Generale Synode ge bracht worden. Een commissie ter voorbereiding hiervan wordt benoemd, bestaande uit de diena ren Dr. G. C. Berkouwer, H. S. Bouma en ouder ling J. H. Linschoten, van Amsterdam." Doopledentucht is een van de moeilijkste pro blemen in ons kerkelijk leven. Ieder weet de be paling, dat iemand, wanneer hij voor zijn dertig ste jaar geen belijdenis gedaan heeft, geacht wordt gebroken te hebben met de kerk. Wel is waar kan dit in het algemeen niet worden doorgevoerd, maar zeer ernstig moeten toch diegenen behan deld worden, die voor dien tijd niet gekomen zijn tot het doen van belijdenis. Het is wel zeer droef, wanneer men moet con- stateeren, dat een kind der belofte niet meer wil meeleven. Wanneer vader en moeder van alles geprobeerd hebben, biddend en werkend, wan neer ze het kind hebben voorgehouden de zegen en vloek des verbonds, dan zal de kerkeraad, wanneer het kind in een dergelijke zondigen hou ding volhardt, niet anders mogen doen dan op treden. Natuurlijk moet dit met veel liefde en wijsheid geschieden. De gedachte dat, wanneer de kerke raad er zich mee gaat bemoeien, nu de zaak ver loren is, kan soms juist zijn. Het is toch mogelijk, dat een kind zoo onverstandig, zoo ontactisch wordt aangepakt, dat het een verdedigingshou ding gaat aannemen, inplaats van zich gewonnen te geven. Het mag dan ook niet zoo zijn, dat de kerkeraad als een aanvaller beschouwd wordt. Ouders, die in dergelijke omstandigheden verkee- ren dat hun kinderen niet meeleven, doen goed om te zeggen tot zulk een kind de kerkeraad komt uit liefde tot je. Doet niets anders dan wat Jezus hem geboden heeftn.l. als de goede her der datgene zoeken, wat dreigt verloren te gaan. Wordt een kind bruut, ruw, hardhandig aange pakt, ja, dan is het in 99 van de 100 gevallen een verloren zaak. Natuurlijk zijn er gevallen waarin een kind zich zoo misdraagt jegens ambtsdragers, dat zij zich niet mogen laten beleedigen, omdat ze van Christuswege komen, en dan moeten laten zien, dat ze de hoogheid van het ambt respecteeren, toch neemt dit niet weg, dat zelfs dan nog zelf- beheersching geboden is. Daarom is het zoo goed uit de kerkeraad zeer bekwame menschen te nemen, die de jeugd ver staan. Die met de jeugd als het ware dagelijks te maken hebben. Die in de ziel zien. Het is zoo goed, dat zulke broeders zich met het afdolende jonge leven bemoeien. Daarmee is niet gezegd, dat anderen niet be kwaam zouden zijn tot zulke arbeid. Alleen be weren we de eersten zijn meer bekwaam. Het maakt een groot verschil of men dagelijks met kinderen, grooten en kleinen, omgaat dan of men dagelijks zijn arbeid op een kantoor, fabriek of werkplaats verrichten moet. Worden nu zulke afdolende jonge kinderen met wijsheid en liefde behandeld en wordt hun bijgebracht, dat het liefde is van den kerkeraad, waarom ze worden opgezocht, dan zal het een hard hart moeten zijn, dat ongevoelig blijft. Vooral ook als men laat zien, hoe liefdeloos het zou zijn zulke geestelijk zieken aan hun lot over te laten. We weten allen helaas, dat er gevallen zijn waarin niets baat. Hoe men ook spreekt of han delt, hoe men ook trekt en lokt, het hart is ver hard. Toch geve men niet te spoedig den moed op. Dikwijls gaat er meer in schijnbaar harde menschen om dan velen vermoeden. Ook kan de hardheid een houding zijn van verdediging, die men aanneemt om zijn zwakte te verbergen. Helpt tenslotte al het liefderijk vermaan niets meer, dan geve men zulk een dooplid na verloop van tijd een proeftijd. Een proeftijd, die ook al bepaalt moet worden naar de omstandigheden en naar den persoon in kwestie. Helpt dit laatste ook niets meer, dan kan volgen hetgeen we hierboven afdrukken lieten. We weten hoe smartelijk dit voor een ouderhart is, hoe smartelijk voor de kerk, maar we mogen niet anders. En Godvree- zende ouders verstaan dit. Ze zien, het gaat er bij den kerkeraad niet om, om ons kind eens te treffen, maar hierom om het lichaam van Chris tus zoo rein mogelijk te houden. Volkomen rein kan dit lichaam nooit worden. Wij zien maar aan wat voor oogen is. Maar die oogen gebrui ken we dan ook. En zoo is de Raad geroepen den doopledentucht te passen waar onverschil ligheid, besliste ongehoorzaamheid aanwezig is. De kerkeraad kan niet anders en mag niet anders, want de Koning der kerk gebiedt het. A. H. OUSSOREN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1