No* 39
Vrijdag 30 September 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
ƒ2.-.
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*"
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE RAAD DES HEEREN.
En de Heere gaf Jojakim, den koning
van Juda, in zijne (Nebukadnezars) hand.
Daniël 1 2.
In het boek Daniël wordt ons een uitzicht ge
opend over de volkerenzee en ons getoond, dat
de Heere in de beroeringen dier volkerenzee zijn
Raad uitvoert en dat al wat op aarde geschiedt
door zijn hand wordt geleid en zóó wordt geleid,
dat het zal uitloopen op de verheerlijking van zijn
grooten Naam.
De golven der volkerenzee gaan soms gewel
dig hoog en ze laten niemand onberoerd, we heb
ben er allen mee te maken, ook de Kerk. De
machtige golven van den oceaan veroorzaken
deining aan alle stranden, zelfs in de rustige in
ham, die schijnbaar beschutting biedt tegen de
stormen die op zee woeden.
Destijds was Nebukadnezar de man, die aan
de wereld zijn wil als wet dicteerde. De twee
trotsche wereldrijken, waartusschen het kleine
gebied van Juda met Jeruzalem als een buffer
staatje lag, had hij het zwijgen opgelegd. Het
eene, het Assyrische rijk aan de oevers van den
Eufraat, had hij vernietigd. Op de puinhoopen
was het jonge, sterke Babylonische rijk verrezen
als een wonder. Het andere, het oude Egyptische
rijk aan den Nijl, was gedwongen het hoofd in
den schoot te leggen, na een felle worsteling om
de oppermacht. De Farao had de aankomende
wereldveroveraar in diens eigen gebied opge
zocht, en was bij die gelegenheid met zijn legers
door Juda getrokken, had de joodsche militaire
macht weggevaagd, de koning gedood (Josia) en
zijn zoon Jojakim op den troon van Jeruzalem
gezet. Maar in het gebied van Nebukadnezar ge
komen, stootte hij zijn hoofd en met bebloedde
kop werd hij tot een haastige terugtocht gedwon
gen heelemaal tot binnen de grenzen van zijn
eigen land aan den Nijl. De rollen werden om
gekeerd, de aanvaller was vluchteling, de aan
gevallene achtervolger envoor de poorten van
Jeruzalem verschenen nu op hun beurt de solda
ten van Nebukadnezar en de stad, eerst onder
de zeggenschap van Egypte, ging over in de
macht van Babel.
De macht van de sterkste triomfeerde voor de
zooveelste maal en de kleine, zwakke bufferstaat
werd het kind van de rekening. Dat is immers de
gewone gang der groote politiek, een andere lijn
valt er niet in te ontdekken, ook nu niet. Zoo
kunnen wij dikwijls hooren en lezen in de alge-
meene beschouwingen, die over de ontwikkeling
der gebeurtenissen op aarde ten beste worden
gegeven per radio en krant. Zeker, Gods naam
wordt ook genoemd in verband met de onheil
spellende loop der gebeurtenissen, en er wordt
tot Hem geroepen, meer dan ooit zelfs in onze
spannende tijd. En wij verblijden ons daarin, de
Heere die de verootmoediging en het gebed der
Ninévieten aanzag, kan ook nu genadig de ge
beden verhooren. Maar er is in dat alles veel
onschriftuurlijke oppervlakkigheid. De Naam des
Heeren aanwenden als het laatste redmiddel tot
zelfbeveiliging in den trant van als dat niet helpt,
helpt er niets meer veel schijnbare godsdienstig
heid, die eigenlijk religieus gekleedde zelfhand
having is. De cijfers der onkerkelijkheid bewegen
zich intusschen in stijgenden lijn, een brutaal
atheïsme manifesteert zich in het breede leven,
vooral op den dag des Heeren, het Woord Gods
heeft velen niets en niets meer te zeggen en de
Heiland der wereld, die zijn leven gegeven heeft
om de wereld te behouden, is een geschikt voor
werp voor schoone fraseologie voor velen. Nu
het gevaar dreigend naderbij komt ten spijt van
menschelijke wijsheid, nu wordt Gods Naam ge
noemd als laatste schans om zichzelf achter te
verdedigen. Misschien is Hij nog in staat een
dam op te werpen tegen de aanstormende golven.
Van deze geest moet de gemeente van Jezus
Christus zich vrij houden en onbesmet bewaren.
Want de Heere is niet tevreden met deze plaats
voor laatste redder, die door menschen Hem
wordt gewezen. Hij wijst ons onze plaats. Zijn
hand is er niet alleen om ons te beschermen als
wij het niet langer afkunnen, maar alle dingen
worden door die sterke rechterhand geleid naar
Zijn vast plan. In de wind en de gebeurtenissen
der groote politiek voert Hij zijn Raad uit. Hij
neigt de harten der koningen als waterbeken, niet
om onze wil, maar om Zijn besluit uit te voeren,
dat alleen heilig en goed is. Jeruzalem was geen
speelbal van de grootmachten, maar rustte in Zijn
hand. De ontembare Nebukadnezar werd door
Hem naar de poorten van Jeruzalem geroepen
en toen gaf Hij Jeruzalem in zijn hand over.
Wij kunnen als wij dit voor oogen houden,
rustig blijven wanneer de menschen hun even
wicht verliezen tengevolge van de spanningen
op aarde. Wij weten, dat ons niets overkomt bij
toeval, maar dat alles uit de hand des Heeren
komt. Dat beteekent, dat alle dingen met wijs
heid worden geleid. En tenslotte, dat het recht
is, zooals het gaat. Bij Hem is geen onrecht.
Recht was het toen de Babylonische soldaten de
burgervrijheden in Jeruzalem vertrapten, kinderen
van de moeders scheurden om ze naar Babel te
deporteeren, toen ze hun schermende handen
sloegen aan de heilige vaten van de tempel des
Heeren zelf, om ze te brengen naar het godshuis
van Mardock. Recht van de zijde des Heeren.
Recht wat nu in China en in Spanje gebeurt,
en in Rusland, waar schennende handen de ker
ken sluiten en de „heilige vaten" brengen in den
tempel der menschelijke cultuur het kruis plaat
sen onder hamer en sikkel. Jeruzalem had het er
naar gemaakt voor den Heere. Wij zullen bij
onze beschouwingen over de huidige gebeurte
nissen, het Woord Gods niet gesloten naast ons
leggen, maar het openen, om het recht des Hee
ren HEEREN te erkennen. Slechts dan kunnen
wij bidden zooals het behoort en vrijmoedig tot
Hem gaan die, ofschoon hoog, in Christus onze
Vader is geworden.
Brouwershaven. J. MEESTER.
ONZE GEMOBILISEERDEN.
De regeering achtte den toestand, die in ons
werelddeel intrad door de internationale verwik
kelingen, zóó ernstig, dat zij duizenden dienst
plichtigen onder de wapenen riep en in vóór
mobilisatie naar de grensposten uitzond.
Als de toestand van oorlogsgevaar werd ge
proclameerd, wil dat naar het woord van den
Minister-President Dr. H. Colijn niet zeggen,
dat er direct oorlogsgevaar dreigt. Hij meende,
dat er nog mogelijkheid bestond op behoud van
den vrede. En hij wekte op, om dat behoud van
den vrede te bidden.
Dat God nog de volkeren in Zijn ontferming
moge gedenken en ze bewaren voor de rampen
van een oorlog wie, die bidden leerde, zou
dat niet dagelijks tot zijn bede maken
Dei oproep van de Classis Den Haag, om
Donderdag of Vrijdag saam te komen in een ge
bedsure, zal dan ook wel in alle onze kerken
weerklank gevonden hebben.
Al bestaat er dan nog uitzicht op het behoud
van den vrede, toch mocht de reeds genomen
maatregel van vóór-mobilisatie niet achterwege
blijven.
We moeten nu ook hen, die van vrouw en
kinderen moesten afscheid nemen, en hen, wier
diensttijd werd verlengd of verzwaard of ver
vroegd, gedenken.
Ook voor hen gaat ons gebed op. En voor
den geestelijken arbeid in het leger. Onze veld
predikers hebben nu een zware taak.
Nu gevoelen we den zegen, dat er overal
Christelijke militaire huizen zijn, en moeten het
gevoelen de roeping om die te steunen. Het zou
wel goed zijn, als in de gebedssamenkomst voor
die militaire tehuizen een collecte gehouden werd.
Er is dan echter ook een groep gemobiliseer-
den, die daarvan niet kan gebruik maken, omdat
ze niet in garnizoenplaatsen verblijven, maar in
allerlei dorpen en kleine plaatsen aan de grens
en aan de kust.
Laat men ook hen niet vergeten. Daarom vol
doe ik hier aan een verzoek van Ds. Lindeboom,
die als reserve-veldprediker in Bergen op Zoom
dienst doet, om in de Kerkbode te vragen, dat
a.s. Zondag in die plaatsen van de kansels de
leden zullen worden opgewekt, om zoo mogelijk
de daar gemobiliseerden in hun gezin te ontvan
gen en alzoo eenigermate te vergoeden, wat ze
moeten ontberen nu ze ver van huis zijn. Dan
zullen ze doen naar het woord en vergeet de
herbergzaamheid niet.
Laat er ook nu zijn een wandelen in de veste
des Heeren, dan mogen we ook nu op Hem be
trouwen.
ALLEN ZONDER ONDERSCHEID ZONEN
GODS,
Gal, 3:26—29.
In de Statenvertaling staat niet „zonen" Gods,
maar „kinderen" Gods. Terecht is in de nieuwe
vertaling het woord „zonen" gekozen. In dat
woord ligt aangewezen, dat zij, kinderen Gods,
nu gekomen waren tot de positie van volwassen
zonen.
Dat de apostel dit woord kiest is te verstaan
uit het voorafgaande. Daar heeft hij gezegd, dat
zij niet meer onder den tuchtmeester, den paeda-
goog, stonden. Onder den tuchtmeester stonden
de zonen totdat zij een bepaalden leeftijd bereikt
hadden dan waren ze nog kinderen, in den zin
van kleine kinderen. Maar als ze den volwassen
leeftijd hadden bereikt, bleven ze wel kinderen,
maar niet meer in de positie van kleine kinderen,
dan werden ze zonen, volwassen zonen.
Over dat onderscheid gaat Paulus in het begin
van hoofdstuk 4, uitvoeriger spreken. Hier vol
staat hij er mee te constateeren, dat ze zonen
Gods werden door het geloof in Christus Jezus.
De nadruk valt hier daarop, dat ze door het ge
loof in Christus Jezus zonen Gods werden. Dat
geeft de conclusie aan, die Paulus trekt uit het
voorafgaande, waarin hij breedvoerig heeft aan
getoond, dat, om een kind van God te worden,
het niet noodig is ook verdiensten van wetswer-
ken te hebben. De zaligheid komt naar het tes
tament der belofte, dat zalig spreekt en kinderen
Gods noemt, die de belofte gelooven.
Van hen, die gekomen waren tot het geloof in
den Heere Jezus Christus, kon hij dus zeggen, dat
zij allen zonen Gods waren.
Nog nader bevestigt hij die waarheid in vers
27 Want zoovelen als gij in Christus gedoopt
zijt, hebt gij Christus aangedaan.
Zij, die tot het geloof kwamen, hadden daarna
den doop ontvangen, het teeken en zegel van de
afwassching der zonden door het bloed en den
Geest van Christus.
Zij waren dan gedoopt in Christus. Het is wel
een heel sterke beeldspraak, die de apostel zoo
gebruikt. Het is niet mogelijk precies te omschrij
ven de zaak, die Paulus daarmee bedoelt. Er ligt
alleen een aanwijzing in van de richting, waar
heen de gedachten moeten gaan tot ze eindigen
in het mysterie, het onbegrijpelijke. De onder
dompeling in het water is een beeld van het on
dergedompeld worden in Christus. Als een spons
in het water wordt ondergedompeld, wordt ze
geheel met water doordrenkt. Wie in Christus
gedoopt wordt, ontvangt ten volle deel aan Hem;
die ontvangt deel aan Christus en al Zijn wel
daden.
En dat zij nu deel kregen aan Christus, was
ook naar buiten openbaar geworden. Ze hadden
schrijft Paulus - Christus aangedaan. Het
woord „aandoen" gebruikt men van een kleed.
Christus aandoen wil zeggen, zich met Christus
als met een kleed bekleeden. Het kleed kan ook
dienst doen ter onderscheiding. Soldaten zijn aan
hun kleed te onderkennen. Als zij Christus aan
gedaan hadden, kwamen ze daarin uit in hun
onderscheiding van andere menschen.
Wanneer we vragen wat Paulus bedoelde, als
hij zei dat zij Christus, als een kleed, aangedaan
hadden, is te verwijzen naar plaatsen, waar hij
soortgelijke beeldspraak gebruikt. In Ef. 4 24
en Col. 3 10 spreekt hij van het aandoen van
den nieuwen mensch. Door het geloof worden
we nieuwe menschen, en dan blijkt het ook, dat
we nieuwe menschen zijn. Die nieuwe mensch
wordt openbaar in de vruchten des Geestes. En
in Col. 3:1214 noemt Paulus dan eenige vruch
ten des Geestes. Daar zegt hij, dat de geloovigen
moeten aandoen de innerlijke bewegingen der
barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid,
zachtmoedigheid, lankmoedigheid, verdraagzaam
heid, vergevingsgezindheid en bovenal de liefde.
Zoo hadden zij, die in Christus gedoopt wa
ren, Christus aangedaan, en zoo was bevestigd,
dat zij door het geloof Christus deelachtig waren
geworden en door dat geloof kinderen Gods.
En kinderen, zonen, Gods waren zij nu allen.
Want allen zijt gij kinderen Gods. Op dat „allen"
ligt ook de nadruk. Allen zonder onderscheid.
Dat hierbij geen onderscheid mag in rekening ge
bracht worden, wordt dan heel duidelijk uitge
sproken in vers 28, daarin is noch Jood noch
Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daar
in is niet man en vrouw, want gij zijt allen één
in Christus.
Er is onder de menschen velerlei onderscheid,
en dat onderscheid is soms van groote beteeke-
nis. De Jood verdeelde de menschheid in Joden
en heidenen, en op de heidenen zag hij dan met
verachting neer. De Grieken spraken van Grie
ken en barbaren, en al had het woord „barbaar"
niet den ongunstigen klank, dien het voor ons
heeft, een eervolle naam was het toch niet. In
maatschappelijk opzicht maakte het toen geen
klein verschil of iemand een dienstbare, een slaaf
was of een vrije. De positie van den man was een
heel andere, dan die van de vrouw. Den man
werden vele rechten toegekend boven de vrouw.
De beteekenis van al die onderscheidingen valt
echter weg bij hen, die deelen in de gemeenschap
met den Heere Jezus Christus. Ongeacht die ver
schillen kan men in die gemeenschap deelen.
Daarvoor is niet noodig dat men een Jood is.
zoodat een Griek Jood zou moeten worden om
er deel aan te hebben. Ook niet dat men een
Griek is, zoodat een Jood een Griek zou moeten
worden. Vrijen en onvrijen kunnen daarin dee
len, mannen en vrouwen.
Hierbij mag niet vergeten worden wat Prof.
Greijdanus in de Korte Verklaring opmerkt, dat
we bij dit vers niet uit het oog moeten verliezen,
dat de apostel hier niet handelt over hetgeen in
het maatschappelijk leven geldt of gelden moet.
Voor dat gebied eischt hij juist de eerbiediging
van onderscheiden verschillen. Ef. 6 5. Titus
2:9, 10. Hij spreekt evenmin over kerkelijke
diensten, voor welke hij ook de beteekenis van
het geslachtsverschil, naar scheppingsordinantie
handhaafd en erkend wil hebben. 1 Cor. 14 35-
35 1 Cor. 11 5-10 1 Tim. 2 11-14. Het weg
vallen van het verschil is er alleen in betrekking
tot de gemeenschap met Christus. Daarin zijn ze
allen gelijk.
„Want gij allen zijt één in Christus Jezus",
alzoo vers 28 het slot. Met elkander vormen ze
niet een groep, maar een eenheid van gelijken.
Zoo is wel helder in 't licht gesteld de dwaas
heid en zonde van hen, die aan de geloovigen
in Galatie leerden, dat ze aan het geloof in Chris
tus niet genoeg hadden, dat ze ook besneden
moesten worden en de wet van Mozes onder
houden.
Alle geloovigen, ongeacht de verschillen van
nationaliteit en maatschappelijke positie en sexe
zijn één in Christus Jezus.
En daarom zijn ze ook allen Abrahams zaad
en naar de belofte erfgenamen. Abrahams kinde
ren zijn niet de Joden naar het vleesch, maar
die uit hetzelfde geloof van Abraham leven. En
zooals Abraham door de belofte een erfgenaam
was, zoo zijn alle geloovigen door datzelfde ge
loof erfgenamen.
HEIJ.
GEREFORMEERD-ZIJN.
Er zijn heel wat menschen aan te wijzen, die
Gereformeerd zijn en er deze redeneering op na
houden „Als je den Heere Jezus maar liefhebt,
en de wereld niet zoekt, dan zul je wel zalig wor
den". Dit schijnbaar juiste woord heeft heel wat
zielen gerustgesteld, die toch in het geheel niet
gerust kunnen zijn. Want in de eerste plaats moet
hier iets bij. En in de tweede plaats is onze zalig
heid niet het hoogste doel. Wat 't eerste be
treft het komt er maar niet op aan, dat
iemand den Heere Jezus liefheeft, zonder meer
tal van Mohammedanen zeggen Jezus ook hoog
te achten. En tal van Joden respecteeren Hem
ook. En vele Christenen, die niets willen hooren
van verzoening door zijn bloed van betaling van
onze zonden door Hem, van Zijn verdiensten die
ons worden toegerekend, zeggen eveneens gaar
ne we hebben den Heere Jezus lief. En ik wil
nog dichter bij onzen kring komen er zijn tal
van menschen, die eigen ziele-ervaring hooger
achten dan Zijn Woord, die ook zeggen we
hebben den Heere Jezus lief. Gode zij dank sterft
die afgod er in de Gereformeerde Kerk wat uit,
maar hier en daar kan men toch nog sporen van
dit valsch mystiek en doopersch beginsel aan
treffen. Deze menschen beweren dus wel den
Heere Jezus lief te hebben, maar in de practijk
is het zoo, dat ze Hem op de tweede plaats stel
len. Toch zijn er in de Kerk zelve ook dergelij-
ken ze beweren dan, wat geeft het, als ik hier
en daar ga. Als ik den Heere Jezus maar lief heb,
en Hem maar hoor prediken.
Natuurlijk zal het eerste woord van onze
ouderlingen en allen, die zulks hooren, dit zijn
Is de Heere Jezus, dien ge zegt lief te hebben,
de Christus der Schriften. Want zie dat is het
juist wat zoovelen vergeten ze willen wél een
Heere Jezus dienen. Ze willen wel door een
Heere Jezus zalig worden. Ze willen wel een
Heere Jezus hooren prediken. Maar den Heere
Jezus, dien bepaalden, dien door de Schrift met
scherpe lijnen geteekende, dien van God gezon
den Christus, dien aanvaarden ze niet. Ik weet
wel, dat velen dit niet zoo scherp zien. Ze heb
ben eenmaal zich gewend aan de gedachte als
je den Heere Jezus maar liefhebt, dan is de zalig
heid een vanzelfsheid. Toch doen we goed in