No. 37 Vrijdag 16 September 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. f ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A, C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 VERGEVING. Maar bij U is vergeving. Psalm 130 4. De dichter van bovengenoemden psalm is op weg naar Sion en zal straks in het heiligdom naderen tot Gods altaren. Maar hij kent zich zoo diep onwaardig, zoo zondig en schuldig. Tegen den God der altaren heeft hij zoo zwaar en zoo menigmaal misdreven. Als de Heere in 't gericht zou willen treden en zijne ongerechtigheden gade slaan, hoe zou hij bestaan Zijn hart is onrustig in hem. Uit de diepte roept hij tot God. Maar in de diepte richt zijn bezwijkend geloof zich op. De altaren in het heiligdom spreken hem van Gods barmhartigheden, van het groote heil, dat God zou zenden in den .Messias, die komen zou. Nu wordt zijn klacht veranderd in een blij den rei. Uit de diepte klimt hij op tot geloofs vertrouwen, tot den blijden jubel maar bij U is vergeving Vergeving Het is een ondoorgrondelijk myste rie van genade, dat een mensch, een zondaar slechts gelooven en dankend belijden kan. Het woord wordt zoo gemakkelijk uitgesproken, maar houdt zoo onnoemlijk veel in. Wij hebben een onuitsprekelijke schuld bij God, den Rechtvaardige, en wij kunnen er ook niet een penning van betalen. En zie, door die schuld wordt een streep gehaald, de schuld wordt uit Gods boek gedaan. Wij hebben gruwelijke zonden bedreven tegen den Heilige Israels, die ons verdoemelijk maken. En zie, die zonden worden bedekt, zij worden kwijt gescholden, voor God zijn wij alsof wij nooit zonden hadden gehad of gedaan. Dit is een wonder, een eeuwig wonder der genade. Te grcoter nog, omdat deze vergeving Gods recht niet terzijde stelt. Dat zou ook niet kunnen, God kan zich zeiven niet verloochenen. Maar deze vergeving vertreedt niet Gods recht, maar steunt omgekeerd juist op de herstelling van zijn geschonden recht. Gods altaren profe teerden door hunne offeranden dat het zoo ko men zou, en wij kennen van die profetie de ver vulling. In de volheid des tijds heeft God zijn Zoon gezonden om de zonden van zijn volk te verzoenen. Jezus Christus heeft den toorn Gods. onder welken wij eeuwig hadden moeten ver zinken, van het begin zijner menschwording tot aan het einde zijns levens op aarde voor ons gedragen en alle gehoorzaamheid en gerechtig heid der goddelijke wet voor ons vervuld. Jezus Christus heeft de vergeving voor ons verworven door zijn bloed, en als onze Voorspraak bepleit Hij haar nu bij den Vader. Daarom schrijft Jo hannes in een zijner brievenbroeders, indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voor spraak bij den Vader, Jezus Christus den recht vaardige, en Hij is eene verzoening voor onze zonden. Nu is er vergeving, die steunt op het heiligste recht, en tegelijkertijd de gave is van louter genade. De goedertierenheid en waarheid ontmoeten elkander, de gerechtigheid en vrede kussen elkander. De zondaar, die naar God vraagt, mag verblijd zijn, want de Heere leert hem uit de diepten der ellenden opklimmen, om te juichen in den schat der vergeving, die hern door het geloof ten deel valt. Een vergeving van al zijne zonden. Al waren de zonden rood als scharlaken en karmozijn, Christus maakt ze door zijn bloed witter dan sneeuw, die versch op het aardrijk nederviel, witter dan wol zoodanig als geen voller ze maken kan. Ja, de zonden worden weggedaan zoover het west verwijderd is van het oosten, ze worden geworpen in de zee van Gods eeuwige vergetelheid. Dit is een vergeving, die alleen bij den Heere is. Geloovig bewonderend zegt de dichter bij U is vergeving Als een mensch zichzelf voor 't eerst leert zien als een zondaar voor God, door Gods Woord en Geest ontdekt, zoekt hij niet zelden de ver geving waar ze nooit kan gevonden worden, bij zichzelf, in zijn tranen, gebeden, goede werken, in een voornemen des harten om zijn leven te beteren en Gods geboden te onderhouden, maar dat is al tevergeefs. In zijn zielsbenauwing roept alles hem toe bij mij is het niet. De vergeving is alleen bij den Heere. Wij moeten naar dien zelfden God terug, tegen wien wij zoo schrikke lijk gezondigd hebben. De Heere leidt ons eerst in de diepte, om van daaruit tot Hem te roepen, en op gebogen knieën moeten wij het genade- wonder geloovig leeren verstaan en belijden bij U is vergeving Waarlijk, de Heere is barmhar tig en genadig, Hij is groot van goedertierenheid. Niet bij den mensch of bij eenig schepsel, maar bij den Heere is vergeving. Volkomene vergeving. Wat een blijde boodschap voor wie door schuldbesef getroffen en verslagen is Wat een Evangelie voor wie in de diepte kwam door de kennis van eigen zonde en ellendigheid en uit die diepte om genade mag roepen. De Heere, de barmhartige en getrouwe God, die geen van zijne woorden op de aarde laat vallen, zegt het dat er bij Hem vergeving is. Een mensch, die de wereld dient en met de zonde op goeden voet staat, weet hier niet van. hij verstaat niet de goddeloosheid der zonde noch het zoet der vergeving. Hij kent en zoekt niet de parel van groote waarde, maar gaat ach teloos aan haar voorbij. Totdat de zonde hem zoekt en hem voor eeuwig veroordeelt. Maar zalig zijn, die hongeren en dorsten naai de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd wor den. Ja, welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is welgelukzalig is de mensch, dien de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is B. VAN DER VEEN. WET EN BELOFTE. Gal. 3:15—25. Na in enkele voorafgaande artikelen te hebben stilgestaan bij de onderdeelen van deze pericoop, willen we nog een terugblik werpen op het ge heel. Paulus leert hier, dat de wet niet mag gezien worden als een aanvulling van de belofte, maar moet gezien als ondergeschikt aan de belofte en als een middel van toeleiding tot de belofte. De wet is geen aanvulling van het testament. Bij de vraag, wie in dat testament begrepen zijn, kan niet worden geantwoord dat kunt ge weten uit het testament (de belofte) maar óók uit de wet. En allerminst mag dan het antwoord zijn dat kunt ge vooral uit de wet weten. Wie in het heil, in het testament genoemd, deelen, staat alleen in het testament der belofte. Daarin wordt aangewezen de weg van den troost. Moesten we aan de wet vragen, of we het er voor houden mochten, dat we erfgenamen waren van het eeuwige leven, dan zou er geen troost zijn. Die wet zegtGij zijt erfgenamen van het eeuwige leven, wanneer ge mij geheel onderhoudt. En wie zich dan schuldig wist aan overtreding van die wet, zou moeten besluiten dan ben ik het niet. Maar of we deelen in het heil vragen we niet aan de wet. De wet is maar een paedagoog. En de paedagoog, dien Paulus hier op 't oog heeft, had wel de taak de kinderen in de school te brengen, maar het onderwijzen zelf was hem niet opgedragen. Als hij voorts maar zorgde, dat de aan hem toebetrouwde kinderen zich behoorlijk gedroegen, was zijn werk in orde. Wie dan uit de wet en haar onderhouding zou willen afleiden, of hij mocht hopen op het heil en zou meenen, dat hij verdienstelijkheid moest hebben door werken der wet, die late zich hie. onderwijzen. Wie erfgenamen zijn van het eeuwige leven vragen we aan het testament der belofte. Daarin worden genoemd die deel hebben aan het heil, die kinderen Gods zijn. En dat testament zegthet heil, waarvan ik spreek, is voor degenen, die de belofte gelooven, die gelooven in den Heere Jezus Christus. Het is er niet voor hen, die er willen komen door het geloof en de werken der wet, als aanvulling, maar voor hen die het heil zoeken alleen door het geloof in Jezus Christus. Zoo is het dan mogelijk, dat ge erfgenamen zijt van het eeuwige leven, ook al is het, dat Uw consciëntie U aanklaagt, dat gij in uzelf on volkomen en onrechtvaardig zijt en een groot zondaar voor God. Maar bij den mensch, die dat zal mogen ge looven, moet de wet dan toch wat uitgewerkt hebben. De wet is niet meer dan een paedagoog, maar dat is de wet dan ook. Haar taak is dan niet alleen mee te werken, dat ge U uiterlijk be hoorlijk gedraagt, maar ook dat ge op de school komt, de school van onzen Heere Jezus Christus, onzen hoogsten Profeet en Leeraar, die ons on derwijst door Zijn Woord en Geest. En die op deze school komen, leeren daar dat ze zondaren zijn en dat Jezus nu gekomen is a's een Zaligmaker van zondaren. Ze leeren daar geloovig dien Christus en Zijn beloften aanne men. Ze leeren daar zich zelf veroordeelen, dat ze Gods wet niet hebben gehouden, maar dan ook roemen in de genade Gods, dat Hij de zon den vergeeft aan een ieder, die gelooft en een testament wilde maken, opdat de zaligheid dei- zijnen in dat testament en in Christus vast zou zijn. De vraag is dus, of de wet iemand daartoe bracht. Bij allen, die toch wel de wet kennen, is dat nog niet zoo. Er zijn er, die zich door dezen paedagoog niet in de school laten leiden. Ze brengen het soms zelfs niet eens tot een uiter lijk behoorlijk leven. Van aanzienlijken huize zijn ze, zoodat ze zelfs een paedagoog hebben, maar ze werpen hun eere weg. En als ze zich van die zonde niet bekeeren, zal de eere eenmaal gan- schelijk van hen worden weggenomen. Dat ieder dan zichzelf die vraag stelle. Hebt ge U laten leiden in de school van onzen Heere Tezus Christus Is er bij U meer dan een uiterlijk behoorlijk leven Hebt ge U door het Woord Gods laten ontdekken aan uw zonden en uw onvermogen om U zelf van de zonden te ver lossen Ziet ge in, dat de wet en de belofte niet concurrenten zijn dat ge niet evengoed den weg der wetswerken als den weg des geloofs, kunt kiezen als weg tot zaligheid Zoekt ge Uw ge rechtigheid niet door wetswerken, maar alleen door het geloof in den Heere Jezus Christus Is er een zoeken van het leven buiten U zelf in Jezus Christus Wie uit dat geloof leeft mag verzekerd zijn van het heil. Over dien heeft de wet geen verdoe mende kracht meer. Zou de wet hem willen zeg gen ,,Gij zijt geen erfgenaam van het eeuwige leven", dan mag zijn antwoord zijn,,daar weet gij, paedagoog, niets van gij bracht mij maar naar de school en in de school van den Heere Christus heb ik geleerd, dat wie in Hem gelooft, vergeving van zonden heeft en een erfgenaam is van het eeuwige leven". Als het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder den tuchtmeester. Een geloovige loopt echter, helaas, ook wel eens weg uit de school van onzen Heere Jezus Christus. En als hij daarbuiten omdoolt dan kan het gebeuren, dat hij meent genoeg te hebben aan een uiterlijke gerechtigheid. Maar dan mist hij toch den waarachtigen troost. Dien vindt hij eerst dan weer, als hij zich laat onderwijzen door het Woord Gods en wegwerpt z'n eigen gerech tigheid, om door het geloof die van Christus te aanvaarden. Als een geloovige omdoolt buiten de schoo) van den Heere Jezus Christus en ziende op zijn zonden, meent, dat er voor hem geen heil is, hij late zich dan terugleiden in die school, waar hem geleerd wordt te leven in het licht der belofte, dat wie gelooft vergeving van zonden heeft waar bij onderwezen wordt aangaande het tes tament, dat vast is en dat de geloovigen noemt als erfgenamen van het eeuwige leven. ZENDING. Op de samenkomst a.s. Woensdagavond 21 September in de Hofpleinkerk te Middelburg, waar Ds. A. Merkelijn hoop te spreken, willen we ook hier wijzen, omdat het bericht in de vorige week misschien aan sommiger aandacht zou kunnen ontgaan zijn en we het betreuren zouden, wanneer ze om die reden daar zouden ontbreken. Zooals in dat bericht heel duidelijk werd ge zegd, is deze vergadering niet bedoeld als alleen voor Middelburg bestemd, maar voor heel Wal cheren. Voor leden van de Zendingscommissies der onderscheiden kerken worden tot vijf minuten vóór half acht plaatsen gereserveerd op de eerste vijf rijen. De vergadering begint om half acht. Laten met hen zooveel mogelijk broeders en zusters gebruik maken van de gelegenheid om onzen miss. predikant te hooren over den arbeid op ons Zendingsterrein, wat die werd en welke eischen deze nu stelt. Hieraan voeg ik nog een meedeeling toe. En kele malen mocht ik voor den arbeid van Mej. Baarbé giften ontvangen, die ik dan naar haar doorzend. Ik wil dat ook in den vervolge gaarne doen. Maar allicht zijn er, die rechtstreeks haar zouden willen zenden. Voor hen volgt dan hier haar adres voor geldzendingen. Giften voor haar arbeid kunnen worden ge stort op Gironummer 211900. Postspaarbank in Ned. Indië, agentschap Batavia. Óp de girostrook moet dan worden vermeld ter bijschrijving op spaarbankboekje No. 12304 Serie A. ten name van Mej. C. Baarbé te Magelang. HEIJ. DONKERE TIJDEN. Er zijn heel wat symptomen, die ons het recht geven om te schrijven over donkere tijden. Zoo wel van verre als ook van nabij zijn er tal van gebeurtenissen, die den mensch tot nadenken moeten stemmen. Natuurlijk is dit altijd onze plicht om na te denken over hetgeen God open baart in zijn Schriftuur en Natuur. God heeft in de Schriftuur zijn gedachten laten kristalliseeren. En hoe meer we ons verdiepen in die gedachten, des te heerlijker schoonheid we in die Schrift zul len ontdekken. Hierom is die Schrift zoo heerlijk Ze laat ons op iedere bladzijde gevoelen, hoe klein de mensch is en hoe groot de Schepper is. En niet alleen leeren we uit die Schrift onze klein heid kennen, wat veel erger is we leeren uit haar onze zondigheid kennen. Dat is onze wet teloosheid. Ons ingaan tegen de uitdrukkelijke ordinantiën Gods. Ons tegenspreken van den Allerhoogste. Ons verzet als onderdanen tegen den Koning der Koningen en Heer der Heeren. Dit is één van de mooie en waardevolle trekken van het Barthianisme hoevele fouten er overi gens ook aankleven dat wij weer zien den on- eindigen afstand tusschen God en mensch. Het Barthianisme heeft één van de grondfouten van het menschelijk hart laten zien dat het God uit Zijn hoogen hemel wil neerhalen in dat lage men- schelijke vlak van ons profane denken. Die zon de, die onze eerste voorouders Adam en Eva in het Paradijs reeds openbaarden, openbaart zich nog iederen dag. De mensch wil als God zijn. De mensch wil zich openbaren als De Mensch. Het schepsel wil Schepper zijn. Hierbij is het helaas niet gebleven. De mensch heeft zich niet alleen verheven tegen de Hoogste Majesteit Gods, maar hij heeft Hem ook verwor pen. De banden aan Hem meent men te kunnen verbreken. Men meent te kunnen leven zonder den Almachtige. Toen heeft in zijn waanwijsheid die „hooge mensch" naar andere goden gezocht Goden die het verdorven menschelijk hart zelf gebouwd heeft. Evenals de inboorlingen zich een beeld maken van hout of steen, zoo heeft de „beschaafde mensch" van onzen tijd goden ge zocht en gevonden, die heeten „Bloed", „Ras". „Natie", „Klasse". En dat dit inderdaad goden, afgoden zijn voor den verdwaasden mensch, kun nen we voor onze oogen zien. We zien immers de opkomst van nieuwe religies. Religies, die een Absolute aanvaard hebben als een bakenlicht op de donkere zee der menschheid. Deze Absolute is een andere in Rusland, een andere in Duitsch- land, maar men buigt er voor, men vereert ze. De volgelingen van de Absolute in de rasstaat willen er niets van weten, dat hun god in verbin ding zou worden gebracht met eenig ander princi pe. Neen, men beweert, dat die godheid heeft een inhaerente autoriteit en dat is altijd de wijze waarop godsdienst ook de valsche, spreekt. Precies hetzelfde zien we in Rusland. Geen an dere autoriteit wordt geduld naast de autoriteit van de klasse. En laten we niet probeeren dit te ontkennen. Men moet wel hoorende doof zijn, om niets te bemerken van het overweldigende enthousiasme, dat de aanbidders van deze nieuwe Absoluten bezielt. Men moet erkennen er is een grenzelooze bezieling voor het valsche beginsel neen, het zijn niet alleen maar de crypto-fascis- ten, de fascisten die in het verborgen fascist zijn die onder den indruk zijn gekomen van den geest van de jonge menschen in Duitschland. Het zijn niet alleen maar de jongelui, die met pamfletten colporteeren voor Rusland's sociale orde, die geestdriftig zijn voor deze nieuwe reli gie. Millioenen aanbidden nieuwe goden, terwijl de God der goden en Heer der Heeren voor hen heeft afgedaan. Wat we eerder schreven „er zijn nieuwe religies gekomen", is een waarheid, die iederen dag duidelijker blijkt. We staan niet maar als christenen tegenover een donkere toe stand, maar tegenover de machten van den anti christ, die zich opmaakt om misschien wel met een laatsten grooten slag ons neer te slaan, om zoo zijn anti-christelijk rijk op aarde te kunnen oprichten. Dat neemt niet weg, dat wij: allen, die iets meegemaakt hebben van den wereldoorlog, met verschrikking denken aan hetgeen komen zal

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1